7.4De overige passages in de overgelegde documenten die volgens verweerder buiten de reikwijdte van het beroep vallen, zijn na toetsing door de rechtbank akkoord bevonden.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, Wob
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 10, tweede lid, onder g, Wob in de bij bestreden besluit I overgelegde documenten 1, 2 (te weten de niet openbaar gemaakte tekst in de e-mail van 25 mei 2020 om 11:54 en 10:47) en document 5 passages niet openbaar heeft gemaakt. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de gevolgen van openbaarmaking van in vertrouwelijkheid met een externe derde gewisselde informatie zo nadelig zijn voor het bestuursorgaan of een andere betrokkene dat openbaarmaking van die informatie met toepassing van artikel 10, tweede lid, onder g, Wob mag worden geweigerd. Verweerder heeft echter ten aanzien van deze passages onvoldoende gemotiveerd dat hiervan sprake is. Zo betreft bijvoorbeeld de met toepassing van artikel 10, tweede lid, aan hef en onder g, Wob niet openbaar gemaakte tekst in document 5 enkel de naam van een bijlage. Zonder nadere motiering valt niet in te zien hoe door openbaarmaking van de naam van een bijlage de bij de bestuurlijke aangelegenheid betrokken belangen onevenredig kunnen worden benadeeld. Ook deze beroepsgrond slaagt. Verweerder zal deze met toepassing van artikel 10, tweede lid, onder g, Wob weggelakte passages opnieuw moeten beoordelen.
9. De rechtbank heeft kennis genomen van de door verweerder met toepassing van artikel 11 Wob integraal geheim gehouden documenten 2-1, 3-1, 4-1 en 5-1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze documenten integraal heeft kunnen weigeren openbaar te maken en motiveert dit als volgt.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(de Afdeling) volgt dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Diegene die het document heeft opgesteld, moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. De documenten 2-1, 3-1, 4-1 en 5-1 betreffen concept versies van document 6 dat wel grotendeels openbaar is gemaakt. De conceptversies zijn opgesteld met het oogmerk om deze te gebruiken voor intern beraad. Na het bekijken van de geheim gehouden versies van deze documenten is de rechtbank niet gebleken dat, zoals eiseres stelt, een externe derde bij het opstellen van deze documenten betrokken is geweest. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het interne karakter is komen te vervallen.
Voor zover de concepten dezelfde tekst bevatten als de definitieve versie in document 6, is dit al openbaar gemaakt voor een ieder zodat de Wob niet van toepassing is. Verweerder heeft deze onderdelen daarom ook terecht niet openbaar gemaakt.
Voor zover de conceptteksten afwijken van de definitieve versie van de document 6 bevatten deze, naar het oordeel van de rechtbank, persoonlijke beleidsopvattingen. Na het raadplegen van de geheim gehouden versies is de rechtbank gebleken dat sprake is van voorstellen en aanbevelingen van een of meer personen en de daartoe aangevoerde argumenten. Ten slotte is het vaste rechtspraakdat een bestuursorgaan per zelfstandig onderdeel van een document voor intern beraad, zoals alinea’s, dient te bezien of dit onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat en, wanneer in de opvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de documenten integraal heeft kunnen weigeren openbaar te maken omdat deze documenten weliswaar ook feitelijkheden bevatten, maar die feitelijkheden zijn zodanig verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat deze niet zijn te scheiden. De beroepsgrond faalt.
Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder en onder c, Woo.
10. De rechtbank is na raadpleging van de geheime stukken van oordeel dat verweerder terecht in document 7 een aantal passages heeft geweigerd openbaar te maken op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, Woo, voorheen artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wob. Deze passages bevatten namelijk informatie over bedrijfs- en fabricagegegevens die in vertrouwen zijn gedeeld. De enkele stelling van eiseres dat de vertrouwelijkheid nergens uit blijkt, is onvoldoende om aan de stelling van verweerder dat deze informatie wel vertrouwelijk is verstrekt, te twijfelen. Daarbij betrekt de rechtbank de inhoud van deze passages zoals die blijkt uit de geheime stukken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, Woo.
11. De rechtbank is na raadpleging van de geheime stukken van oordeel dat verweerder de passages van documenten 7 en 9, die voorheen alleen met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, Wob niet openbaar zijn gemaakt, nu met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, Woo niet openbaar heeft kunnen maken. Deze uitzonderingsgrond beschermt concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens en/of fabricage gegevens die (anders dan bij toepassing van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, Woo) niet vertrouwelijk aan verweerder zijn verstrekt. Verweerder heeft nader toegelicht dat in deze passages gegevens staan waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgeleid over de financiële strategie van KLM. Concurrenten kunnen daar hun voordeel mee doen en dat is niet wenselijk. Verweerder heeft daarmee voldoende gemotiveerd dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, Woo
12. De rechtbank stelt vast dat deze weigeringsgrond is toegepast op onderdelen van de documenten 1, 1b, 2, 8 en 10, die voorheen met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, en artikel 11 Wob niet openbaar zijn gemaakt. Verweerder heeft toegelicht dat in deze passages uit de documenten 1, 1b, 2, 8 en 10 informatie staat die het functioneren van de Staat in gevaar zou kunnen brengen. Dat belang weegt zwaarder dan het belang van openbaarheid, omdat met name de uitwisseling van informatie en vooral meningen tussen ministeries onderling in algehele vrijheid moet kunnen plaatsvinden. Bij de openbaarmaking van dergelijke informatie zou dat betekenen dat in de toekomst terughoudender zal worden gereageerd in overleggen, hetgeen bijzonder onwenselijk is. De rechtbank kan na raadpleging van de geheime stukken deze motivering volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder alle documenten gevonden?