ECLI:NL:RBNHO:2024:3038

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10957074 \ VV EXPL 24-34
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over gezamenlijke hemelwaterafvoer en erfdienstbaarheid van afwatering

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, hebben twee buren een geschil over de afwatering van hemelwater. De eisers, eigenaren van een woning aan [adres 1], hebben de gedaagde, eigenaar van een woning aan [adres 2], gedagvaard in kort geding. De eisers vorderen dat de gedaagde wordt veroordeeld om de onrechtmatige toestand van de afwatering terug te brengen naar de oude rechtmatige toestand. Dit betreft onder andere het verwijderen van een schot tussen de dakgoten en het verlagen van het dak van de garage van de gedaagde. De eisers beroepen zich op een erfdienstbaarheid van afwatering door verjaring, terwijl de gedaagde stelt dat er een afwijkende afspraak is gemaakt in 2021, waarbij de eisers verantwoordelijk zijn voor hun eigen waterhuishouding. De kantonrechter heeft op 2 april 2024 geoordeeld dat de vordering van de eisers niet toewijsbaar is, omdat er onvoldoende spoedeisend belang is en de gedaagde niet onrechtmatig handelt. De kantonrechter heeft de eisers in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10957074 \ VV EXPL 24-34
Uitspraakdatum: 2 april 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

1.[eiser 1]2. [eiser 2]

beiden wonende te [plaats]
eisers in conventie
gedaagden in (voorwaardelijke) reconventie
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. M. Schildwacht
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde in conventie
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. P.P. Otte

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] heeft [gedaagde] op 11 maart 2024 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brieven van 15 en 18 maart 2024 nog stukken toegezonden en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn directe buren van elkaar. [eisers] is sinds 2021 eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: [adres 1]). [gedaagde] is sinds 1993 eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: [adres 2]).
2.2.
De dak(en) van [adres 1] en [adres 2] wateren (aan de achterzijde) af in de gemeenschappelijke dakgoot. De dakgoot watert via een regenpijp af op het platte dak van de aanbouw van [gedaagde]. Het hemelwater dat op de aanbouwen en garages van de [adres 1] en [adres 2] valt, wordt afgevoerd via één hemelwaterafvoer, die zich op het erf van [adres 2] bevindt. Deze feitelijke situatie bestond in elk geval al op het moment dat [gedaagde] in 1993 eigenaar werd van [adres 2].
2.3.
Op 17 juli 2021 hebben partijen gesproken over afschotten van de hemelwaterafvoer uit de dakgoot. Naar aanleiding van dit gesprek heeft [eisers] op 30 augustus 2021 de navolgende schriftelijke verklaring ondertekend:
“(…)
Hierbij verklaren wij, [eiser 2] en [eiser 1], wonende aan de [adres 1] ,akkoord te gaan met het afschotten van de dakgoot aan de achterzijde van de woning.Door het afschotten van de dakgoot zijn jullie dan zelf verantwoordelijk voor de afvoer van het eigen hemelwater.”
2.4.
Op enig moment daarna heeft [gedaagde] een schot in de dakgoot aangebracht met een overstort aan de zijkant van [adres 2].
2.5.
[eisers] heeft vervolgens een eigen regenpijp aan zijn dakgoot aangesloten. Deze regenpijp watert af op het platte dak van de aanbouw en in de tuin van [adres 1].
2.6.
In augustus 2023 heeft [gedaagde] een sedumdak laten aanleggen op het platte dak van de aanbouw en de garage van [adres 2]. Om het hemelwater van beide woningen te scheiden zijn op het platte dak twee ‘dammetjes’ aangebracht.
2.7.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft bij brief van 21 september 2023 [eisers] meegedeeld dat zij last heeft van lekkages en [eisers] verzocht conform afspraak zorg te dragen voor een eigen deugdelijke hemelwaterafvoer. De gemachtigden van partijen hebben vervolgens over en weer gecorrespondeerd. Beide partijen hebben een deskundige ingeschakeld.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt om de thans bestaande onrechtmatige toestand terug te brengen naar de oude rechtmatige toestand, hetgeen onder meer betekent dat [gedaagde] binnen twee weken na betekening van het vonnis:
a) het schot (het houten plankje) tussen de dakgoten van partijen dient te verwijderen en verwijderd dient te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag;
b) het schot (de lange balk) tussen de daken van de schuren van partijen dient te verwijderen en verwijderd dient te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag;
c) het dak van de garage/schuur van [gedaagde] zal verlagen tot gelijke hoogte aan dat van het dak van [eisers], een en ander opdat het water van het dak van [eisers] naar het dak van [gedaagde] kan afwateren/afstromen;
[eisers] vordert verder te bepalen dat bij gebreke daarvan [eisers] zelf bevoegd zal zijn om zelf een dakdekker in te huren om het gevorderde op kosten van [gedaagde] te laten uitvoeren. Daarnaast vordert [eisers] dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om de kosten van de herstelwerkzaamheden te dragen die zien op het herstellen/corrigeren van de door [eisers] noodzakelijk gemaakte noodoplossingen, welke zijn begroot op € 1.415,70 inclusief btw. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de huidige situatie onrechtmatig is. Hij beroept zich op een erfdienstbaarheid door verjaring. In de huidige situatie loopt het water niet meer weg, hetgeen zorgt voor wateroverlast en lekkages. Met de dag dat een oplossing uitblijft, wordt de schade groter. [eisers] heeft dan ook een spoedeisend belang bij het kunnen afwateren via de ‘oude’ tussen partijen rechtens vaststaande situatie.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat partijen in 2021 hebben afgesproken dat [eisers] vanaf dat moment zorg zou dragen voor zijn eigen waterhuishouding.
4.2.
[gedaagde] vordert, voor zover de vordering van [eisers] wordt toegewezen, bij wijze van voorlopige voorziening dat de erfdienstbaarheid van afwatering wordt opgeheven. Zij heeft daarbij een spoedeisend belang, namelijk het stoppen en voorkomen van lekkages.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Een vordering in kort geding kan slechts worden toegewezen indien [eisers] daarbij een zodanig spoedeisend belang heeft dat van hem niet kan worden gevergd een beslissing in een bodemprocedure af te wachten. De kantonrechter dient daarbij te beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden en zonder nadere bewijslevering de vordering die bij wijze van voorziening is verzocht in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop het treffen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad gerechtvaardigd is. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is daarvan geen sprake. Daartoe is het volgende redengevend.
Erfdienstbaarheid
5.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] de afwatering van hemelwater van [eisers] over haar erf moet dulden. Volgens [eisers] handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens hem door de afwatering van hemelwater via haar erf te blokkeren. [eisers] beroept zich in dit verband op een erfdienstbaarheid door verjaring. [gedaagde] heeft het bestaan van de erfdienstbaarheid zonder nadere motivering weersproken.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een erfdienstbaarheid kan door verjaring worden verkregen. De woningen zijn in 1960 gebouwd. De aanbouw en garages zijn later, maar in ieder geval vóórdat [gedaagde] in 1993 eigenaar werd van [adres 2], opgeleverd. De afwatering van [adres 1] is dus al meer dan 30 jaar op de ‘oude’ manier aangesloten op het riool. De kantonrechter is dan ook voorshands van oordeel dat voor zover de afwatering van hemelwater van [adres 1] via het erf van [adres 2] loopt, aannemelijk is dat een erfdienstbaarheid is verkregen die bestaat uit een recht op afwatering op deze manier. [gedaagde] moet aldus de afwatering van [adres 1] via haar erf in beginsel dulden.
Afwijkende afspraak
5.4.
[gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat [eisers] op 30 augustus 2021 een verklaring heeft ondertekend waarin staat dat hij vanaf dat moment zorg zou dragen voor zijn eigen waterhuishouding. [eisers] heeft het bestaan van deze afspraak betwist. In de verklaring wordt volgens hem slechts gesproken over het afschotten van de dakgoot, hetgeen betekent dat het water van boven naar beneden stroomt. Hij is nooit akkoord gegaan met het opzetten van een eigen afwateringssysteem en alles wat daarbij komt kijken. [eisers] stelt zich verder op het standpunt dat hij ten tijde van het ondertekenen van de verklaring over een verkeerde voorstelling van zaken beschikte. Het was hem niet duidelijk dat het ondertekenen van de verklaring tot gevolg zou hebben dat hij zou worden afgesloten van de afwateringsroute en daardoor zelf maatregelen zou moeten nemen. Bovendien was hij niet op de hoogte van de inrichting van de waterhuishouding en zijn eigen rechtspositie. [eisers] stelt dat als hij wel op de hoogte was geweest, hij de verklaring niet had ondertekend. Hij doet in dit verband een beroep op vernietiging van de verklaring wegens dwaling en/of bedrog.
5.5.
Gelet op de tekst van de door [eisers] ondertekende verklaring komt de kantonrechter tot het voorlopig oordeel dat het in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt ten opzichte van de erfdienstbaarheid. De inhoud van deze afspraak is voorshands voldoende duidelijk, namelijk dat [eisers] vanaf 30 augustus 2021 verantwoordelijk is voor zijn eigen hemelwaterafvoer en dus zorg moet dragen voor zijn eigen waterhuishouding. [eisers] heeft aan deze afspraak vervolgens ook uitvoering gegeven door een regenpijp aan te sluiten aan zijn deel van het dak.
Dwaling
5.6.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de door [eisers] ondertekende verklaring vernietigbaar is op grond van dwaling. Op grond van artikel 6:228 BW is een overeenkomst die tot stand gekomen is onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar indien (a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten, (b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten of (c) de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden. De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven (artikel 6:228 lid 2 BW).
5.7.
In welke zin [eisers] gedwaald heeft is door hem niet toegelicht. Dat [eisers] niet op de hoogte was van zijn eigen rechtspositie is in beginsel geen grond voor dwaling. Voor zover [eisers] heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] ten aanzien van de gevolgen van het ondertekenen van de verklaring haar mededelingsplicht heeft geschonden, overweegt de kantonrechter als volgt. Een voorwaarde voor een geslaagd beroep op dwaling is dat het voor de wederpartij, in dit geval [gedaagde], kenbaar moet zijn geweest dat degene die zich op dwaling beroept de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten. Het is [eisers] die hieromtrent feiten en omstandigheden dient aan te dragen. Hij heeft hieraan niet voldaan. Het beroep op dwaling slaagt vooralsnog dan ook niet.
Bedrog
5.8.
Het beroep op bedrog faalt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter eveneens. [eisers] heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van opzettelijk gedane onjuiste mededelingen, opzettelijk verzwegen feiten of andere kunstgrepen van [gedaagde].
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter de vorderingen van [eisers] zal afwijzen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers], omdat hij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
5.11.
De voorwaarde waaronder de tegenvordering is ingesteld is niet vervuld. De vorderingen van [eisers] worden immers afgewezen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan beoordeling van de tegenvordering.
5.12.
Gelet op de samenhang met de zaak van de vordering ziet de kantonrechter geen aanleiding om in de zaak van de voorwaardelijke tegenvordering proceskosten toe te kennen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € € 814,- aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter