ECLI:NL:RBNHO:2024:2905

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/15/336672 / FA RK 23-651
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van het vaderschap en vaststelling omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een kind door de juridische vader, en tot erkenning door de biologische vader. De biologische vader, die zijn verzoek baseert op het feit dat hij de verwekker van het kind is, heeft zijn verzoek ingediend na een DNA-test die zijn vaderschap bevestigde. De vrouw, de juridische moeder, heeft eerder toestemming gegeven voor de erkenning door de juridische vader, maar de biologische vader betwist deze erkenning op grond van het Belgisch recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische vader geen 'bezit van staat' heeft ten aanzien van het kind, wat betekent dat de erkenning kan worden betwist. Ondanks dat de biologische vader zijn verzoek na de wettelijke termijn heeft ingediend, heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van het kind om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid zwaarder weegt dan de termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen en de biologische vader als juridische vader erkend. Daarnaast is er een omgangsregeling vastgesteld waarbij het kind om het weekend bij de biologische vader verblijft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
verzoek vernietiging erkenning, alsmede vervangende toestemming tot erkenning, tevens verzoek vaststelling omgangsregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/336672 / FA RK 23-651
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 20 maart 2024
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. G.A. Nandoe Tewarie, kantoorhoudende te Leiden,
--tegen--
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Shahbazi, kantoorhoudende te Den Haag.
Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [de bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 3 februari 2023;
- de beschikking van 25 juli 2023, waarbij [de bijzondere curator] te [plaats] is benoemd tot bijzondere curator;
- het F9-formulier zijdens de man van 19 juni 2023, met begeleidend schrijven;
- de brief van de bijzondere curator van 14 september 2023;
- de brief van de bijzondere curator van 12 december 2023;
- een verweerschrift zijdens de vrouw van 5 februari 2024.
1.2.
Voor het deel van het verzoek dat ziet op de afstamming zijn verder nog als belanghebbende aangemerkt:
- [de juridische vader] , de juridisch vader, wonende te [plaats] , België;
- Stichting Jeugdbescherming Amsterdam, gevestigd te Amsterdam.
1.3.
Voor het deel van het verzoek dat ziet op de omgangsregeling zijn verder nog als belanghebbende aangemerkt:
  • Stichting Jeugdbescherming Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
  • De pleegouders, [de pleegvader] en [de pleegmoeder] , wonende op een aan de rechtbank bekend adres.
1.4.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 februari 2024 in aanwezigheid van de vader, bijgestaan door mr. G.A. Nandoe Tewarie, de vrouw, via een videoverbinding bijgestaan door mr. R. Shahbazi, [vertegenwoordiger van de GI] namens de Jeugdbeschermers, en [de bijzondere curator] , bijzondere curator. De vrouw, mr R.Shahbazi en de bijzondere curator zijn niet aanwezig geweest bij de behandeling van het verzoek om vaststelling van een omgangsregeling. De pleegouders en [de juridische vader] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.5.
Na de mondelinge behandeling is, zoals besproken, nog het navolgende ontvangen:
  • Een brief van 9 februari 2024 van mr. R. Shabazi, advocaat van de vrouw inzake het toepasselijk recht;
  • Een brief van 15 februari 2024 zijdens de Jeugdbescherming waarin tevens een zelfstandig verzoek vernietiging erkenning is gelegen;
  • Een brief van 20 februari 2024 zijdens de bijzondere curator, inzake het toepasselijk recht en het zelfstandig verzoek vernietiging erkenning zijdens jeugdbescherming.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de vrouw is op [geboortedatum] te [plaats] geboren het thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , verder te noemen ‘ [de minderjarige] ’.
2.3.
Op [datum] is [de minderjarige] te [plaats] , België, met toestemming van de vrouw erkend door [de juridische vader] .
2.4.
Bij beschikking van 10 juli 2019 van deze rechtbank is het gezag van de vrouw over [de minderjarige] beëindigd, met benoeming van de Jeugdbescherming tot voogd.
2.5.
[de minderjarige] verblijft bij haar pleegouders.

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de vader strekt tot vernietiging van een gedane erkenning door een ander, alsmede tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en tot vaststelling van een omgangsregeling.
Vernietiging erkenning
3.2.
De man heeft zijn verzoek gebaseerd op de stelling dat hij
de verwekker is van het kind. De vrouw had geen rechtens te respecteren belang bij de erkenning door [de juridische vader] , de man die [de minderjarige] op [datum] heeft erkend. Er is nooit sprake geweest van family life tussen [de minderjarige] en de erkenner. De vrouw heeft misbruik van recht gepleegd door [de juridische vader] het kind te laten erkennen.
3.3.
De vrouw heeft eerder gesteld dat [de juridische vader] de verwekker was. Zij woonde met hem samen in België en heeft met hem ook een dochter, [dochter] , gekregen. Dat [de juridische vader] de verwekker was kon de man dan ook niet uitsluiten. De vrouw heeft lange tijd ontkend dat de man de verwekker was.
3.4.
De man heeft pas in maart 2019 kunnen vaststellen dat hij de biologische vader van het kind was. Dit is op basis van een DNA-test op 25 januari 2019 vast komen te staan. Deze test was gelast in een procedure tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man, die de vrouw aanhangig had gemaakt. Op 24 juli 2019 heeft de vrouw dat verzoek echter ingetrokken.
3.5.
De vrouw heeft vervolgens gesteld dat er sprake was van een verkrachting door de man, en dat het kind daaruit is geboren. Moeder heeft aangifte gedaan, maar de zaak is geseponeerd.
3.6.
Nu de man zijn woonplaats in Nederland heeft, acht hij de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Onder verwijzing naar een door de vader overgelegd rapport van het Internationaal Juridisch Instituut van 1 juni 2023 concludeert de man, in afwijking van het in het verzoekschrift aanvankelijk ingenomen standpunt, tot toepassing van Belgisch recht op het verzoek tot vernietiging.
3.7.
Op grond van artikel 330 (Belgisch) BW kan de erkenning van het vaderschap worden betwist door de man die het vaderschap van het kind opeist, in casu de man. De betwisting kan alleen plaatsvinden indien het kind geen ‘bezit van staat’ heeft ten aanzien van degene die het kind heeft erkend. De man stelt dat de erkenner [de juridische vader] geen ‘bezit van staat’ heeft ten aanzien van het kind. Zij hebben nooit in gezinsverband gewoond, zij kent de erkenner niet, heeft ook al jaren geen contact en draagt niet de naam van de erkenner. De erkenner heeft ook nimmer een poging ondernomen om contact met het kind te krijgen, noch voorziet hij op enige wijze in het onderhoud.
3.8.
Op grond van lid 3 van artikel 330 (Belgisch) BW is de man ontvankelijk, nu vast is komen te staan dat hij de verwekker is.
3.9.
Op grond van het Belgisch recht dient het verzoek van de biologische vader binnen een jaar na ontdekking van het biologisch vaderschap ingediend te worden. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. De man stelt echter dat op grond van de Belgische jurisprudentie in samenhang van het artikel 8 jo. 14 EVRM aan deze voorwaarde voorbijgegaan dient te worden, nu een vasthouden aan de termijn tot een volledige onmogelijkheid tot betwisting van het vaderschap zou leiden.
Vervangende toestemming erkenning
3.10.
De man stelt dat met toewijzing van het verzoek tot vernietiging van de erkenning naar Belgisch recht, de erkenning van rechtswege daarvoor in de plaats treedt, en er dus geen afzonderlijke procedure gevoerd hoeft te worden. Op de vraag of aan de vereisten voor de erkenning is voldaan, verwijst het Belgisch recht naar Nederlands recht, omdat de man de Nederlandse nationaliteit heeft. De man stelt dat hij aan de voorwaarden van artikel 1:204 (Nederlands) BW heeft voldaan, zodat hij het kind naar Nederlands recht zou kunnen erkennen. Hij verzoekt dan ook zijn erkenning in de plaats te laten treden voor die van [de juridische vader] .
Verzoek omgangsregeling
3.11.
De man verzoekt een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] om het weekend van vrijdag na school tot zondagavond 18:30 uur bij hem verblijft, alsmede, zoals ter zitting toegelicht, in onderling overleg de helft van alle vakanties en feestdagen. Hij stelt dat hij family life heeft kunnen ontwikkelen en daardoor, zo begrijpt de rechtbank, ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.

4.Verweer

4.1.
De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Zij stelt zich op het standpunt dat de toestemming voor de erkenning door haar voormalige partner [de juridische vader] niet is verleend onder bedreiging, dwaling, bedrog, tijdens haar minderjarigheid, of door misbruik van omstandigheden. Derhalve is er geen sprake van een nietige erkenning. Evenmin is de toestemming enkel gegeven om de verwekker te dwarsbomen. De vrouw en [de juridische vader] hebben samen nog een minderjarig kind en zij wilde de stabiliteit binnen hun gezin waarborgen. Zij kon dan ook in redelijkheid haar toestemming verlenen om tot erkenning over te gaan.
4.2.
In het aanvullend schrijven van 9 februari 2024 zijdens de vrouw is inzake het verzoek vernietiging erkenning het standpunt ingenomen dat Belgisch recht van toepassing is. Volgens Belgisch recht kan de erkenning van het vaderschap worden betwist door de moeder, het kind, de man die het kind heeft erkend of de man die het vaderschap van het kind opeist, tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend. Het opeisen van het vaderschap dient te worden ingesteld binnen een jaar na ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is. De man heeft zijn verzoek echter ingediend toen hij al vier jaar op de hoogte was van zijn biologische vaderschap. De vrouw is, anders dan de man, van mening dat aan deze termijnoverschrijding niet voorbij gegaan kan worden op grond van artikel 8 jo. 14 EVRM. [de minderjarige] heeft zelf een langere termijn om het vaderschap van de erkenner te betwisten, zodat mogelijk niet kan worden gesproken over een volledige onmogelijkheid tot betwisting. [de minderjarige] kan zelf, wanneer zij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, een verzoek tot betwisting van het vaderschap doen indien zij dit wenst.
4.3.
Ten aanzien van het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning stelt de vrouw dat de erkenning van [de minderjarige] door de man haar in een zodanig onevenwichtige psychische toestand brengen dat zij niet in staat zal zijn om [de minderjarige] een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Er ontstaan voor [de minderjarige] dan reële risico’s dat zij wordt belemmerd in haar evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Deze schade voor [de minderjarige] weegt zwaarder dan het belang van de man. Mocht de rechtbank overwegen om de man vervangende toestemming te verlenen, dan verzoekt de vrouw, subsidiair, alvorens hiertoe over te gaan, om eerst een raadsonderzoek te gelasten zodat onderzocht kan worden of erkenning daadwerkelijk in het belang van [de minderjarige] is.

5.Standpunt bijzondere curator

5.1.
De bijzondere curator heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning dient te worden beoordeeld naar Belgisch recht. De bijzondere curator acht het in het belang van [de minderjarige] dat de erkenning wordt vernietigd. [de minderjarige] kan zich met [de juridische vader] niet identificeren en heeft slechts kort met hem in gezinsverband geleefd. Zo kort dat het niet noemenswaardig is, afgezet tegen de band die de man met [de minderjarige] heeft opgebouwd. Het is voor de identiteitsvorming van [de minderjarige] van groot belang dat de biologische realiteit in overeenstemming wordt gebracht met de juridische realiteit. In de optiek van de bijzondere curator heeft moeder met geen ander doel toestemming voor de erkenning aan [de juridische vader] gegeven dan om het pad voor de man af te snijden om [de minderjarige] te erkennen. De door de Belgische wet gestelde termijnen leveren een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de man alsook van [de minderjarige] op, waarmee de overschrijding van de termijn niet tot niet-ontvankelijkheid zou mogen leiden. De bijzondere curator is van mening dat het belang van [de minderjarige] met zich meebrengt dat de gedane erkenning door [de juridische vader] vernietigd dient te worden, en adviseert vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te verlenen, nu is komen vast te staan dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. Zij zal dan ook formeel gaan horen bij de familie, wat feitelijk al zeker het geval is.
5.2.
De bijzondere curator heeft aanvullend nog aangevoerd dat zij heeft overwogen om zelfstandig een verzoek vernietiging erkenning te doen, maar [de minderjarige] is nog geen 12 jaar. De bijzondere curator zou graag zien dat deze kwestie nu wordt opgelost, zodat [de minderjarige] er niet mee wordt belast op 12-jarige leeftijd.

6.Jeugdbescherming

6.1.
Jeugdbescherming acht het in het belang van [de minderjarige] dat de erkenning door [de juridische vader] wordt vernietigd en dat de juridische situatie met de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht als de man ook juridisch [de minderjarige] ’s vader wordt. Jeugdbescherming is van mening dat het ook in het belang van [de minderjarige] is dat dit alles zo snel mogelijk gebeurt, en dat daarom het verzoek van de man zou moeten worden toegewezen.
Jeugdbescherming merkt op dat moeder naar haar mening geen enkel rechtens te respecteren belang heeft om zich tegen toewijzing van het verzoek te verzetten.
Uitsluitend voor het geval de rechtbank van mening zou zijn dat het verzoek van de vader niet kan worden toegewezen omdat hij het te laat heeft ingediend, dient Jeugdbescherming in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [de minderjarige] hierbij namens [de minderjarige] een zelfstandig verzoek in tot vernietiging/betwisting van de erkenning door [de juridische vader] . Jeugdbescherming is van mening dat, gelet op alles wat [de minderjarige] heeft meegemaakt, het in haar belang is dat de erkenning door [de juridische vader] nu al wordt vernietigd zodat haar werkelijke vader ook zo snel mogelijk haar juridische vader wordt, en Jeugdbescherming meent dan ook dat dit verzoek niet zou mogen afstuiten op het feit dat [de minderjarige] de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt.

7.Beoordeling

bevoegdheid
7.1.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vader zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
toepasselijk recht
7.2.
Artikel 10:96 BW bepaalt dat een rechtshandeling of rechtsverhouding slechts ongedaan gemaakt kan worden indien het op die rechtshandeling of rechtsverhouding toepasselijke recht daartoe gronden biedt. Uit de geboorteakte en de latere vermelding erkenning blijkt dat [de minderjarige] op [datum] naar Belgisch recht door [de juridische vader] is erkend. Naar Belgisch recht dient dan ook te worden beoordeeld of er gronden voor vernietiging van de erkenning zijn.
7.3.
In artikel 330 (Belgisch) BW is onder andere het volgende bepaald:
§ 1
Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het moederschap worden betwist [voor de familierechtbank] door de vader, het kind, de vrouw die het kind heeft erkend en de vrouw die het moederschap van het kind opeist. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het vaderschap worden betwist [voor de familierechtbank] door de moeder, het kind, de man die het kind heeft erkend[, de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist].
De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.
De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen.
De vordering van de vader, de moeder of de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de persoon die het kind erkend heeft, niet de vader of de moeder is; die van de persoon die [het vaderschap of moederschap] opeist moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is [, of binnen een jaar nadat hij of zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is]; die van het kind moet op zijn vroegst worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en moet uiterlijk worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt [of binnen een jaar na het ontdekken van het feit dat de persoon die het erkend heeft noch zijn vader, noch zijn moeder is.] [De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn][, of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is].
§ 2
Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader of de moeder is.
§ 3
De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader of moeder van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap of moederschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De rechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.]
7.4.
Uit genoemd artikel blijkt dat de man die het vaderschap opeist de erkenning van het vaderschap kan betwisten.
7.5.
Betwisting van de erkenning kan op grond van artikel 330 (Belgisch) BW §1 door de moeder, het kind, de man die het kind heeft erkend en de man die het vaderschap van het kind opeist, in casu de man.
7.6.
Betwisting kan op grond van genoemd artikel alleen plaatsvinden indien het kind geen ‘bezit van staat heeft ten aanzien van degene die heeft erkend’. De vraag is daarbij of de erkenner zich steeds en dusdanig als ouder heeft gedragen dat ook de buitenwereld de betreffende persoon steeds als ouder heeft beschouwd. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de erkenner, [de juridische vader] , geen bezit van staat heeft gehad ten aanzien van [de minderjarige] . De rechtbank overweegt daartoe dat er niet of nauwelijks sprake is geweest van een gezinsverband, [de minderjarige] kent [de juridische vader] niet, heeft ook al jaren geen contact met hem en draagt ook niet zijn naam. Er is door [de juridische vader] ook geen poging ondernomen om contact met [de minderjarige] te krijgen, en hij draagt ook niet bij in haar levensonderhoud.
7.7.
Op grond van artikel 330 § 3 (Belgisch BW) dient de het vaderschap van de man die het vaderschap opeist vast te staan. De rechtbank overweegt dat dit het geval is. Uit het als productie 12 zijdens verzoeker overgelegde verwantschapsonderzoek van 25 januari 2019 van Verilabs blijkt dat het resultaat van onderzoek bevestigend is en dat praktisch is bewezen dat de man de vader van [de minderjarige] is. Het vaderschap van de man staat tussen partijen overigens ook niet ter discussie.
7.8.
Op grond van artikel 330 § 1 (Belgisch) BW dient het verzoek tot betwisting van de erkenning binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is te worden ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat de man zijn verzoek heeft ingediend ongeveer 4 jaar nadat zijn vaderschap in het verwantschapsonderzoek vast is komen te staan. De rechtbank zal de man ondanks deze termijnoverschrijding echter toch ontvangen in zijn verzoek en overweegt daartoe het volgende.
Een vervaltermijn zoals opgenomen in artikel 330 § 1 (Belgisch) BW dient de rechtszekerheid en is ook in afstammingszaken toelaatbaar. Daar staat tegenover het belang van het kind om de biologische werkelijkheid in overeenstemming te laten zijn met de juridische werkelijkheid en het wegnemen van onzekerheid omtrent persoonlijke identiteit. In deze is gebleken dat er geen sprake is van enige band van het kind met de erkenner en is niet uit te sluiten dat door de moeder toestemming is verleend om [de minderjarige] te laten erkennen door [de juridische vader] om zo de mogelijkheid van de man om de juridische vader te worden tegen te gaan. Daarnaast woont [de minderjarige] bij haar pleegouders, en heeft zij slechts zeer beperkt contact met de vrouw, die ook geen gezag meer heeft. Met de man is er een goed contact en er loopt ook een substantiële omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] . De vrouw heeft op 27 april 2018 een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man ingediend, in welke procedure het verwantschapsonderzoek ook heeft plaatsgehad en waarin de bijzondere curator reeds tot de conclusie kwam dat het in het belang van [de minderjarige] was dat het vaderschap van de man vastgesteld diende te worden. Dat verzoek heeft de vrouw op 24 juli 2019 ingetrokken en vervolgens heeft zij de man beticht van verkrachting. Deze strafzaak is weliswaar geseponeerd maar heeft wel geleid tot vertraging in het krijgen van contact tussen de man en [de minderjarige] . Ook de overige procedures tussen partijen over [broer van de minderjarige] , de zoon van partijen, geboren op [geboortedatum] en broer van [de minderjarige] , hebben veel aandacht van de man gevraagd. [broer van de minderjarige] heeft lange tijd bij pleegouders gewoond, maar woont sinds de zomer van 2020 bij de man, die ook juridisch ouder met gezag is. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank aan de vervaltermijn voorbij nu vasthouden hieraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven oplevert en in zoverre in strijd is met artikel 8 EVRM. Het belang van [de minderjarige] bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking met haar biologische vader in plaats van de erkenning door [de juridische vader] , prevaleert in deze boven de rechtszekerheid. Met de bijzondere curator is de rechtbank van oordeel dat niet dient te worden afgewacht totdat [de minderjarige] 12 jaar is en zelfstandig een verzoek zou kunnen indienen. Het is in haar belang dat snel duidelijkheid wordt verkregen en dat zij niet in de toekomst nog eens met een belastende procedure wordt geconfronteerd.
7.9.
Nu aan de voorwaarden voor betwisting van de erkenning van het vaderschap naar Belgisch recht is voldaan, en dit naar Nederlands recht te kwalificeren is als een verzoek tot vernietiging van de erkenning, wijst de rechtbank dit verzoek toe.
7.10.
Op grond van artikel 330 § 3 (Belgisch) BW brengt de beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, van rechtswege de erkenning van de man met zich mee, mits vaststaat dat de man het kind kan erkennen. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, zodat op grond van artikel 10:95 BW het Nederlands recht van toepassing is op die vraag. Op grond van artikel 1:204 BW kan de man in beginsel erkennen, zodat op basis van het bepaalde in artikel 330 § 3 (Belgisch) BW de toewijzing van de betwisting van de erkenning van het vaderschap – lees: de vernietiging van de erkenning- van [de juridische vader] van rechtswege de erkenning van de man met zich meebrengt. Het is dan ook niet nodig om ook nog vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning door de man.
7.11.
Het verzoek van Jeugdbescherming behoeft op grond van bovenstaande geen bespreking meer.
Omgangsregeling
7.12.
De man baseert zijn verzoek op artikel 1:377a BW, waarin onder andere is bepaald dat het een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Nu de rechtbank in deze beschikking het juridisch ouderschap van de man heeft vastgesteld, is hij ontvankelijk in zijn verzoek.
7.13.
Ter zitting is gebleken dat de door de man verzochte omgangsregeling van een weekend per twee weken van vrijdag na school tot zondag 18.30 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in goed onderling overleg met de pleegouders en jeugdbescherming wordt vormgegeven. De man wenst echter wel graag die regeling vastgelegd zien. Nu niet is gebleken dat deze regeling in strijd is met het belang van [de minderjarige] wijst de rechtbank het verzoek toe.
7.14.
Nu de aard van de zaak zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking inzake de afstamming, zal de rechtbank alleen de beschikking ten aanzien van de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren en voor het overige afwijzen.

8.Beslissing:

De rechtbank:
8.1.
wijst toe het verzoek tot vernietiging van de erkenning van het vaderschap van [de juridische vader] van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , onder gelijktijdige vaststelling van [de man] als erkenner;
8.2.
stelt een omgangsregeling vast tussen de man en [de minderjarige] , inhoudende dat [de minderjarige] gedurende één weekend per twee weken van vrijdag na school tot zondag 18.30 uur bij de man verblijft, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen;
8.3.
verklaart de beschikking ten aanzien van omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
8.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
8.5.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
Deze beschikking is gegeven door mr S. Rozemeijer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.
De griffier is buiten staat de beschikking te ondertekenen
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.