ECLI:NL:RBNHO:2024:3148

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
21/1319
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Wob-verzoeken met betrekking tot KLM-steunmaatregelen en de rol van verschillende ministeries

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 29 maart 2024, worden de beroepen van de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers tegen besluiten van verschillende ministeries op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) behandeld. Eiseres heeft verzoeken ingediend bij de ministers van Algemene Zaken, Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Infrastructuur en Waterstaat, met betrekking tot de corona-steunmaatregelen voor KLM en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres, die stellen dat de ministeries niet alle relevante documenten hebben beoordeeld, gegrond zijn. De rechtbank stelt vast dat de praktische aanpak waarbij elk ministerie alleen documenten beoordeelt die van dat ministerie afkomstig zijn, aanvaardbaar is, maar dat dit voor eiseres inzichtelijk moet zijn. De rechtbank concludeert dat verweerders onvoldoende transparantie hebben geboden over de documenten die niet zijn beoordeeld. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de zoekslagen die zijn uitgevoerd te beperkt zijn geweest, wat leidt tot onvoldoende gemotiveerde besluiten. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij ook de nieuwe Wet open overheid (Woo) in acht moet worden genomen. Tevens wordt schadevergoeding toegewezen aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/1319 en HAA 21/2621

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers, uit Badhoevedorp, eiseres

(gemachtigde: mr. C.N. van der Sluis),
en

de minister van Algemene Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van verweerder op de verzoeken van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Ten aanzien van HAA 21/1319
1.1.
Verweerder heeft in het besluit van 30 september 2020 beslist op het Wob-verzoek van eiseres van 16 juli 2020 en geen documenten openbaar gemaakt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
1.3.
In het bestreden besluit I van 31 maart 2021 op het bezwaar van eiseres, heeft verweerder het besluit van 30 september 2020 gehandhaafd ten aanzien van de weigering om de notulen van de ministerraad openbaar te maken en een notitie alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt.
1.4.
Eiseres heeft de rechtbank vervolgens bericht dat zij het beroep, met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), handhaaft.
Ten aanzien van HAA 21/2621
1.5.
Verweerder heeft in het besluit van 3 maart 2021 beslist op het Wob-verzoek van eiseres van 1 december 2020 en twee documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.6.
Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiseres.
1.7.
Met het bestreden besluit II van 1 juli 2021 op het bezwaar van eiseres, heeft verweerder het besluit van 3 maart 2021 gehandhaafd.
1.8.
Eiseres heeft de rechtbank vervolgens op 15 juli 2021 bericht dat zij het beroep, met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, handhaaft.
In beide zaken
1.9.
Op 5 juli 2021 heeft een regiezitting van de enkelvoudige kamer plaatsgevonden waarin deze beroepen gezamenlijk met de andere door eiseres ingediende beroepen HAA 21/1321, HAA 21/1758, HAA 21/2623, HAA 21/3041, HAA 22/1575, HAA 22/2801 en HAA 22/3871 zijn behandeld.
1.10.
Op 7 november 2022 heeft verweerder de niet openbaar gemaakte stukken in beide beroepen aan de rechtbank doen toekomen.
1.11.
Op 14 en 15 november 2022 heeft eiseres de rechtbank in beide beroepen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, Awb om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
1.12.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.13.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 november 2023 op zitting behandeld. Op dezelfde dag zijn de in rechtsoverweging 1.9 genoemde beroepen behandeld. Hieraan hebben in deze beroepen deelgenomen namens eiseres [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , de gemachtigde van eiseres en een kantoorgenoot, mr. [naam 4] . Ten slotte was de gemachtigde van verweerder aanwezig.

Totstandkoming van de besluiten

HAA 21/1319
2.1
Eiseres heeft op 16 juli 2020 bij verweerder een Wob-verzoek ingediend waarin zij vraagt om informatie en/of documenten over de volgende onderwerpen:
“1. In het algemeen; alle communicatie en documentatie terzake de onderhandelingen, besprekingen en afspraken tussen de overheid en KL terzake de KLM-steunmaatregelen (openbaar gemaakt op 26 juni 2020) en meer in het bijzonder de totstandkoming van de bepalingen hierin terzake (verplichte aanpassing van ) de arbeidsvoorwaarden bij KLM. Hierbij gaat het met name om de:
  • Geëiste 0 tot 20% verlaging van arbeidsvoorwaarden van personeel;
  • Geëiste 20% verlaging van d arbeidsvoorwaarden van de directie en het topmanagement;
  • Geëiste 15% reductie van beïnvloedbare kosten;
  • Geëiste uitstel van uitbetalen winstdeling;
  • Geëist beëindiging van medewerking van KLM aan belastingontwijking.
2. Alle communicatie en documentatie met betrekking tot de vraag hoe de onderhandelingen betreffende deze KLM-steunmaatregel zijn begonnen, wanneer dit was, welke partijen hebben geïnitieerd en ook meer specifiek uit wiens koker de onderdelen kwamen, genoemd onder punt 1. (…)”
En ook (samengevat) de daarbij bijbehorende agenda’s, notulen, gespreksverslagen, actiepunten en documenten over de rolverdeling van partijen. Daarnaast ook documenten die inzicht geven in de beweegredenen, onderhandelingen en alle communicatie over de NOW-regeling, alle communicatie met externe adviseurs (waaronder Linklaters, Abn Amro en Allen & Overy). Ook wordt verzocht om alle communicatie over dit onderwerp tussen de overheid en Air France- KLM holding, vragen die aan KLM zijn gesteld en alle daarop door KLM aangeleverde data, conceptversies van de steunmaatregelen en feedback daarop. Ook alle communicatie over wat, door wie naar buiten toe gecommuniceerd zou worden over deze kwestie en de persberichten en alle communicatie over een e-mail die door eiseres is verzonden aan het ministerie van financiën van 3 juni 2020. Ten slotte alle communicatie en documenten over dit onderwerp en de vakbonden en de Europese Commissie en andere instanties. Het verzoek ziet op de periode 1 januari 2020 tot 16 juli 2020.
2.2
Eiseres heeft een gelijkluidend Wob-verzoek ook ingediend bij het ministerie van Financiën, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
2.3
In het besluit van 30 september 2021 heeft verweerder aangegeven dat enkel een besluit wordt genomen op het Wob-verzoek van eiseres over de documenten die afkomstig zijn van verweerder. Voor documenten afkomstig van de ministeries van Financiën, Infrastructuur en Waterstaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voor zover aanwezig) verwijst verweerder naar de besluiten van de desbetreffende ministeries.
Verweerder heeft naar aanleiding van het Wob-verzoek van eiseres notulen van de ministerraad en een notitie aan de minister-president voor het Politieke Vijfhoek-overleg aangetroffen. Deze documenten worden integraal niet openbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, onder g en artikel 11 Wob.
2.4
In het bestreden besluit I heeft verweerder zijn besluit ten aanzien van de notulen van de ministerraad gehandhaafd en de notitie voor de Politieke Vijfhoek gedeeltelijk alsnog openbaar gemaakt, te weten met uitzondering van persoonsgegevens.
HAA 21/2621
2.5
In het tweede Wob-verzoek van 1 december 2020 heeft eiseres een gelijkluidend verzoek gedaan als dat van 16 juli 2020, maar dan nu voor de periode 16 juli 2020 tot 1 december 2020.
2.6
Eiseres heeft een gelijkluidend Wob-verzoek ingediend bij het ministerie van Financiën, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
2.7
In het besluit van 3 maart 2021 heeft verweerder wederom aangegeven dat enkel een besluit wordt genomen op het Wob-verzoek van eiseres over documenten die afkomstig zijn van verweerder. Voor documenten afkomstig van de ministeries van Financiën, Infrastructuur en Waterstaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voor zover aanwezig) verwijst verweerder naar de besluiten van de desbetreffende ministeries.
Verweerder heeft naar aanleiding van dit Wob-verzoek twee notulen van de ministerraad aangetroffen. Deze notulen worden integraal niet openbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, en artikel 11 Wob.
2.8
In het bestreden besluit II heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.

Standpunten van partijen

Wat voert eiseres aan?
3.1
Eiseres heeft (zoals nader toegelicht ter zitting) aangevoerd dat verweerder ten onrechte alleen de documenten die onder de Wob-verzoeken vallen en van verweerder afkomstig zijn, heeft beoordeeld en niet alle documenten die onder verweerder berusten. Ook had verweerder, voordat deze praktische aanpak werd toegepast, met eiseres hierover overleg moeten voeren. Dat is niet gebeurd. Eiseres stelt ook dat verweerder in een inventarislijst op had moeten nemen welke documenten die onder de Wob-verzoeken vallen onder verweerder berusten en welk ministerie een beslissing neemt over de documenten die verweerder niet zelf in de besluitvorming heeft betrokken. Ook daarvan is geen sprake.
3.2
Eiseres acht ongeloofwaardig dat verweerder naar aanleiding van beide Wob-verzoeken maar enkele documenten heeft aangetroffen. Verweerder heeft in de besluiten geen zoektermen gecommuniceerd om te onderbouwen dat is voldaan aan de zoekopdracht. Ook is geen uitdraai gegeven van een data management zoeksysteem. Verweerder bestaat niet alleen uit de ministerraad. Er werken bij verweerder 400 ambtenaren die ook zijn betrokken bij het onderwerp van de Wob-verzoeken. De vergaderingen van de ministerraad en de notitie moeten dan ook zijn voorbereid. Daarover zijn echter geen documenten aangetroffen of geopenbaard. Ten slotte heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ( de Afdeling) in verschillende uitspraken bepaald dat de sms- en whatsapp-berichten van de minister-president ook dienen te worden geopenbaard op grond van de Wob. Ten onrechte is dat hier niet gebeurd.
Wat stelt verweerder?
4.1
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de praktische aanpak waarbij de verschillende ministeries alleen die documenten beoordelen die van hun eigen ministerie afkomstig zijn, een gangbare aanpak is om te waarborgen dat tijdig wordt beslist en dat alle documenten die onder de Wob-verzoeken vallen, worden beoordeeld. Een inventarislijst opstellen met een overzicht van alle documenten die onder verweerder berusten, is mede vanwege de grote hoeveelheid aan documenten die onder de Wob-verzoeken vallen, te veel werk. Pas als er serieuze aanwijzingen zijn dat documenten ten onrechte door verweerder niet zijn betrokken, kan van verweerder verlangd worden om een dergelijke inventarislijst op te stellen. Van dergelijke aanwijzingen is echter geen sprake. Ook benadrukt verweerder dat niet hij maar de minister van Financiën de leiding had bij de totstandkoming van de KLM-steunmaatregelen. De betrokkenheid van ambtenaren van verweerder was daarom ook beperkt. Raadsadviseurs van de minister en de secretaris-generaal werden waar nodig door ambtenaren van het ministerie van Financiën en van de andere ministeries geïnformeerd over relevante ontwikkelingen, zodat zij op hun beurt de minister konden informeren en, in het geval van de notitie, konden adviseren. Voor het overige was er geen betrokkenheid van ambtenaren van verweerder.
4.2
Het is gelet hierop dus niet vreemd dat bij de zoekslagen een zeer beperkt aantal documenten is aangetroffen. De zoekslagen zijn uitgevoerd door handmatig te zoeken (zoekterm: KLM) in het document managementsysteem van verweerder en door de secretaris-generaal en de twee betrokken raadsadviseurs te vragen of zij nog relevante documenten hadden. Die zoekslagen hebben geen andere documenten opgeleverd dan de documenten die in de besluitvorming zijn betrokken. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich onder verweerder nog meer documenten zouden moeten bevinden. Door te wijzen op de 400 ambtenaren in dienst bij verweerder heeft zij dat in ieder geval niet gedaan. Ook zijn de sms- en whatsapp-berichten van verweerder wel in de zoekslag betrokken, maar geen documenten zijn gevonden.

Beoordeling door de rechtbank

De beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit
5. Met de bestreden besluiten I en II heeft verweerder alsnog besluiten genomen op de bezwaren van eiseres. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij de beoordeling van haar beroepen tegen het niet tijdig beslissen op haar ingediende bezwaren. De beroepen zijn in zoverre niet-ontvankelijk.
De beroepen tegen de bestreden besluiten I en II
6.1
De rechtbank beoordeelt in beroep de juistheid van de beslissingen op de Wob-verzoeken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de gedeeltelijke openbaarmaking van de notitie van de Politieke Vijfhoek in beroep niet door eiseres wordt betwist.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De rechtbank bespreekt eerst de door verweerder gehanteerde praktische aanpak en daarna of de notulen van de ministerraad terecht door verweerder integraal zijn geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder g, Wob. Ten slotte beoordeelt de rechtbank of de stelling van verweerder dat niet meer documenten onder hem berusten geloofwaardig is en of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder wel over meer documenten beschikt.
6.4
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak. De rechtbank merkt daarbij op dat inmiddels de Wet open overheid (Woo) de Wob heeft vervangen, maar dat de toetsing van de bestreden besluiten plaatsvindt aan de hand van het ten tijde van dat besluit geldende recht. Dat was ten tijde van de bestreden besluiten nog de Wob.
De praktische aanpak
7.1
De rechtbank is van oordeel dat in een situatie zoals deze waarbij dezelfde Wob-verzoeken bij verschillende ministeries zijn ingediend, een praktische aanpak in de vorm van afstemming tussen de verschillende ministeries in beginsel aanvaardbaar is. Het is vanuit een oogpunt van efficiënte besluitvorming begrijpelijk dat bij een zo’n omvangrijk verzoek als dit wordt gekozen voor een aanpak waarbij elk ministerie alleen die documenten beoordeelt die van dat ministerie afkomstig zijn en niet alle documenten die onder het Wob-verzoek vallen die bij het ministerie berusten. Dit kan leiden tot een snellere besluitvorming. Dat daarvoor toestemming van eiseres een vereiste zou zijn, volgt de rechtbank niet.
Het ontbreken van een volledige inventarislijst
7.2
Wel moet voor eiseres met het oog op de vereiste transparantie inzichtelijk zijn door welk ministerie over de documenten die wel onder verweerder berusten, maar verweerder niet heeft beoordeeld, een beoordeling op grond van de Wob wordt gegeven. Zoals de Afdeling [1] eerder heeft overwogen in zaken over de Wob kan het zorgvuldigheidsbeginsel onder omstandigheden vereisen dat een bestuursorgaan bij de verstrekking van de openbaargemaakte stukken duidelijk maakt wat hij heeft verstrekt. Het gaat in dat geval om het bieden van inzicht in de verstrekte documenten. Dat kan worden gedaan door middel van het maken van een inventarislijst, maar ook anderszins kan inzicht worden gegeven in de verstrekte stukken. Naar analogie hiervan en in aanmerking genomen dat dus in overleg tussen de betrokken ministeries is gekozen voor de hiervoor beschreven praktische aanpak, had het naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen dat verweerder in dit geval voor eiseres ook concreet had gemaakt over welke documenten die wel onder hem berusten, toch geen beoordeling is gemaakt, en van welk ministerie dat wel kon worden verwacht. Verweerder heeft evenwel in dit opzicht geen inventarislijst aan eiseres verstrekt noch anderszins hierover helderheid verschaft. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
Integraal weigeren van de notulen
8.1
Vervolgens rijst de vraag of verweerder documenten die wel zijn aangetroffen en beoordeeld, te weten de notulen van de ministerraad, integraal kon weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, Wob. De rechtbank beantwoord die vraag bevestigend en legt dat als volgt uit.
8.2
Verweerder heeft toegelicht dat de notulen van de ministerraad integraal zijn geweigerd omdat de ministers binnen de ministerraad vrij en onbelemmerd van gedachten moeten kunnen wisselen. Dit is van wezenlijk belang voor het goed kunnen uitvoeren van de werkzaamheden. De rechtbank kan dat standpunt volgen. In het Reglement van orde voor de ministerraad (het reglement) is de werkwijze van de ministerraad vastgelegd. Artikel 26, eerste lid, van het reglement bepaalt dat een geheimhoudingsplicht geldt voor hetgeen tijdens de vergadering van de ministerraad wordt besproken. Notulen van de ministerraad hoeven bijvoorbeeld ook niet te worden overgelegd aan een parlementaire enquêtecommissie. In de Nota van Toelichting op het reglement staat dat de grote zorg voor geheimhouding van wat in de ministerraad aan de orde komt, vooral zijn oorzaak vindt in de opdracht aan de ministerraad om de eenheid van het regeringsbeleid te bevorderen. Die opdracht staat in artikel 45, derde lid, van de Grondwet. Het bekend worden van individuele standpunten van bewindspersonen in de ministerraad zou volgens die toelichting aan die eenheid afbreuk kunnen doen. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen ons staatsbestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel.
8.3
De rechtbank vindt ook steun voor dit standpunt in de uitspraken van de Afdeling van 25 oktober 2017 [2] en 16 januari 2019 [3] over geheimhouding van de notulen van de ministerraad. Het standpunt van eiseres dat het reglement hierdoor boven de Wob en de Woo zou komen te staan, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft immers de openbaarmaking van de notulen geweigerd op grond van de artikelen 10, tweede lid, onder g en artikel 11 Wob en niet op grond van het reglement. Ook is het goed functioneren van de staat in de Woo expliciet als relatieve weigeringsgrond genoemd (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo). Gezien de opdracht uit artikel 45, derde lid, van de Grondwet, is het belang van het goed functioneren van de staat in beginsel gediend met geheimhouding van de notulen van de ministerraad.
8.4
Dat openbaarmaking van de notulen niet zou leiden tot onevenredige benadeling, volgt de rechtbank evenmin. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de onevenredige benadeling bij openbaarmaking al daarin is gelegen dat deelnemers aan de ministerraad erop moeten kunnen vertrouwen dat wat ze bespreken geheim blijft. Het gaat hier om het hart van het bestuurlijk functioneren. Als daaraan wordt afgedaan door delen van de notulen achteraf openbaar te maken, levert dat onmiskenbaar benadeling op in die zin dat ministers zich niet meer vrij zullen voelen met elkaar vertrouwelijk te overleggen. Aannemelijk is dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de beraadslagingen. Dat hierdoor sprake zou zijn van een absolute weigeringsgrond, zoals eiseres stelt, volgt de rechtbank evenmin. Zo zijn onlangs de notulen van de ministerraad overgelegd aan de parlementaire ondervragingscommissie over de Toeslagenaffaire.
Artikel 11 Wob
9. Ten slotte heeft eiseres ook aangevoerd dat verweerder de notulen niet heeft mogen weigeren openbaar te maken met toepassing van artikel 11 van de Wob. Zoals hiervoor al is overwogen biedt artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob voldoende grondslag om openbaarmaking van de notulen van de ministerraad te weigeren, zodat een afzonderlijke bespreking van artikel 11 van de Wob als weigeringsgrond niet meer nodig is.
Heeft verweerder alle documenten gevonden?
10.1
Resteert de vraag of verweerder alle documenten die onder de Wob-verzoeken vallen en van verweerder afkomstig zijn, heeft aangetroffen en beoordeeld.
10.2
Uit vaste jurisprudentie [4] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat, als het bestuursorgaan na onderzoek stelt dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en deze mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat het bestuursorgaan wel over deze documenten beschikt. Het bestuursorgaan moet wel inzichtelijk maken op welke wijze het naar de verzochte documenten heeft gezocht.
10.3
Vast staat dat verweerder in de bestreden besluiten I en II niet kenbaar heeft gemaakt op welke wijze naar aanleiding van de Wob-verzoeken is gezocht en welke zoektermen zijn gebruikt. Gelet hierop zijn de bestreden besluiten I en II op dit punt onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:2 en 7:3 Awb. Ook deze beroepsgrond slaagt.
10.4
Verweerder heeft vervolgens in het verweerschrift alsnog aangegeven dat de zoekslag is uitgevoerd door handmatig te zoeken met de zoekterm ‘KLM’ in het document managementsysteem van verweerder. Ook zijn de secretaris-generaal en de twee betrokken raadsadviseurs gevraagd of zij nog relevante documenten hadden. De rechtbank is echter van oordeel dat deze zoekstrategie waarbij alleen is gezocht op de term ‘KLM’ gelet op de omvang van de Wob-verzoeken, zoals deze ook zijn samengevat onder rechtsoverweging 2.1 en 2.5, te beperkt is. Ook heeft eiseres terecht opgemerkt dat de minister-president ten onrechte niet is bevraagd en dat evenmin duidelijk is geworden of whatsapp en sms-berichten in het document managementsysteem worden opgeslagen en dus ook zijn betrokken. De rechtbank ziet daarom in het verweerschrift geen aanleiding om het eerder geconstateerde gebrek te passeren.

Conclusie en gevolgen

11. Dit leidt tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. De bestreden besluiten I en II zijn niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten I en II.
12. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing over de Wob-verzoeken te nemen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval een bestuurlijke lus toe te passen omdat dit in dit geval geen doelmatige of efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
13. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen op de Wob-verzoeken met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken. Daarbij moet verweerder de bepalingen van de inmiddels in werking getreden Woo in acht nemen, aangezien niet is voorzien in overgangsrecht. Verweerder moet opnieuw intern onderzoek verrichten naar de aanwezigheid van documenten die betrekking hebben op de Wob-verzoeken met meer zoektermen. Verweerder moet daarbij op controleerbare wijze inzicht verschaffen in de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd en de uitkomsten daarvan. Daartoe moet verweerder een volledig overzicht verschaffen in een inventarislijst van alle naar aanleiding van het Wob-verzoek onder verweerder aangetroffen documenten, onder uitdrukkelijke benoeming daarvan en welk ministerie eventueel over de documenten die onder verweerder berusten een beslissing heeft genomen.
Overschrijding redelijke termijn
14.1
Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres verzocht om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
14.2
De redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste zes maanden en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren.
Ten aanzien van HAA 21/1319
15.1
Vanaf de ontvangst op 10 november 2020 van het tegen het besluit van 30 september 2020 gerichte bezwaar tot aan deze uitspraak zijn in totaal drie jaar, 4 maanden en 19 dagen verstreken. In dit geval zijn er geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om voor de vaststelling van de redelijke termijn af te wijken van een termijn van twee jaar. Dat betekent dat de procedure te lang heeft geduurd.
15.2
Verweerder heeft binnen de redelijke behandelingsduur van zes maanden een besluit op het bezwaar van eiseres genomen. De overschrijding van de redelijke termijn is daarom geheel aan de rechterlijke fase toe te rekenen.
Ten aanzien van HAA 21/2621
16.1
Vanaf de ontvangst op 7 april 2021 van het tegen het besluit van 3 maart 2021 gerichte bezwaar tot aan deze uitspraak zijn in totaal twee jaar en 11 maanden en 22 dagen verstreken. In dit geval zijn er geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om voor de vaststelling van de redelijke termijn af te wijken van een termijn van twee jaar. Dat betekent dat de procedure te lang heeft geduurd.
16.2
Ook hier heeft verweerder binnen de redelijke behandelingsduur van zes maanden een besluit op het bezwaar van eiseres genomen. De overschrijding van de redelijke termijn is daarom geheel aan de rechterlijke fase toe te rekenen.
Conclusie
17. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt daarom twee keer toegewezen. Bij een forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan eiseres toe te kennen vergoeding voor door hen geleden immateriële schade in totaal € 2.500-. De rechtbank zal de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid, hierna: de Staat) veroordelen tot betaling van dit bedrag aan eiseres. De Staat moet ook de proceskosten van eiseres vergoeden voor het indienen van een verzoekschrift, te weten € 437,50.
Proceskosten
18. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
19. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De rechtbank merkt de beroepen HAA 21/1319 en HAA 21/2621 aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 1.674,-omdat de gemachtigde van eiseres beroepschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de bezwaarschriften, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
- vernietigt de besluiten van 31 maart 2021 en 1 juli 2021;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van € 2.500,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 720,- (te weten twee maal 360,-) aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, en mr. E.J. van Keken en mr. F.K. van Wijk, leden, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 10, tweede lid, Wob
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
g.het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11 Wob
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
3.Met betrekking tot adviezen van een ambtelijke of gemengd samengestelde adviescommissie kan het verstrekken van informatie over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen plaatsvinden, indien het voornemen daartoe door het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat aan de leden van de adviescommissie voor de aanvang van hun werkzaamheden kenbaar is gemaakt.
4. In afwijking van het eerste lid wordt bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Het tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2276, onder 9.1.
2.ECLI:NL:RVS:2017: 2883.
4.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3713, r.o. 4.1.