ECLI:NL:RBNHO:2024:2984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10928563 KG24-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon door beheerders van een vakantiepark in kort geding

In deze zaak vordert een beheerdersechtpaar van een vakantiepark in kort geding betaling van achterstallig loon van de eigenaar van het vakantiepark, Ursemmerhof B.V. De eigenaar betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten. De kantonrechter oordeelt dat in het kader van de kort geding procedure niet kan worden vastgesteld hoe de overeenkomst moet worden geduid, maar ziet wel aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De kantonrechter oordeelt dat Ursemmerhof aan de beheerders een voorschot moet betalen voor de door hen verrichte werkzaamheden. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van € 16.500,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De vordering voor het overige wordt afgewezen, omdat de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst nog niet vaststaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10928563 \ KG EXPL 24-21
Uitspraakdatum: 25 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser 1][eiser 2]
wonende te [woonplaats]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. T.H.T.T. Nguyen
tegen
de besloten vennootschap Ursemmerhof B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Makkum
gedaagde
verder te noemen: Ursemmerhof
gemachtigde: mr. R.W. Lagerwaard

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben Ursemmerhof op 23 februari 2024 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, Ursemmerhof mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Ursemmerhof bij brief van 4 maart 2024 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Ursemmerhof exploiteert een stacaravan- en chaletpark te [woonplaats] .
2.2.
Per 1 februari 2023 zijn [eisers] als beheerders werkzaam op het gebied van beheer en technisch onderhoud van het park. Zij wonen op het park en aan hen is een bedrijfsauto ter beschikking gesteld.
2.3.
Over de periode van 4 april 2023 tot 15 december 2023 zijn aan [eisers] voorschotbetalingen gedaan van in totaal € 33.000,00.
2.4.
Bij brief van 30 januari 2024 heeft de gemachtigde van [eisers] Ursemmerhof gesommeerd het achterstallige salaris tot 1 februari 2024 te voldoen.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening Ursemmerhof veroordeelt tot betaling aan [eisers]
- van achterstallig loon verhoogd met 8% vakantiebijslag tot 1 februari 2024 ten bedrage van € 129.600,00 bruto minus € 33.000,00;
- het loon van € 10.000,00 bruto per maand verhoogd met 8% vakantiebijslag vanaf 1 februari 2024 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
- de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
- de aanzegvergoeding op grond van artikel 7:668 BW ter hoogte van € 10.000,00 bruto;
- de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen;
Een en ander onder veroordeling van Ursemmerhof in de kosten van de procedure.
3.2. Zij leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eisers] op 1 februari 2023 voor de duur van een jaar in dienst zijn getreden bij Ursemmerhof op basis van een arbeidsovereenkomst, waarbij aan hen gezamenlijk een salaris van € 10.000,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag is toegekend. Ook is aan hen een woning op het park en een dienstauto ter beschikking gesteld. Ondanks vele mondelinge toezeggingen om het salaris te betalen, met bijbehorende salarisstroken, zijn slechts voorschotten betaald en is verdere salarisbetaling uitgebleven. [eisers] hebben hun werkzaamheden voortgezet na 1 februari 2024 en zijn nog steeds woonachtig op het park, zodat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor dezelfde duur is verlengd tot 1 februari 2025. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben [eisers] een arbeidsovereenkomst overgelegd die door hen, als werknemers, is ondertekend.

4.Het verweer

4.1.
Ursemmerhof betwist de vordering. Zij verzoekt, primair, dat aan haar uitstel wordt verleend om kennis te kunnen nemen van de stukken en om te bekijken of partijen mogelijk alsnog een regeling in der minne zouden kunnen treffen. Subsidiair voert zij aan dat tussen partijen niet een arbeidsovereenkomst is gesloten, maar een overeenkomst van opdracht.
[bestuurder] , statutair bestuurder bij Ursemmerhof, heeft hierover afspraken gemaakt met [eisers] . Dat sprake is van een overeenkomst van opdracht, blijkt ook uit het feit dat voorschotbetalingen zijn verricht en geen betalingen van salaris. Daarbij komt dat [eisers] niet zijn opgenomen in de salarisadministratie. [eisers] zijn tijdelijk te werk gesteld op basis van een overeenkomst van opdracht, omdat Ursemmerhof een vakantiepark in ontwikkeling en transformatie is en in verband daarmee in lastige procedures is verwikkeld met voormalig recreanten. Omdat [eisers] ervaring hebben met dit soort situaties, is met hen een tijdelijke overeenkomst van opdracht gesloten. Dit blijkt ook uit het feit dat zij gedurende langere tijd afwezig zijn geweest in verband met verblijf op Curaçao en dus toen ook geen werk hebben geleverd. Ursemmerhof heeft zich, mede vanwege door [eiser 1] geuite bedreigingen, beraden op de samenwerking en heeft bij monde van operationeel manager [manager] aangegeven deze te willen beëindigen met een opzegtermijn van twee maanden, tot januari 2024. Tot slot voert Ursemmerhof aan dat op 13 februari 2024 voor Ursemmerhof een verzoek tot toepassing van het WHOA traject is gedaan. De vorderingen van [eisers] moeten worden geverifieerd in het WHOA traject, nu dit geen vorderingen uit arbeidsovereenkomst zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter heeft het verzoek van Ursemmerhof om aanhouding van de zaak afgewezen. Redengevend hiervoor is dat de dagvaarding reeds op 23 februari 2024 is betekend en Ursemmerhof ook ter zitting nog kan antwoorden op de dagvaarding. Daar kan ook een mogelijke regeling in der minne worden besproken. De zaak is dan ook inhoudelijk behandeld op de zitting.
5.2.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eisers] daarbij een spoedeisend belang hebben. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering tot betaling van loon. Ook als de overeenkomst tussen partijen zou moeten worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht, zoals Ursemmerhof betoogt, geldt dat niet is betwist dat [eisers] voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van deze inkomsten. Daarmee is de spoedeisendheid gegeven.
5.3.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.4.
Tussen partijen is in geschil of de overeenkomst die zij hebben gesloten is te kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, of een overeenkomst van opdracht. [eisers] hebben ter onderbouwing van hun standpunt een arbeidsovereenkomst overgelegd, waarvan de rechtsgeldigheid door Ursemmerhof wordt betwist, omdat deze niet door Ursemmerhof als werkgever is ondertekend. Ursemmerhof heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht, een beroep gedaan op mondelinge afspraken. Ook heeft zij getuigenbewijs aangeboden. De kantonrechter is van oordeel dat in het kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld hoe de overeenkomst tussen partijen moet worden geduid. Daarvoor is nader onderzoek en mogelijk nadere bewijslevering nodig en daarvoor leent de kort geding procedure zich niet.
5.5.
De kantonrechter ziet echter wel aanleiding om een voorziening te treffen. Hiervoor zal worden aangesloten bij hetgeen tussen partijen onbetwist is, namelijk dat Ursemmerhof aan [eisers] voorschotten heeft betaald op de verrichte werkzaamheden. De kantonrechter gaat er hierbij voorshands vanuit, dat in beginsel voor iedere maand in de periode van februari 2023 tot februari 2024 een betaling moet worden verricht, omdat partijen in ieder geval hebben beoogd om gedurende twaalf maanden een overeenkomst aan te gaan. [eisers] hebben onbetwist gesteld dat zij in de genoemde periode als beheerdersechtpaar werkzaamheden hebben verricht op het park. Aangezien er acht maal een voorschot is betaald van gemiddeld € 4.125,00 per maand, gaat de kantonrechter er voorshands vanuit dat over de overige vier maanden in ieder geval eveneens een bedrag van € 4.125,00 per maand moet worden betaald als voorschot op loon op grond van een arbeidsovereenkomst dan wel verrichte werkzaamheden in het kader van een overeenkomst van opdracht.
5.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eisers] zal toewijzen, bij wijze van voorschot, tot een bedrag van € 16.500,00. Daarbij zal ook de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
5.7.
Aangezien de vordering voor het overige is gebaseerd op de stelling dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en dit vooralsnog niet vaststaat, zal de vordering voor het overige worden afgewezen.
5.8.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
Veroordeelt Ursemmerhof tot betaling aan [eisers] van € 16.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 februari 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter