Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en mishandeling van een vier maanden oude baby. De tenlastelegging betrof een incident op 16 oktober 2020, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer, dat op dat moment onder zijn zorg was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een veroordeling op basis van een NFI-rapport dat wees op een recente botbreuk bij het slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijswaarde van de botbreuk niet kon worden vastgesteld als niet-accidenteel. De rechtbank concludeerde dat de combinatie van letsels niet voldoende bewijs bood voor de beschuldigingen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat de letsels ook door een ongeluk konden zijn ontstaan. Na zorgvuldige overweging van het bewijs en de verklaringen van getuigen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte is daarom vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire beschuldigingen.