ECLI:NL:RBNHO:2024:3050

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
C/15/345561 / FA RK 23-5255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het ouderschap van een overleden man zonder DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2024 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een overleden man. De moeder van de minderjarige heeft verzocht om het ouderschap van de man vast te stellen, ondanks het ontbreken van een DNA-onderzoek en zonder dat er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de man een affectieve relatie hebben gehad en dat de man de minderjarige niet heeft erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige, die bij haar grootmoeder verblijft. De rechtbank heeft de procedure overgenomen van de rechtbank Amsterdam, die zich onbevoegd had verklaard. De bijzondere curator heeft in haar verslag aangegeven dat het zeer aannemelijk is dat de man de verwekker is van de minderjarige, op basis van de verklaringen van de moeder en de brieven van de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de man de vader is en heeft het verzoek van de moeder toegewezen. De moeder heeft ervoor gekozen om de geslachtsnaam van de minderjarige niet te wijzigen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een termijn van drie maanden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/345561 / FA RK 23-5255
beschikking van 27 maart 2024 betreffende gerechtelijke vaststelling ouderschap
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Scheffer, kantoorhoudende te Amsterdam.
De minderjarige [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door de bijzondere curator [de bijzondere curator] .

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2023;
- het aan voormelde beschikking van 25 oktober 2023 ten grondslag liggende verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen bij deze rechtbank op 31 oktober 2023;
- de brieven van de moeder, ingekomen op 20 december 2023 met bijlage, op 2 februari 2024 en op 22 maart 2024;
- de beschikking van 11 januari 2024, waarbij [de bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator;
- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 26 januari 2024.
1.2.
Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De rechtbank Amsterdam heeft zich bij voormelde beschikking van 25 oktober 2023 onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar.
2.2.
Uit het aan de beschikking van de rechtbank Amsterdam 25 oktober 2023 ten grondslag liggende verzoekschrift blijkt dat de moeder en
[de man], geboren op [geboortedatum] te Aruba (hierna te noemen: de man) een affectieve relatie met elkaar hebben gehad.
2.3.
Uit deze relatie is op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] geboren de minderjarige [de minderjarige] .
De man heeft de minderjarige niet erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft bij oma mz, [oma mz] , wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] .
2.4.
De minderjarige is onder toezicht gesteld geweest van De Jeugd- & Gezinsbeschermers met ingang van 29 juli 2020 tot 16 februari 2022.
2.5.
Uit de stukken blijkt dat de man op [datum] in de gemeente [gemeente] is overleden.
2.6.
De moeder, de man en de minderjarige hebben allen de Nederlandse nationaliteit.

3.Verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. het ouderschap van de man ten aanzien van de minderjarige gerechtelijk vast te stellen;
b. een bijzondere curator te benoemen voor de minderjarige, teneinde haar belang(en) waar te nemen en haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de moeder het volgende aangevoerd.
De moeder is er zeker van dat de man de verwekker is van de minderjarige. In de periode dat de minderjarige is verwekt, had zij een exclusieve relatie met de man en in die periode was de moeder met de man op familiebezoek/vakantie in Aruba. De man is reeds voor de geboorte van de minderjarige voor langere tijd gedetineerd geraakt. Tijdens de detentie heeft de man aangegeven dat hij de minderjarige wil erkennen. Hij was daarover ook al bezig met de gevangenispastoor. In de gevangenis is hij door een medegevangene om het leven gebracht. Na zijn overlijden zijn in zijn cel en bij de pastoor brieven van de man aan de minderjarige aangetroffen. Uit die brieven blijkt dat de man de minderjarige als zijn kind zag.
Tijdens zijn detentie heeft de moeder de man drie maal opgezocht, waarvan één maal met de minderjarige. Op aanraden van De Jeugd- & Gezinsbeschermers heeft zij destijds de relatie met de man verbroken. Alles wat de moeder over de man hoorde ging via de moeder van de man, met wie de moeder goed contact heeft. De man komt uit Aruba en zijn moeder woont daar ook nog. Oma vz is zeer betrokken bij de minderjarige en heeft tot op heden wekelijks videocontact met de minderjarige. De minderjarige is ongeveer drie jaar uit huis geplaatst geweest bij oma mz. De ondertoezichtstelling is afgelopen en de minderjarige zal binnenkort weer bij de moeder gaan wonen. De moeder is zwanger van haar nieuwe partner, is met hem verloofd en gaat met hem samenwonen.
De moeder meent dat zij in het verzoek kan worden ontvangen. Voor zover dat niet het geval zou zijn, verzoekt zij de te benoemen bijzondere curator namens de minderjarige het verzoek over te nemen.

4.Beoordeling

4.1.
In artikel 207, eerste lid, sub a, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op grond dat deze de verwekker is van het kind of op grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.
4.2.
Het verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:207, derde lid, BW ingediend, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek.
4.3.
De bijzondere curator concludeert in haar verslag dat de minderjarige er belang bij heeft dat gerechtelijk wordt vastgesteld dat de man de vader is van de minderjarige. Op basis van de gestelde feiten en omstandigheden door de moeder, oma vz, de brieven van de man en de stukken van de gevangenispastoor acht de bijzondere curator het zeer aannemelijk dat de man de verwekker is van de minderjarige. Die aannemelijkheid volgt vooral uit de verklaring van de moeder en de brieven van de man. Volgens de moeder is de man de verwekker van de minderjarige. Bij de oma mz en de oma vz is hierover ook geen enkele twijfel. Op grond van deze aannemelijkheid acht de bijzondere curator een DNA-onderzoek niet per se noodzakelijk. Indien de rechtbank dit toch noodzakelijk acht, dan zijn de moeder en oma vz bereid hieraan mee te werken. Omdat het onduidelijk of er nog DNA-materiaal van de man voorhanden is, zou een DNA-onderzoek mogelijk kunnen plaatsvinden door een DNAgrootoudertest. De man heeft geen broers en zussen en heeft evenmin andere kinderen.
4.4.
Gelet op hetgeen de moeder ter onderbouwing van het verzoek heeft aangegeven, alsmede het standpunt van de bijzondere curator, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de man de verwekker is van de minderjarige. Er zijn geen signalen bekend waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat een andere persoon dan de man de biologische vader is van de minderjarige. Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat de moeder en de man van plan waren om samen de erkenning te regelen als de man vrij zou komen en op het juiste pad was. Daar is het door het overlijden van de man niet van gekomen. Verder blijkt uit de door de moeder overgelegde brieven van de man en het feit dat er in de gevangenis omgang heeft plaatsgevonden tussen de man en de minderjarige dat de man gedurende zijn leven een vaderrol heeft vervuld voor de minderjarige. Daar komt bij dat de moeder altijd contact heeft gehad met oma vz en dat er wekelijks contact is tussen oma vz en de minderjarige. Gelet op al deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen noodzaak om het vaderschap van de man vast te stellen met behulp van een DNA-grootoudertest.
4.5.
Op grond van het vorenstaande kan het verzoek van de moeder als op de wet gegrond worden toegewezen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig is.
4.6.
Uit de op 22 maart 2024 ingekomen brief van de moeder blijkt dat de moeder ervoor kiest om de geslachtsnaam van de minderjarige niet te wijzigen. De moeder wenst dus dat de geslachtsnaam van de minderjarige [geslachtsnaam] blijft.

5.Beslissing:

De rechtbank:
5.1.
stelt vast het ouderschap van [de man] , geboren op [geboortedatum] te Aruba, overleden op [datum] in de gemeente [gemeente] , betreffende de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
5.2.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
5.3.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator, [de bijzondere curator] , als beëindigd, tenzij tegen de afstammingszaak een rechtsmiddel wordt ingesteld.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.