ECLI:NL:RBNHO:2024:3152

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/15/337541 / FA RK 23-1093
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van gezamenlijk gezag en toewijzing van eenhoofdig gezag aan de vader in een familiezakenprocedure

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure betreffende de gezagsbeëindiging van de moeder over de minderjarige [de minderjarige]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.J.W. van Kesteren, verzocht om met onmiddellijke ingang het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te verkrijgen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Pool, zich op het standpunt stelde dat de verzoeken van de vader prematuur waren en dat er nog onvoldoende zicht was op haar thuissituatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar de moeder niet aanwezig was, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien er geen contact meer is tussen de ouders. Dit gebrek aan communicatie en de onduidelijke situatie van de moeder, die in Polen verblijft en geen toestemming geeft voor verdere onderzoeken, heeft geleid tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van [de minderjarige] is. De rechtbank heeft de vader in zijn verzoek om eenhoofdig gezag toegewezen, met de overweging dat de juridische situatie in overeenstemming moet worden gebracht met de feitelijke situatie waarin de vader al geruime tijd feitelijk alleen het gezag uitoefent.

De rechtbank heeft benadrukt dat het recht op omgang voor de moeder gewaarborgd blijft, ongeacht de beslissing over het gezag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag / hoofdverblijfplaats
zaak-/rekestnr.: C/15/337541 / FA RK 23-1093
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 29 maart 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.J.W. van Kesteren, kantoorhoudende te Zoetermeer,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F. Pool, kantoorhoudende te Rotterdam,
--betreffende--
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
hierna mede te noemen: [de minderjarige] .
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 8 juni 2023 met de daarin vermelde stukken;
- het wijzigingsverzoek van de man van 29 juni 2023;
- de brief met bijlage van de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering van 1 december 2023, ingekomen op
4 december 2023;
- het F9-formulier, van de advocaat van de vader van 6 december 2023;
- het F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 12 december 2023.
1.2.
De verdere behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 maart 2024 in aanwezigheid van de vader bijgestaan door mr. L.J.W. van Kesteren en mr. F. Pool namens de moeder. Namens de Raad is verschenen [vertegenwoordiger van de raad] en namens de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI) [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De verdere behandeling en beoordeling

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 juni 2023 heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, aangehouden voor de duur van zes maanden, te weten tot 13 december 2023. Voorts heeft de rechtbank de GI verzocht haar uiterlijk twee weken voor deze datum, te weten voor 29 november 2023, te informeren over de actuele stand van zaken, waarbij de GI zich ook uitlaat over het verzoek van de vader. Daarnaast heeft de rechtbank de (advocaten van) partijen verzocht zich uiterlijk op 13 december 2023 uit te laten over de actuele stand van zaken en de door hen gewenste voortgang van de procedure.
2.2.
Op 29 juni 2023 is het verzoek namens de vader gewijzigd, in die zin, dat de vader thans primair verzoekt de vader met onmiddellijke ingang met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten en subsidiair de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] met onmiddellijke ingang bij de vader te bepalen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen beslissing.
2.3.
De GI heeft op 1 december 2023 de rechtbank bericht dat het goed gaat met [de minderjarige] bij haar vader thuis. [de minderjarige] is door de huisarts doorverwezen voor traumatherapie. Inmiddels is [de minderjarige] gezien en gesproken en is er met beide ouders afzonderlijk contact geweest. Omdat het lang heeft geduurd voor [de minderjarige] een intake kon krijgen wegens een lange wachtlijst, heeft haar ontwikkeling niet stil gestaan. De onderzoeker van ’s Heeren Loo heeft de indruk dat [de minderjarige] geen klachten meer heeft zoals deze bij de aanmelding kenbaar zijn gemaakt. In november neemt de onderzoeker opnieuw contact op met de GI om te bespreken dat het niet meer lukt om met de moeder in contact te komen de afgelopen twee weken. De moeder geeft geen toestemming om het traject voort te zetten en om met betrokkenen te bespreken wat zich nu thuis heeft afgespeeld dat heeft geleid tot de blauwe plekken en het angstige gedrag dat [de minderjarige] heeft laten zien. ‘s Heeren Loo zal de bevindingen op papier zetten en ook dat er geen toestemming van de moeder is om het onderzoek voort te zetten als er kan worden gestart met een terug naar huis onderzoek. De moeder is tegen advies van Oranjehuis vertrokken uit het Oranjehuis en heeft de GI laten weten dat zij in Polen verblijft en de omgang een tijd niet zal kunnen nakomen. De GI spreekt met de moeder af dat de omgang kan plaatsvinden door middel van beeldbellen, onder begeleiding. In augustus 2023 past de GI de meldcode toe en bespreekt met de moeder dat een melding bij Veilig Thuis zal worden gedaan. De moeder vindt dit niet fijn maar begrijpt het wel. Dit zorgt voor een verslechtering van het contact tussen de moeder en de GI. In november is het beeldbellen één keer begeleid en daarna heeft de moeder de omgangsmomenten afgezegd. De moeder heeft de GI laten weten voorlopig af te zien van de omgang. Zodra de moeder weer beschikbaar is zal opnieuw gekeken worden op welke dag de omgang weer vervolgd kan worden.
2.4.
Met betrekking tot de hoofdverblijfplaats acht de GI voldoende grond aanwezig om [de minderjarige] continuïteit te bieden in haar huidige leven. [de minderjarige] woont inmiddels een jaar bij haar vader en zij is daaraan gewend. De situatie bij de moeder is al meer dan een jaar niet stabiel, ook al probeert zij dit wel goed te krijgen. Ten aanzien van het verzoek tot het eenhoofdig gezag is de GI van mening dat het de ouders niet lukt gezamenlijk beslissingen te nemen in het belang van [de minderjarige] . De moeder blijft uit contact met de vader, waardoor samen gezag uitoefenen ingewikkeld is. Mocht de rechtbank de verzoeken toewijzen, wil de GI toevoegen dat het contact met de moeder van groot belang is, maar ook contact met broertje [broertje] . Het niet hebben van gezag en het niet terugwerken naar huis heeft geen invloed op de mogelijkheid om te blijven werken aan het contact en omgang met bijpassende opbouw indien de situatie dit toelaat in de toekomst.
2.5.
De vader heeft op 6 december 2023 laten weten dat hij kennis heeft genomen van de brief van de GI en dat hij zich met de inhoud hiervan volledig kan verenigen.
2.6.
De moeder heeft op 12 december 2023 laten weten dat zij de verzoeken van de vader prematuur acht. De moeder wijst erop dat de maatregelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog lopen tot 24 mei 2024.Zij stelt zich op het standpunt dat binnen deze kaders nog onvoldoende is verricht om zicht te krijgen op haar thuissituatie. Daarnaast dient binnen die kaders onderzoek te worden verricht naar moeders vaardigheden in de vorm van een perspectiefonderzoek. Daarna kan pas een gedegen beslissing worden genomen over het gezag en de omgang. Nu de moeder weer in Nederland is, is zij voornemens de hulpverlening weer op te pakken. Zij staat ook open voor een Parallel Solo Ouderschap. De moeder verzoekt het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wachten en de verzoeken van de vader aan te houden voor de duur van zes maanden.
2.7.
De rechtbank overweegt en beslist in aanvulling op de beschikking van 8 juni 2023 als volgt. Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.8.
Er is sprake van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:253n, eerste lid, BW, aangezien de vader onweersproken heeft gesteld dat er geen sprake (meer) is van enige vorm van contact tussen partijen.
2.9.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.10.
De rechtbank concludeert uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht dat de moeder niet te bereiken is voor de vader. Daarmee bestaat het risico dat beslissingen niet of niet tijdig worden genomen, wat niet in het belang is van [de minderjarige] . Er is al geruime tijd geen sprake meer van fysieke omgang tussen de moeder en [de minderjarige] en er is slechts incidenteel (telefonisch) contact geweest. De moeder is niet in staat op regelmatige basis contact te hebben met de vader en/of [de minderjarige] . Daardoor is de moeder niet op de hoogte van wat er speelt in het leven van [de minderjarige] . De moeder is met die informatieachterstand en het gebrek aan structureel contact ook niet in staat om beslissingen te nemen die in het belang zijn van [de minderjarige] . Vastgesteld kan dan ook worden dat de vader al geruime tijd feitelijk alleen, althans zonder de moeder, het gezag over [de minderjarige] uitoefent. Dat alleen de vader op de zitting aanwezig is, is naar het oordeel van de rechtbank exemplarisch voor de situatie. De minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag van de ouders ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. Er zijn geen aanwijzingen dat dit op korte termijn zal veranderen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader hem met het eenhoofdig gezag te belasten past bij de feitelijke situatie zoals deze de afgelopen tijd is ontstaan. De rechtbank acht daarnaast, met de Raad, van belang dat waar mogelijk het contact tussen de moeder en [de minderjarige] behouden blijft. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vader dit belang onderschrijft en dat hij pogingen doet om de moeder en haar familie in het leven van [de minderjarige] te betrekken. De rechtbank complimenteert de vader met hoe hij daar tot op heden en onder de door hem geschetste omstandigheden mee is omgegaan.
2.11.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat de vader overeenkomstig zijn verzoek met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] wordt belast. Op deze wijze wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. Het verzoek van de vader zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, het verdere verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wachten en de beslissing op het verzoek van vader aan te houden. De rechtbank geeft de moeder mee dat het recht op omgang wordt gewaarborgd door artikel 1:377a van het BW en dat het recht op omgang los staat van de vraag welke ouder met het ouderlijk gezag is belast.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige:
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wordt beëindigd en dat de vader voortaan is belast met het eenhoofdig gezag over voornoemde minderjarige;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Warmerdam, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Udo de Haes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.