ECLI:NL:RBNHO:2024:2801

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
C/15/347964 / FA RK 23-6339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot onderhoudsbijdragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R. Eilers, verzocht om een verlaging van de door hem te betalen onderhoudsbijdragen, zowel voor de kinderen als voor de vrouw, op basis van gewijzigde omstandigheden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. van der Loo, heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn inkomen had verlaagd van € 210.928,00 naar € 157.024,00 door zijn werkuren te reduceren. De man stelde dat deze wijziging noodzakelijk was om voor de kinderen te zorgen. De vrouw betwistte de noodzaak van deze inkomensverlaging en stelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een wijziging in het inkomen van de man, deze wijziging niet zodanig was dat de eerder vastgestelde onderhoudsbijdragen niet in stand konden blijven. De rechtbank concludeerde dat de man nog steeds een bruto jaarinkomen had dat niet significant was gedaald ten opzichte van de eerdere beschikking.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen en bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
zittingslocatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/347964 / FA RK 23-6339
beschikking van 21 maart 2024 betreffende wijziging voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.R. Eilers, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J. van der Loo, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, van 20 december 2023 ingekomen op diezelfde datum;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 5 februari 2024;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, van
7 februari 2024, ingekomen op 8 februari 2024;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 8 maart 2024;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. R.R. Eilers en de vrouw bijgestaan door mr. M.J. van der Loo.
1.3.
De advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [de minderjarigen] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
Deze rechtbank, locatie Haarlem, heeft bij beschikking van 1 december 2023:
a. bepaald dat de minderjarigen worden toevertrouwd aan de vrouw;
b. bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan [adres] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
c. bevolen dat de goederen tot zijn dagelijks gebruik strekkende aan de man ter hand zullen worden gesteld;
d. de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna te noemen: kinderbijdrage) bepaald op € 313,00 per kind per maand bij vooruitbetaling te voldoen;
e. de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (hierna te noemen: partnerbijdrage) bepaald op € 3.497,00 per maand bij vooruitbetaling te voldoen;
f. het tot zover meer of anders verzochte afgewezen;
g. de zaak voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) aangehouden en partijen verzocht zich binnen tien dagen na de datum van deze beschikking uit te laten over hetgeen onder rechtsoverwegingen 3.7. en 3.8. is overwogen. De rechtbank zal daarna een beslissing nemen die haar geraden voorkomt.

3.Verzoek

3.1.
De man heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 1 december 2023 te wijzigen in die zin dat met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift:
a. de kinderbijdrage wordt vastgesteld op € 175,00 per kind per maand;
b. de partnerbijdrage wordt vastgesteld op € 1.334,00 per maand.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de man het volgende aangevoerd. De omstandigheden zijn na de dagtekening van de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht in zodanige mate gewijzigd dan wel is de rechtbank bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens uitgegaan dat deze beschikking niet in stand kan blijven.
De rechtbank is ten onrechte uitgegaan van een inkomen van de man van € 210.928,00 op basis van een 90% rooster. Uit een brief van zijn werkgever van 8 september 2023 blijkt dat de man per 1 januari 2024 67% is gaan werken. Daardoor is zijn inkomen gedaald tot € 157.024,00 per jaar. De man stelt dat deze inkomensverlaging noodzakelijk is/was omdat beide partijen willen dat de man 50% van de zorg voor de minderjarigen voor zijn rekening neemt en de man op vaste dagen voor de minderjarigen wil zorgen. Bij deze verlaging spelen ook medische redenen een rol omdat de man mede als gevolg van de spanningen in verband met de echtscheiding momenteel overbelast is.
Daarnaast is volgens de man sprake van een inkomensstijging van de vrouw zoals door de man berekend in bijlage 9 bij het verzoekschrift, omdat de vrouw in haar verzoekschrift tot echtscheiding heeft gesteld dat zij meer (dan de voor haar gebruikelijke 90%) is gaan werken.

4.Verweer

4.1.
De vrouw heeft verweer gevoerd en primair verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de man af te wijzen.
Subsidiair heeft de vrouw verzocht:
a. de door de man op een door de vrouw aan te wijzen rekening te betalen kinderbijdrage vast te stellen op € 370,00 per kind per maand met ingang van 1 juli 2023 dan wel 8 september 2023;
b. de door de man op een door de vrouw aan te wijzen rekening te betalen partnerbijdrage vast te stellen op € 5.255,00 bruto per maand met ingang van 1 juli 2023 dan wel 8 september 2023.
4.2.
Namens de vrouw is ter zitting aanvullend verzocht om de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw het volgende aangegeven. De man heeft verzuimd om het verzoek te onderbouwen met voldoende financiële bewijsstukken. Voorts bestaat er geen noodzaak voor de door de man zelf gekozen inkomensachteruitgang. In de beschikking van 1 december 2023 is de rechtbank uitgegaan van een te laag inkomen van de man en een te hoog inkomen van de vrouw. De vrouw neemt er echter genoegen mee om de beslissing in het kader van de voorlopige voorzieningen te accepteren.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij beschikking voorlopige voorzieningen van
1 december 2023, voor zover hier van belang, is bepaald dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage dient te voldoen van € 313,00 per kind per maand en dat de man aan de vrouw een partnerbijdrage dient te voldoen van € 3.497,00 per maand.
5.2.
De wetgever biedt de mogelijkheid tot wijziging van een beschikking voorlopige voorzieningen, op grond van artikel 824 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een dergelijke wijziging is slechts mogelijk indien de omstandigheden na dagtekening van de beschikking zodanig gewijzigd zijn of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat deze, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, niet in stand kan blijven. Blijkens de Memorie van Toelichting bij dit artikellid zal alleen in evidente, zeer sprekende, gevallen een wijziging gerechtvaardigd kunnen zijn. De wetgever heeft hiermee een eventuele wijzigingsmogelijkheid aan een streng criterium willen binden.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat bij het geven van de voormelde beschikking niet van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Bij het geven van de voormelde beschikking werkte de man 90% en is gerekend met het bruto jaarinkomen dat de man op dat moment ontving bij een dienstverband van 90%, te weten € 210.928,00. De man heeft niet gesteld dat dat jaarinkomen bij een dienstverband van 90% onjuist of onvolledig was. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank onterecht is uitgegaan van een dienstverband van 90%, terwijl de man voornemens was in januari 2024 zijn dienstverband te beperken tot 67%. Daardoor is naar de mening van de man uitgegaan van een te hoog inkomen zijdens de man.
De rechtbank is van oordeel dat bij het geven van de beschikking is uitgegaan van de situatie die op dat moment bestond met de daarbij behorende inkomensgegevens en dat deze derhalve niet onjuist of onvolledig waren. Dat de rechtbank aan die gegevens niet de door de man gewenste gevolgen heeft verbonden biedt geen grondslag voor toepassing van artikel 824 lid 2 Rv. Voor zover de man heeft gesteld dat de rechtbank aan de zijde van de vrouw is uitgegaan van een te laag inkomen, zal de rechtbank hieraan voorbij gaan nu dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd en de vrouw ter zitting heeft gesteld dat zij thans nog steeds 90% werkt.
5.4.
Alhoewel kan worden vastgesteld dat de man op dit moment daadwerkelijk een dienstverband heeft van 67% en dat er aldus sprake is van een wijziging van omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat voormelde wijziging geen zodanige wijziging betreft dat de voormelde beschikking niet in stand kan blijven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Blijkens de salarisspecificatie van de man van februari 2024 heeft de man een loon voor loonheffing van € 14.073,16 per maand op basis van een dienstverband van 67%. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man 13 maanden loon ontvangt. Het jaarinkomen van de man bedraagt derhalve € 182.949,00. Daarnaast ontvangt de man 8% vakantiegeld te weten een bedrag van € 14.363,00 per jaar en een eindejaarsuitkering van € 10.263,00 (zijnde 67% van de eindejaarsuitkering die de man blijkens zijn salarisspecificatie in december 2023 ontving op basis van een dienstverband van 100%). Het bruto jaarinkomen van de man komt daarmee op € 207.848,00 op basis van een dienstverband van 67%. Bovendien heeft de man ter zitting verklaard dat hij in januari 2024 ook nog een eenmalige uitkering van € 5.809,11 heeft ontvangen.
5.5.
Zoals reeds overwogen in de beschikking van 1 december 2023, behoort een beslissing over het al dan niet meenemen van drie pensioencomponenten om het pensioengat van de man te dichten, niet thuis in deze procedure waarbij op korte termijn een tijdelijke ordemaatregel wordt getroffen. Partijen dienen hun geschil daaromtrent in de echtscheidingsprocedure aan de rechtbank voor te leggen.
5.6.
Gelet op het voorgaande ontvangt de man thans een bruto jaarinkomen van ten minste € 207.848,00. Afgezet tegen het bruto jaarinkomen van de man van € 210.928,00 waar in de voormelde beschikking mee is gerekend, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een evidente wijziging van omstandigheden die leidt tot een aanpassing van de bij beschikking van 1 december 2023 vastgestelde onderhoudsbijdragen.
De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
5.7.
Nu het verzoek van de man wordt afgewezen, behoeft het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de vrouw geen bespreking meer.
proceskosten
5.8.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat elk van partijen de eigen kosten draagt, gelet op de aard van de procedure en het feit dat de man deze procedure niet nodeloos heeft gevoerd. De rechtbank overweegt daartoe dat de rechtbank in de beschikking van 1 december 2023 onder 3.11. heeft overwogen dat de man eventueel om wijziging van de voorlopige voorziening kan verzoeken als de door de man geplande beperking van zijn dienstverband naar 67% doorgang zou vinden.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de man af;
6.2.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Udo de Haes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.