In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het bewind dat op 5 februari 2018 was ingesteld over de goederen van verzoeker, geboren in 1980. Verzoeker stelt dat de gronden voor het bewind niet langer aanwezig zijn, omdat zij inmiddels haar schulden heeft opgelost en in staat is om haar financiën zelf te regelen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de grond voor het bewind nog steeds aanwezig is. Verzoeker heeft geen zelfredzaamheidstraject doorlopen en heeft geen overtuigende voorbeelden gegeven van haar vermogen om verantwoord met geld om te gaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat verzoeker impulsief handelt en dat er nog steeds sprake is van een cognitieve beperking. De bewindvoerders, Amana Dienstverlening, hebben bezwaar gemaakt tegen de opheffing van het bewind, omdat zij vrezen dat verzoeker zonder bewind in financiële problemen zal komen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het bewind noodzakelijk blijft en heeft het verzoek tot opheffing afgewezen. Verzoeker kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen, mits zij een zelfredzaamheidstraject heeft doorlopen en kan aantonen dat zij in staat is haar financiën zelfstandig te beheren.