ECLI:NL:RBNHO:2024:2982

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
15/265562-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdenking poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel en mishandeling van een vier maanden oude baby

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling van een vier maanden oude baby. De tenlastelegging betrof een incident op 16 oktober 2020, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer, dat op dat moment onder zijn zorg was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een veroordeling op basis van een NFI-rapport dat wees op een recente botbreuk bij het slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijswaarde van de botbreuk niet kon worden vastgesteld als niet-accidenteel. De rechtbank concludeerde dat de combinatie van letsels niet voldoende bewijs bood voor de beschuldigingen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat de letsels ook door een ongeluk konden zijn ontstaan. Na zorgvuldige overweging van het bewijs en de verklaringen van getuigen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte is daarom vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/265562-20 (P)
Uitspraakdatum: 26 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een (forse) krachtsinwerking heeft toegebracht op/tegen het linkerdijbeen van die [naam slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Purmerend [naam slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) heeft mishandeld door een (forse) krachtsinwerking toe te brengen op/tegen de linkerdijbeen van die [naam slachtoffer] ;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Op de röntgenfoto’s van 17 oktober 2020 is bij [naam slachtoffer] een botbreuk gezien in het linkerdijbeen zonder tekenen van genezing. Dat betekent dat er sprake is van een recente botbreuk. Uit zowel de verklaring van de verdachte als die van zijn partner volgt dat er in de ochtend van 16 oktober 2020 nog niks met [naam slachtoffer] aan de hand was. De botbreuk moet dan ook zijn ontstaan op vrijdagmiddag 16 oktober 2020. Die middag had alleen de verdachte de zorg over [naam slachtoffer] , zodat het niet anders kan zijn dan dat hij het letsel aan [naam slachtoffer] heeft toegebracht. Uit het rapport van het NFI van 24 januari 2023 (hierna: het NFI rapport) volgt dat de geweldshandelingen fors moeten zijn geweest om een dergelijke breuk te kunnen veroorzaken. Uit het rapport blijkt verder dat de geconstateerde letsels, afzonderlijk of in combinatie, niet kunnen zijn ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [naam slachtoffer] (een premobiele zuigeling van vier maanden) en dat het NFI de combinatie van de botbreuk van het linkerdijbeen en de botbreuken van het linker- en rechterscheenbeen bij [naam slachtoffer] waarschijnlijker acht onder de hypothese toegebracht dan onder de hypothese accidentele oorzaak. De vastgestelde letsels zijn afzonderlijk, maar vooral in combinatie kenmerkend voor een niet-accidenteel, toegebracht trauma en dat het letsel aan het linkerdijbeen dus toegebracht moet zijn. Het is algemeen bekend, dus ook bij de verdachte, dat als een vier maanden oude baby wordt blootgesteld aan geweldshandelingen, de kans aanmerkelijk is dat hij zwaar letsel kan oplopen. Door dit type breuk kan in de groeischijf de groeiverstoring van het bot optreden en dus groeivertraging. De verdachte heeft met zijn handelen die aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op de koop toegenomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, bij het niet voldoen te vervangen door 100 dagen hechtenis, waarvan 80 uren (subsidiair 40 dagen) voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
3.2
Standpunt van de verdachte
De verdachte ontkent dat hij op 16 oktober 2020 een forse krachtsinwerking heeft toegebracht op of tegen het linkerdijbeen van [naam slachtoffer] . De verdachte wijst erop dat het NFI weliswaar heeft geconcludeerd dat de combinatie van letsels waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is onder de hypothese toegebracht dan onder de hypothese accidentele oorzaak, maar dat het dus niet is uitgesloten dat de oorzaak van het letsel een ongeluk is.
Daarmoet volgens de verdachte naar worden gekeken.

4.De beoordeling

Inleiding
[naam slachtoffer] is op 17 oktober 2020, toen hij vier maanden oud was, door zijn ouders via de afdeling Spoedeisende Hulp binnengebracht bij het Dijklanderziekenhuis te Purmerend / Hoorn. De behandelend kinderarts vond het bij [naam slachtoffer] geconstateerde letsel niet zonder meer passend bij de toedracht zoals gerapporteerd door de ouders. Dit is voor de arts aanleiding geweest voor het consulteren van het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (hierna: het LECK). Het LECK heeft nader onderzoek geadviseerd (röntgen en CT-scan en oogheelkundig onderzoek). Tevens heeft de kinderarts, na het consulteren van een vertrouwensarts, melding gedaan bij Veilig Thuis van mogelijke kindermishandeling. Op 20 oktober 2020 heeft Veilig Thuis de officier van justitie geïnformeerd.
Bevindingen medisch onderzoek
Op de röntgenfoto's van het linkerdijbeen werd, bij de presentatie op 17 oktober 2020, een botbreuk (Salter-Harris type 2) gezien, zonder tekenen van genezing. Daarmee is sprake van een op die dag recente botbreuk. Negen dagen later, op 26 oktober 2020, was bij herhaling van de röntgenfoto's sprake van een genezende botbreuk.
Uit nader, door het LECK geadviseerd, onderzoek is naar voren gekomen dat ook sprake is van een genezing van een oudere botbreuk in het linkerscheenbeen en in het rechterscheenbeen en van bloeduitstortingen onder het hardere hersenvlies beiderzijds en twee netvliesbloedingen in het rechteroog.
Verklaring van de verdachte
De verdachte is vrijdagochtend 16 oktober 2020 met [naam slachtoffer] bij zijn schoonmoeder en zwager geweest. Rond het middaguur is hij thuisgekomen, waarna hij [naam slachtoffer] de fles heeft gegeven en hem in de box heeft gelegd. De verdachte heeft wat bezigheden in de keuken gedaan en is daarna op de bank gaan liggen. Rond 14.30 uur hoorde de verdachte [naam slachtoffer] huilen op een andere manier dan hij normaal huilt. De verdachte zag dat [naam slachtoffer] met zijn beentje door de spijl van de box tussen de box en de muur vast zat. Hij heeft de box van de kant gehaald, het beentje terug door de spijl van de box gedaan en [naam slachtoffer] op schoot genomen. [naam slachtoffer] wilde die middag alleen maar bij de verdachte op schoot zitten en was weinig beweeglijk met zijn linkerbeen. Na het avondeten is de partner van de verdachte, de moeder van [naam slachtoffer] , thuisgekomen van haar werk. De verdachte en zijn partner hebben besloten het nog even aan te kijken. Toen [naam slachtoffer] de volgende dag nog zichtbaar last had van zijn linkerbeen, hebben zij besloten naar de Spoedeisende Hulp te gaan.
Verklaringen van getuigen over 16 oktober 2020
[naam] , de schoonmoeder van de verdachte, heeft [naam slachtoffer] op de ochtend van 16 oktober 2020 bij haar thuis gezien. Zij heeft verklaard dat [naam slachtoffer] erg vrolijk was, in zijn autostoeltje zat en erg beweeglijk was. Zijn beentjes gingen alle kanten op.
[naam] , de partner van de verdachte en de moeder van [naam slachtoffer] , heeft [naam slachtoffer] ’s morgens de fles gegeven. Toen is haar niets opgevallen. Rond 09.00 uur is zij naar haar werk gegaan. Tussen 17.30 en 19.00 uur heeft zij via beeldbellen contact gehad met de verdachte. Zij zag toen dat [naam slachtoffer] op de buik van de verdachte lag, verdrietig was en moeilijk in slaap kon komen.
Tussenconclusie
Aan het begin van de middag op 16 oktober 2020 is er iets gebeurd, dat de botbreuk op het linkerdijbeen van [naam slachtoffer] heeft veroorzaakt. De verdachte was in die tijdspanne alleen met [naam slachtoffer] thuis.
Het NFI-rapport
[naam] , forensisch arts KNMG, heeft in het NFI rapport onder meer – zakelijk weergegeven – de volgende bevindingen vermeld.
Bij lichamelijk onderzoek op de SEH werd een verzorgde, goed gevoede zuigeling gezien, zonder huidafwijkingen. [naam slachtoffer] bewoog het linkerbeen minder dan het rechterbeen. Het linkerbeen was niet gezwollen en er waren geen onderhuidse bloeduitstortingen, roodheid of een standsafwijking zichtbaar. [naam slachtoffer] ging huilen bij drukken (palpatie) op het linker bovenbeen aan de zijde van de knie.
Kort samengevat werden bij [naam slachtoffer] de volgende afwijkingen vastgesteld:
- op 17 oktober 2020 een botbreuk van het linkerdijbeen (Salter-Harris type 2 fractuur) zonder tekenen van genezing;
- op 18 oktober 2020 vermoedelijk botbreuken (knikbreuken) in het bovenste deel van het rechter- en het linkerscheenbeen, bevestigd op de röntgenfoto’s van 3 november 2020. Op laatstgenoemde röntgenfoto’s werd van beide scheenbeenbreuken vorderende botbreukgenezing gezien. Genezing vindt circa 1-2 maanden na het ontstaan van de botbreuken plaats;
- op 19 oktober 2020 beiderzijds bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, verlopend over de bolling van de grote hersenen tot in het gebied tussen de grote en kleine hersenen en in het gebied tussen de twee grote hersenhelften;
- op 19 oktober 2020 twee netvliesbloedingen in het rechteroog, namelijk één duidelijke vlamvormige bloeding boven de oogzenuwkop (papil) en een kleinere bloeding onder de onderste vaatboog van het netvlies.
Beperking tot de op 17 oktober 2020 aangetroffen botbreuk van het linkerdijbeen (Salter-Harris type 2 fractuur)
In het NFI-rapport wordt verslag gedaan en worden conclusies getrokken over alle hiervoor genoemde botbreuken, de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies en de netvliesbloedingen in het rechteroog. Aangezien de verdenking jegens de verdachte alleen een forse krachtsinwerking op het linkerdijbeen van [naam slachtoffer] betreft, zal de rechtbank zich bij het vermelden van de bevindingen en conclusies uit het NFI rapport daartoe beperken.
Bevindingen en conclusies in het NFI-rapport met betrekking tot de Salter-Harris type 2 botbreuk dijbeen
Voor het ontstaan van een botbreuk van een dijbeenbot is doorgaans grote krachtsinwerking nodig, zodanig dat deze de gebruikelijke verzorgingshandelingen ruim overstijgt.
Er zijn geen vergelijkende studies over Salter-Harris botbreuken bij pre-mobiele kinderen die mishandeld waren versus die een ongeluk hadden gehad. De bewijswaarde van dit specifieke type botbreuk voor de afweging accidentele versus niet-accidentele krachtsinwerking als oorzaak kan daarom, bij gebrek aan methodologisch bruikbare (vergelijkende) onderzoeken in de medisch-wetenschappelijke literatuur, niet worden bepaald.
In een studie van Pandya bleek de aanwezigheid van een botbreuk (niet nader gespecificeerd naar type botbreuk en ontwikkelingsstadium van het kind) van het dijbeen in de leeftijdsgroep tot 18 maanden ongeveer even waarschijnlijk onder de hypothese van een niet-accidentele oorzaak (toegebracht) als onder de hypothese van een accidentele oorzaak (likelihood ratio =1,7). Daarbij dient te worden opgemerkt dat niet duidelijk is welke typen en locaties van botbreuken in het dijbeen werden geïncludeerd in de studie en wat het mobiliteitsniveau was van de geïncludeerde kinderen.
Gezien het voorgaande zal in individuele gevallen onderzocht moeten worden in hoeverre een Salter Harris botbreuk qua letselmechanisme, in de zin van grootte en aard van de krachtsinwerking of omstandigheden, kan passen bij een specifiek gemelde toedracht. Een combinatie van de botbreuk van het linkerdijbeen, de botbreuk van het linkerscheenbeen en de botbreuk van het rechterscheenbeen is waarschijnlijker onder de hypothese toegebrachte dan onder hypothese accidentele oorzaak.
Waardering van het bewijs
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat – bij afwezigheid van vergelijkende studies over Salter-Harris botbreuken bij pre-mobiele kinderen die mishandeld waren versus die een ongeluk hadden gehad – de bewijswaarde van dit specifieke type botbreuk niet kan worden bepaald. Daartoe zal in individuele gevallen onderzoek moeten worden gedaan in hoeverre een Salter Harris botbreuk kan passen bij een specifieke toedracht. Een dergelijk onderzoek is niet verricht.
Dat leidt ertoe dat de rechtbank bij haar beoordeling van het bewijs terug dient te vallen op de in het NFI-rapport genoemde studie van Pandya, waarbij de aanwezigheid van een niet nader gespecificeerde botbreuk van het dijbeen in de leeftijdsgroep tot 18 maanden ongeveer even waarschijnlijk is onder de hypothese van een niet accidentele oorzaak (toegebracht) als onder de hypothese van een accidentele oorzaak (ongeluk). Die conclusie kan niet op zichzelf en evenmin in samenhang met de overige feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier leiden tot het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte door een forse krachtsinwerking op of tegen het linkerdijbeen van [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] heeft getracht toe te brengen dan wel [naam slachtoffer] heeft mishandeld.
Andere bevindingen in het NFI rapport waarnaar de officier van justitie verwijst
Aan het voorgaande doet niet af de opmerking in het NFI-rapport, waarnaar de officier van justitie verwijst, dat de geconstateerde letsels, afzonderlijk of in combinatie, niet kunnen zijn ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [naam slachtoffer] (een premobiele zuigeling van vier maanden). Die opmerking wordt immers in het rapport niet onderbouwd. Een nadere onderbouwing is wel vereist nu deze opmerking strijdig lijkt, voor zover het alleen gaat om de botbreuk van het dijbeen (waartoe de tenlastelegging is beperkt), met de hiervoor genoemde constatering in het rapport dat de bewijswaarde van Salter-Harris botbreuken voor de afweging accidentele versus niet-accidentele krachtsinwerking als oorzaak, niet kan worden bepaald.
De officier van justitie heeft er verder op gewezen dat uit het rapport blijkt dat het NFI de combinatie van de botbreuk van het linkerdijbeen en de botbreuken van het linker- en rechterscheenbeen bij [naam slachtoffer] waarschijnlijker acht onder de hypothese toegebracht dan onder de hypothese accidentele oorzaak. Om die reden is de officier van justitie van oordeel dat de vastgestelde letsels afzonderlijk,
maar vooral in combinatie[cursivering rechtbank], kenmerkend zijn voor een niet-accidenteel, toegebracht trauma en dat het letsel aan het linkerdijbeen dus toegebracht moet zijn.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in die conclusie.
Uit het rapport blijkt dat botbreuken op basis van radiologische kenmerken beperkt te dateren zijn en dat de ouderdom van deze breuken op basis van die gegevens geschat moet worden. Op basis van een schatting zou de dijbeenbreuk weliswaar op of omstreeks 16 oktober 2020 kunnen zijn ontstaan (wat ook waarschijnlijk is op grond van de overige feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier), maar zijn de knikbreuken van beide scheenbenen zoals geconstateerd op de röntgenfoto’s van 3 november 2020 op dat moment naar schatting circa één maand oud. Die dateringen van de breuk van het linkerdijbeen enerzijds en van de breuken van beide scheenbenen anderzijds brengen, gelet op het feit dat ze gebaseerd zijn op schattingen en circa twee weken uiteenlopen, naar het oordeel van de rechtbank mee dat ernstig rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat die knikbreuken van beide scheenbenen niet zijn veroorzaakt op 16 oktober 2020, de dag dat hoogstwaarschijnlijk de breuk van het linkerdijbeen is ontstaan, maar op een eerder moment. Over de omstandigheden waaronder de knikbreuken van beide scheenbenen op dat eerdere moment zijn ontstaan, is echter niets bekend. Gelet daarop - en de daarmee samenhangende twijfel of bij de formulering van de hypothesen ten behoeve van het bepalen van de likelihood ratio voor de combinatie van de bevindingen ten aanzien van de drie botbreuken in voldoende mate rekening is gehouden met de juiste context waarin die verschillende breuken op mogelijk verschillende tijdstippen zijn ontstaan - kan, anders dan de officier van justitie meent, voor het bewijs van toegebracht letsel aan het linkerdijbeen zoals ten laste gelegd geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de bevinding van het NFI-rapport dat de combinatie van de botbreuk van het linkerdijbeen en de botbreuken van het linker- en rechterscheenbeen bij [naam slachtoffer] waarschijnlijker geacht moet worden onder de hypothese toegebracht dan onder de hypothese accidentele oorzaak.
Het voorgaande doet daarom niets af aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder “Waardering van het bewijs”: het NFI-rapport biedt niet op zichzelf en evenmin in samenhang met de overige feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier voldoende aanknopingspunten voor het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte middels een forse krachtsinwerking op of tegen het linkerdijbeen van [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] heeft getracht toe te brengen dan wel [naam slachtoffer] heeft mishandeld.
Vrijspraak
Gelet op het voorgaande dient de verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2024.