ECLI:NL:RBNHO:2024:2804

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
C/15/349432 / FA RK 24-856
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verblijf en paspoortaanvraag van minderjarigen in internationaal kader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor het verblijf van haar minderjarige kinderen in het buitenland en voor het aanvragen van paspoorten voor hen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. D.E.M. Boukens, heeft verzocht om toestemming voor het afreizen naar en verblijf van haar dochter [de minderjarige 2] in het Verenigd Koninkrijk van 15 tot en met 18 april 2024, alsook voor de aanvraag van paspoorten voor beide minderjarigen. De vader, die niet verschenen is op de zitting, heeft zijn toestemming niet verleend, waardoor de moeder de rechtbank heeft ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen, geboren in Syrië, thans de Nederlandse nationaliteit hebben en dat de vader onbekend is. De rechtbank heeft de bevoegdheid om te oordelen over het verzoek, aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over de kinderen, maar dat de moeder de feitelijke verzorging en opvoeding op zich heeft genomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is om de gevraagde vervangende toestemming te verlenen, nu de moeder geen contact heeft met de vader en zijn verblijfplaats onbekend is. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder toegewezen, waardoor de toestemming van de vader voor het aanvragen van paspoorten en het verblijf in het Verenigd Koninkrijk wordt vervangen door de toestemming van de kinderrechter. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/349432 / FA RK 24-856
beschikking van 8 maart 2024 betreffende vervangende toestemming verblijf in het buitenland van een minderjarige en het aanvragen van een paspoort voor minderjarigen
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.E.M. Boukens, kantoorhoudende te Hoorn,
tegen
[de vader], blijkens het afschrift uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Eindhoven luidt de voornaam van de man [voornaam] , terwijl volgens het zich bij de processtukken bevindende GBA-uittreksel de voornaam van de man luidt [voornaam] en de familienaam [familienaam] ,
een en ander zoals opgenomen in na te melden beschikking van 13 mei 2020.
Blijkens het zich bij de stukken bevindende uittreksel uit de Basisregistratie Personen genaamd: [de vader] ,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna te noemen: de vader.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 21 februari 2024;
 de brieven, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 5 maart 2024 en op 6 maart 2024.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 maart 2024 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. D.E.M. Boukens. Voorts is verschenen [tolk] , die ten behoeve van de moeder is opgetreden als tolk in de Arabisch/Syrische taal. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen via de Staatscourant van 27 februari 2024, Nr. 6245, niet verschenen.
1.3.
De minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] , Syrië met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 13 mei 2020.
2.2
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op 10 januari 2010 te [plaats] , Syrië,
- [de minderjarige 2] , geboren op 1 januari 2011 te [plaats] , Syrië.
Blijkens het zich bij de processtukken bevindende GBA-uittreksel luidt de achternaam van de minderjarige kinderen [achternaam] ,
een en ander zoals is opgenomen in voormelde beschikking van 13 mei 2020.
Uit de stukken blijkt dat in de Basisregistratie Personen als geboorteplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is geregistreerd: [plaats] , Syrië.
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is bij de moeder.

3.Verzoek

3.1
De moeder heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar vervangende toestemming te verlenen, ter vervanging van de toestemming van de vader, voor:
a. het afreizen naar en verblijf van [de minderjarige 2] in het Verenigd Koninkrijk van 15 tot en met 18 april 2024;
b. de aanvraag van een paspoort voor [de minderjarige 2] ;
c. de aanvraag van een paspoort voor [de minderjarige 1] .
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de moeder het volgende aangevoerd. De moeder is in 2015 naar Nederland gekomen samen met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Nadat zij een verblijfsvergunning had gekregen, is de vader in het kader van gezinshereniging in 2017 naar Nederland gekomen. Na een verblijf in Nederland van ongeveer 10 maanden is de vader met onbekende bestemming vertrokken. Het is de moeder niet bekend waar de vader momenteel verblijft. Zij heeft geen contact met hem.
[de minderjarige 2] gaat met school naar het Verenigd Koninkrijk. Dit is een FLE-reis (Fast Lane English), voortkomend uit een extra vak dat [de minderjarige 2] volgt. De reis gaat naar [plaats] en [plaats] van 15 april 2024 tot en met 18 april 2024. Op de informatieavond op school op 4 maart 2024 dient het toestemmingsformulier en een kopie van het paspoort te worden ingeleverd.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben geen paspoort en de moeder wil deze voor hen aanvragen. Vanwege de onbekende verblijfplaats van de vader kan de van hem vereiste toestemming hiervoor niet worden verkregen.

4.Verweer

4.1
De vader heeft, door niet te verschijnen, het verzoek van de moeder onweersproken gelaten.

5.Beoordeling

5.1
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de moeder, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] thans de Nederlandse nationaliteit hebben en dat de nationaliteit van de vader onbekend is. In voormelde beschikking van 13 mei 2020 is vermeld dat partijen de Syrische nationaliteit hebben.
Het verzoek betreft een geschil over het gezag en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II ter).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Brussel II ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. De minderjarigen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Ingevolge artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag is Nederlands recht toepasselijk.
5.2
De eerste vraag die door de rechtbank beantwoord dient te worden, is of en naar welk recht er ten tijde van de geboorte van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] van rechtswege een gezagsverhouding is ontstaan tussen de ouders en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
5.3
Het verzoek is ingediend na de inwerkingtreding van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996). Op grond daarvan is dat verdrag van toepassing bij de beantwoording van de vraag wie met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is belast. Het uitgangspunt van het HKBV 1996 en de Uitvoeringswet Internationale Kinderbescherming is dat de ouderlijke verantwoordelijkheid zoals die bestond voor de inwerkingtreding van het HKBV 1996, na de inwerkingtreding van dit verdrag gerespecteerd dient te worden. Artikel 30, lid 3 van de Uitvoeringswet bepaalt dat de inwerkingtreding van het HKBV 1996 de ouderlijke verantwoordelijkheid die voordien van rechtswege aan een persoon is toegekomen onverlet laat.
De eerste vraag die aldus beantwoord moet worden is, wie vóór de inwerkingtreding van het HKBV 1996 van rechtswege met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn belast. De rechtbank stelt vast dat de van rechtswege ontstane gezagsverhouding wordt beheerst door het ten tijde van de geboorte van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] geldende verdrag, Het Haags Kinderbeschermingverdrag 1961 (HKBV 1961). Volgens artikel 3 van het HKBV 1961 wordt een gezagsverhouding die van rechtswege voortvloeit uit de interne wet van de Staat waarvan [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onderdaan zijn, in alle Verdragsstaten erkend. Nu Syrië, de staat waar [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn geboren en zij ten tijde van hun geboorte hun gewone verblijfplaats hadden, geen verdragsluitende staat is bij het HKBV 1961, is het HKBV 1961 niet van toepassing.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn geboren in en waren ten tijde van hun geboorte onderdaan van Syrië. Dit betekent dat naar Syrisch recht moet worden beoordeeld welke gezagsverhouding van rechtswege tussen de ouders en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is ontstaan.
5.4
Uit de landeninformatie van Syrië blijkt dat tijdens het huwelijk van de ouders beide ouders het gezag hebben in die zin dat de moeder de feitelijke verzorging en opvoeding heeft (voogdij: hadana) en dat de uitoefening van het gezag bij de vader ligt (wilaya). Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Vast staat dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is gewijzigd en dat zij sinds 2016 in Nederland verblijven. Op grond van artikel 16, lid 3 HKBV 1996 blijft het gezag dat bestond volgens de vorige verblijfplaats bij verandering van de gewone verblijfplaats bestaan.
5.5
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de ouders nog steeds gezamenlijk belast zijn met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
vervangende toestemming aanvragen paspoort voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]
5.6
Op grond van de stukken en hetgeen de moeder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank de door de moeder verzochte vervangende toestemming tot afgifte van een paspoort voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Wanneer één van de gezaghebbende ouders weigert om toestemming te verlenen tot de aanvraag van een paspoort, kan deze toestemming blijkens artikel 34 lid 2 in samenhang met lid 5 van de Paspoortwet worden vervangen door een verklaring van de rechter, wanneer de rechter dit in het belang van het kind wenselijk acht. Wanneer één van de gezaghebbende ouders geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, kan deze ouder niet verzocht worden zijn toestemming te verlenen aan de bovenvermelde aanvraag. Volgens artikel 1:253r BW in samenhang met artikel 1:253q BW oefent de andere ouder alleen het gezag over een kind of de kinderen uit, (onder andere) wanneer het bestaan of de verblijfplaats van één of beide ouders onbekend is. Nu het de rechtbank bekend is dat een beroep op voormelde situatie bij de burgerlijke stand vrijwel niet gehonoreerd wordt, zou dit tot gevolg hebben dat geen paspoort voor een minderjarige aangevraagd zou kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet altijd in het belang van minderjarigen kan worden geacht, zodat in voorkomende gevallen de voormelde situatie gelijk gesteld dient te worden met de weigering om toestemming te verlenen als bedoeld in artikel 34, lid 2 van de Paspoortwet. De stelling dat de woon- of verblijfplaats van de andere gezaghebbende ouder onbekend is, dient echter wel voldoende (met schriftelijke bewijs) onderbouwd te zijn.
5.7
Uit de stukken is gebleken dat de moeder geen contact heeft met de vader en ook niet weet waar hij verblijft, terwijl daarnaast uit het uittreksel uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de vader op 8 mei 2018 is uitgeschreven met als reden van opschorting: emigratie.
Met inachtneming hiervan acht de kinderrechter het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dat voor hen een paspoort wordt aangevraagd. Aannemelijk is geworden dat het niet mogelijk is om hiervoor toestemming van de andere gezaghebbende ouder te verkrijgen, terwijl niet is gebleken van een te respecteren belang om te weigeren een verklaring van toestemming te geven. Het verzoek zal daarom als op de wet gegrond worden toegewezen.
vervangende toestemming verblijf in het buitenland [de minderjarige 2]
5.8
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, BW kan de rechtbank in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening in een geschil tussen de gezaghebbende ouders een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.9
De kinderrechter stelt vast dat sprake is van een geschil in de zin van dit artikel.
De kinderrechter acht het in het belang van [de minderjarige 2] om af te reizen naar en te verblijven in het Verenigd Koninkrijk van 15 tot en met 18 april 2024. Het verzoek van de moeder zal dan ook worden toegewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat de verklaring van toestemming van de vader tot het aanvragen van een paspoort ten behoeve van voornoemde minderjarigen, wordt vervangen door de toestemming van de kinderrechter;
6.2
bepaalt dat de verklaring ouderlijke toestemming van de vader voor het reizen naar en het verblijven in het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van [de minderjarige 2] , wordt vervangen door de toestemming van de kinderrechter voor de duur van 15 april 2024 tot en met 18 april 2024;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.