In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R. Eilers, verzocht om een verlaging van de door hem te betalen onderhoudsbijdragen, zowel voor de kinderen als voor de vrouw, op basis van gewijzigde omstandigheden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. van der Loo, heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn inkomen had verlaagd van € 210.928,00 naar € 157.024,00 door zijn werkuren te reduceren. De man stelde dat deze wijziging noodzakelijk was om voor de kinderen te zorgen. De vrouw betwistte de noodzaak van deze inkomensverlaging en stelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een wijziging in het inkomen van de man, deze wijziging niet zodanig was dat de eerder vastgestelde onderhoudsbijdragen niet in stand konden blijven. De rechtbank concludeerde dat de man nog steeds een bruto jaarinkomen had dat niet significant was gedaald ten opzichte van de eerdere beschikking.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen en bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.