ECLI:NL:RBNHO:2024:3062

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
HAA 23/3893
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van arbeidsomstandighedenwetgeving na arbeidsongeval met letsel door vallende dozen

Op 17 maart 2022 vond een arbeidsongeval plaats waarbij een werknemer, ingehuurd door eiseres, letsel opliep door vallende dozen met diepgevroren vis. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid legde eiseres op 12 oktober 2022 twee boetes op: € 9.450,- voor het niet naleven van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en € 1.350,- voor het overtreden van artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Eiseres maakte bezwaar tegen de boetes, maar het bestreden besluit handhaafde deze. De rechtbank oordeelde dat eiseres terecht als werkgever werd aangemerkt en nalatig was in het nemen van veiligheidsmaatregelen. De rechtbank concludeerde dat de boetes terecht waren opgelegd en het beroep ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat eiseres niet had aangetoond dat zij inspanningen had verricht om de overtredingen te voorkomen, en dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met de Beleidsregels. De uitspraak werd gedaan op 29 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3893

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. el Badaoui).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 12 oktober 2022 (het boetebesluit I) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 9.450,- omdat eiseres artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) niet heeft nageleefd.
1.2.
In het besluit van 12 oktober 2022 (het boetebesluit II) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.350,- omdat eiseres artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) heeft overtreden.
1.3.
In het besluit van 16 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard en de boetebesluiten met een totale boete van € 10.800,- gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. De heer [naam 1] was als toehoorder aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
2.1.
Eiseres exploiteert een stuwadoorsbedrijf en wordt bestuurd door [bedrijf 2] B.V. De bestuurder daarvan is de heer [bestuurder] . Op 17 maart 2022 werkte eiseres in opdracht van [bedrijf 3] B.V. op een schip op de werklocatie [adres] in Amsterdam. Voor deze klus heeft eiseres de heer [naam 2] (hierna: het slachtoffer) ingehuurd van [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ) om arbeid te verrichten als stapelaar. Het slachtoffer verplaatste handmatig dozen met diepgevroren vis van pallets in het ruim van het schip.
2.2.
Met behulp van een kraan werden de pallets in het ruim gehesen. Op één pallet stonden vier stapels van dertien dozen. Met een heftruck werden de pallets vervolgens op een ‘vloertje’ geplaatst van vijf dozen hoog. De heftruck werd tijdens de klus op 17 maart 2022 bestuurd door de heer [bestuurder] . Het slachtoffer kon de dozen diepgevroren vis van het ‘vloertje’ pakken en vanaf daar verder het ruim in stapelen.
2.3.
Op enig moment bevond het slachtoffer zich naast het ‘vloertje’ waar toen een pallet met dozen op stond. De dozen zijn toen omgevallen en daarbij is het slachtoffer geraakt door en bedolven onder vallende dozen.
2.4.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. Dit letsel bestaat uit meerdere breuken in het hoofd, het gezicht, de ribben en de voet, een slagaderlijke bloeding in de nek, een aangezichtsverlamming en verlies van gehoor aan een oor. Hiervoor werd het slachtoffer voor vier nachten in het ziekenhuis opgenomen.
2.5.
Het ongeval is vervolgens op 17 maart 2022 door of namens eiseres gemeld bij de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: arbeidsinspectie). Op 31 maart 2022 heeft de arbeidsinspectie naar aanleiding van de melding een inspectie verricht op de ongevalslocatie. De bevindingen zijn neergelegd in een boeterapport Arbowet en een boeterapport Arbobesluit, beide van 29 augustus 2022.
2.6.
Vervolgens heeft verweerder op grond van het boeterapport Arbobesluit aan eiseres boetebesluit I opgelegd. Eiseres heeft volgens verweerder artikel 3.17 van het Arbobesluit overtreden. Bij het verrichten van de werkzaamheden in het ruim van een schip stond de pallet met dozen diepgevroren vis, na plaatsing op het ‘vloertje’, niet zodanig stabiel dat de stapel niet kon omvallen. De dozen op de pallet waren noch met elkaar, noch aan de pallet gezekerd, waardoor het gevaar bestond dat de werknemer getroffen kon worden.
2.7.
Verweerder heeft op grond van het boeterapport Arbowet aan eiseres boetebesluit II opgelegd. Eiseres heeft volgens verweerder artikel 5, eerste lid, van de Arbowet overtreden. De arbeidsinspectie heeft op 31 maart 2022 geconstateerd dat eiseres bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een schriftelijke RI&E had vastgelegd welke risico’s de arbeid met zich bracht voor de werknemers.
2.8.
Eiseres heeft tegen boetebesluit I en II (gezamenlijk) bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2.9.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het boetebesluit I en II ongegrond verklaard. Eiseres kan worden beschouwd als werkgever van het slachtoffer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder 2˚, van de Arbowet. Uit de verklaringen van het slachtoffer en [bestuurder] volgt dat het slachtoffer de werkzaamheden op de bewuste dag onder het gezag van eiseres verrichtte. In dit geval had eiseres het gevaar om getroffen te worden door de dozen kunnen voorkomen. De dozen diepgevroren vis waren namelijk niet gezekerd terwijl dit wel had gekund. Daarnaast had eiseres deugdelijke pallets kunnen gebruiken. Daarom heeft eiseres als werkgever artikel 3.17 van het Arbobesluit overtreden. Eiseres heeft daarbij niet aangetoond dat bij haar verwijtbaarheid ontbrak dan wel sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Eiseres heeft ten eerste geen risico-inventarisatie & evaluatie (RI&E) opgesteld, waardoor geen veilige werkwijze is ontwikkeld (matigingsgrond a van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving, hierna: Beleidsregel). Eiseres kon dus ook niet de noodzakelijke randvoorwaarden creëren voor die veilige werkwijze (matigingsgrond b). Daarnaast heeft eiseres geen adequate instructies gegeven (matigingsgrond c). Tot slot was geen sprake van adequaat toezicht [1] (matigingsgrond d). Verder heeft eiseres alleen gesteld en niet onderbouwd dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De hoogte van de boete is bepaald aan de hand van de Beleidsregel, die niet onredelijk is bevonden. In het licht van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is hiervoor al vastgesteld dat de overtredingen eiseres volledig te verwijten zijn. Ook heeft de overtreding daadwerkelijk geleid tot letsel, wat als zeer ernstig en mogelijk blijvend wordt beschouwd. Hierdoor is geen aanleiding om de boete te matigen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van verweerder om aan eiseres een boete op te leggen op grond van artikel 3.17 van het Arbobesluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Het beroep van eiseres richt zich niet tegen het besluit van verweerder om aan eiseres een boete op te leggen voor de overtreding van artikel 5 van de Arbowet, waardoor dit besluitonderdeel in rechte vast is komen te staan.
3.2.
Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zorgvuldigheidsbeginsel
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het door verweerder verrichtte onderzoek naar het ongeval onzorgvuldig is in de zin van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft de rol van [bedrijf 3] B.V. en van [bedrijf 4] als mede-werkgever(s) niet onderzocht. Van beide bedrijven waren ook vertegenwoordigers op de werkvloed aanwezig. Uit de verklaring van het slachtoffer kan niet worden afgeleid dat het gezag slechts door eiseres werd uitgevoerd. Verweerder heeft ten onrechte geen verklaringen afgenomen van de medewerkers van [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] . Op de zitting is duidelijk geworden dat eiseres niet betwist dat zij zelf (eveneens) als werkgever in de zin van de Arbowet kan worden aangemerkt.
5.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. [bedrijf 3] B.V. fungeerde op 17 maart 2022 als opdrachtgever en eiseres kreeg de klus om een schip in te laden. Om over voldoende arbeidskracht te beschikken, heeft eiseres besloten om een extra medewerker in te lenen bij [bedrijf 4] . [bedrijf 4] vervult hierbij de rol van een uitzendbureau. De onderlinge verhoudingen tussen de bedrijven worden duidelijk uit de verklaringen van het slachtoffer en [bestuurder] die opgenomen zijn in het boeterapport. Op de zitting heeft verweerder verder toegelicht dat hij gelet op de bewoordingen van artikel 1 van de Arbowet slechts één werkgever aan kan wijzen. Dit gebeurt op basis van de feitelijke situatie op het moment van het ongeval. Op dat moment was het slachtoffer ter beschikking gesteld aan eiseres in de zin van artikel 1, eerste lid, onder 2, van de Arbowet, waardoor verweerder eiseres heeft aangemerkt als de werkgever.
5.3.
Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport, voor zover die eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [2]
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden slechts eiseres heeft aangemerkt als werkgever, gelet op de bewoordingen van artikel 1 van de Arbowet. Vaststaat dat het slachtoffer een arbeidsovereenkomst had met [bedrijf 4] . Op grond van artikel 1, eerste lid, onder 2, van de Arbowet kan degene aan wie een werknemer ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid echter als de werkgever worden aangemerkt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiseres tijdens de arbeid de beschikking had over het slachtoffer en heeft haar daarom terecht als werkgever in de zin van de Arbowet aangemerkt. Eiseres heeft zelf ook erkend dat zij als werkgever kan worden aangemerkt. Gezien de verklaring van [bestuurder] bestaat geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen in het boeterapport dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kan worden gelegd. Uit de verklaring van [bestuurder] volgt namelijk dat hij bepaalde hoe het werk werd uitgevoerd en dat hij de taken verdeelde. [bedrijf 4] heeft daar in principe niets meer mee te maken, zo verklaart [bestuurder] . Ook verklaart [bestuurder] dat hij een sturende rol had. Weliswaar stelt eiseres terecht dat door de verklaring van het slachtoffer enige twijfel kan bestaan over of eiseres of [bedrijf 4] de ‘dagstart’ deed, alleen is dit gezien de overige verklaringen van [bestuurder] onvoldoende om te concluderen dat dus [bedrijf 4] en niet [bestuurder] in dit geval als werkgever had moet worden beschouwd en het onderzoek van verweerder dus onzorgvuldig is. Verweerder hoefde gelet op het vorenstaande geen nader onderzoek te doen door de medewerkers van [bedrijf 4] en [bedrijf 3] B.V. te horen.
Oorzaak van het ongeval?
6.1.
Eiseres betoogt dat verweerder in het midden lijkt te laten of het ongeval is veroorzaakt doordat de beschadigde pallet brak of doordat de pallet met bevroren vis iets over de rand van het vloertje stond en daardoor omviel. Verweerder noemt beide feitencomplexen als mogelijke oorzaak van het ongeval. Echter, alleen voor de oorzaak dat de pallet defect was is een begin van bewijs geleverd. Aangezien het zeer onwaarschijnlijk is dat het ongeval door beide feiten is veroorzaakt, is de motivering van verweerder op dit punt een gebrek in de zin van artikel 3:46 van de Awb. Ook is het boeterapport hierdoor onzorgvuldig opgesteld. Eiseres heeft er belang bij dat de schadeoorzaak correct wordt vastgesteld omdat dit een rol kan spelen in de rechtsverhouding en aansprakelijkheidsstelling tussen eiseres en [bedrijf 3] B.V., die de (defecte) pallets geleverd heeft.
6.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat verschillende omstandigheden samen het gevaar creëerden dat het slachtstoffer getroffen kon worden door de vallende dozen met diepgevroren vis. De dozen vis konden op de pallet vervormen door het gestapelde gewicht, de dozen waren aan elkaar noch aan de pallet gezekerd en er werd gebruik gemaakt van beschadigde pallets. Ook heeft [bestuurder] verklaard dat de bij het ongeval betrokken pallet mogelijk iets over de rand van het ‘vloertje’ was geplaatst, waarbij het ‘vloertje’ zelf ook bestond uit gestapelde dozen diepgevroren vis, wat geen stabiele ondergrond vormde. Het was de verantwoordelijkheid van eiseres om maatregelen te nemen om de veiligheid van haar werknemers te waarborgen. Dit was uitvoerbaar en bereikbaar en eiseres is hier nalatig in geweest. De exacte toedracht heeft mogelijkerwijs gevolgen voor een potentiële afzonderlijke civiele procedure tussen eiseres en [bedrijf 3] B.V. In de onderhavige procedure is de vaststelling dát de dozen diepgevroren vis over het slachtoffer heen vielen voldoende.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres nalatig is geweest om uitvoerbare en bereikbare maatregelen te nemen om de veiligheid van de werknemers te bevorderen. Niet in geschil is dát de dozen met diepgevroren vis van de pallet af zijn gevallen en op het slachtoffer terecht zijn gekomen, waardoor hij bedolven is geraakt. Verweerder noemt daarbij verschillende mogelijke (gezamenlijke) omstandigheden waardoor de dozen van de pallet konden vallen, die eiseres had kunnen verhelpen. Door dit niet te doen, is sprake van een overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit.
Gelet op artikel 3.17 en het karakter van het Arbobesluit was eiseres verantwoordelijk om het gevaar te voorkomen dat het slachtoffer kon worden getroffen of geraakt door voorwerpen, dan wel zo veel mogelijk te voorkomen. Dat heeft eiseres als werkgever ten onrechte niet gedaan. Daarbij is het scenario mogelijk dat de pallet waar de dozen op stonden is gebroken. Uit meerdere verklaringen blijkt immers dat een krakend geluid is waargenomen vlak voordat de dozen vielen. Op de foto’s is ook vastgelegd dat de pallets beschadigd zijn en [bestuurder] heeft verklaard dat hij ervan overtuigd is dat de pallets de oorzaak zijn van het vallen van de dozen. Dat een andere partij misschien civielrechtelijk (eveneens) verantwoordelijk gehouden kan worden, maakt echter niet dat de verwijtbaarheid op grond van de Arbowet bij een ander dan eiseres ligt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Matiging van de boete op grond van de Beleidsregel?
7.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de matigingsgronden uit artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel toe had moeten passen en de boete had moeten matigen. [bestuurder] heeft tijdens de arbeid en het ongeval adequaat toezicht gehouden in de zin van artikel 1, elfde lid, onder d, van de Beleidsregel. Hij was in de nabijheid van het slachtoffer en heeft hem onmiddellijk met luide stem gewaarschuwd toen de pallet het begon te begeven. Daarnaast dient de boete gematigd te worden omdat niet slechts tussen eiseres en het slachtoffer een gezagsrelatie bestond, maar ook tussen het slachtoffer en [bedrijf 3] B.V. en ook [bedrijf 4] . Het is in strijd met het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid in samenhang met artikel 4:84 van de Awb om de volledige boete aan eiseres op te leggen.
7.2.
Op grond van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel matigt verweerder de boete, indien de werkgever aantoont dat hij spanningen heeft verricht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet.;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
7.3.
De rechtbank overweegt dat de matigingsgronden niet cumulatief zijn en apart van elkaar beoordeeld dienen te worden. Wel kan sprake zijn van een samenhang tussen de verschillende matigingsgronden. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt bijvoorbeeld dat doorgaans geen sprake kan zijn van adequaat toezicht als er geen veilige werkwijze is ontwikkeld. Adequaat toezicht ziet immers op de toepassing van de veilige werkwijze. [3]
7.4.
Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om de boete te matigen op grond van artikel 1, elfde lid, onder d, van de Beleidsregel. Niet in geschil is immers dat eiseres geen RI&E had opgesteld. Dit betekent dat eiseres ook niet het daarbij behorende onderdeel ‘Plan van Aanpak’ had opgesteld om de geconstateerde risico’s te ondervangen zodat veilig gewerkt kan worden. Hierdoor kan er in beginsel vanuit worden gegaan dat er geen veilige werkwijze is ontwikkeld (matigingsgrond a). Zonder veilige werkwijze is het voor de toezichthouder niet duidelijk waar hij toezicht op moet houden. Daarom kan al geen sprake zijn van adequaat toezicht (matigingsgrond d). Dit kan de rechtbank volgen. Eiseres heeft verder niet draagkrachtig beargumenteerd dat het feit dat eiseres in de buurt was van het slachtoffer en hem onmiddellijk waarschuwde toen de dozen begonnen te wiebelen, ertoe moet leiden dat de overtreding eiseres in verminderde mate kan worden verweten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit en de boete in stand blijven. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaat het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4:
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 3:46:
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 4:84:
Een bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Arbeidsomstandighedenwet
Artikel 1, eerste lid:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan:
a. werkgever:
1˚. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2˚. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1˚.;
b. werknemer: de ander, bedoeld onder a.
Artikel 5:
Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.
In de risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aandacht besteed aan de toegang van werknemers tot een deskundige werknemer of persoon, bedoeld in de artikelen 13 en 14, of de arbodienst.
Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.
De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.
Indien de werkgever arbeid doet verrichten door een werknemer die hem ter beschikking wordt gesteld, verstrekt hij tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan degene, die de werknemer ter beschikking stelt, de beschrijving uit de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren en risicobeperkende maatregelen en van de risico's voor de werknemer op de in te nemen arbeidsplaats, opdat diegene deze beschrijving verstrekt aan de betrokken werknemer.
De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer kennis kan nemen van de risico-inventarisatie en -evaluatie.
Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 3.17:
Het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, vijfde lid, laatste volzin, is van toepassing.
Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving
Artikel 1, elfde lid:
11. Indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, kan dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
ls de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
als er adequate instructies zijn gegeven;
als er adequaat toezicht is gehouden.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst naar de toelichting op het besluit tot wijziging van artikel 1, eerste lid, onder elf, van de Beleidsregel (Staatscourant 2015, nr. 46081) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3044.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2496.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 oktober 2021, ECLI:RVS:2021:2277.