ECLI:NL:RBNHO:2024:2800

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
15.245866.22 en 15.056922.24 (ttz. gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen en medeplichtigheid aan poging tot doodslag; veroordeling voor openlijke geweldpleging en (vuur)wapenbezit

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten van poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte het mes aan de medeverdachte heeft gegeven of dat hij een nauwe samenwerking had met de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een significante bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging, waarbij hij een honkbalknuppel heeft gebruikt om [benadeelde partij 2] te bedreigen en dat hij aanwezig was tijdens de vechtpartij waarbij [benadeelde partij 1] werd gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte 638,40 euro aan schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummers: 15.245866.22 en 15.056922.24 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 14 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en van wat door zijn advocaat mr. J.A.C. Bruin, kantoorhoudende te Zaandam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, in de zaak met
parketnummer 15.245866.22ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 1):
hij op of omstreeks 9 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het
leven te beroven, die [benadeelde partij 1] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borststreek [ter hoogte van de tepel] en/of in een been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 09 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij 1] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borststreek [ter hoogte van de tepel] en/of in een been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 09 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk een middel heeft verschaft door dat mes (vrijwel) direct voorafgaand aan het steken door die [medeverdachte] (daartoe) aan die [medeverdachte] te geven/ aan te reiken;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 9 september 2022 te Zaandijk, gemeente Zaanstad openlijk, te weten, (achter de flat) aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, althans een persoon te weten tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , door
- Een honkbalknuppel te pakken en die [benadeelde partij 2] daarmee te bedreigen en/of
- Die [benadeelde partij 2] meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of
- Een mes ter hand te nemen en/of
- Dit mes (af) te (laten) pakken en/of
- Die [benadeelde partij 1] met dat mes te steken.
Aan de verdachte is, in de zaak met
parketnummer 15.056922.24ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 2):
hij op of omstreeks 9 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk [merk] , model [model] met serienummer [serienummer] , kaliber 9mm P.A.K, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer bij dat gaspistool behorende knalpatronen van het kaliber 9mm, merk [merk]
voorhanden heeft gehad;
2. ( hierna: feit 3):
hij op of omstreeks 9 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad een of meer wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp[en] dat/die een ernstige bedreiging van personen kon[den] vormen en/of dat/die zodanig op een wapen gele[e]k[en] dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was/waren, namelijk
* een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen namelijk een pistool van het merk [merk] , model [model]
en/of
* een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm afmetingen en kleur een
sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen namelijk een pistool van het merk [merk] , model [model]
voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 1 primair
(medeplegen poging doodslag)en subsidiair
(medeplichtigheid aan poging doodslag)ten laste gelegde feiten. De officier van justitie vordert de bewezenverklaring van feit 1 meer subsidiair
(openlijke geweldpleging), feit 2 en feit 3 (
overtredingen van de Wet wapens en munitie). Ten aanzien van de openlijke geweldpleging heeft de officier van justitie – kort gezegd – gesteld dat de verdachte de initiator was van het conflict en de ontmoeting tussen betrokkenen. Het aandeel van de verdachte bij de uiteindelijke vechtpartij bestond uit het dreigen met een honkbalknuppel en het slaan van [benadeelde partij 2] , maar ook uit het pakken van een mes. De verdachte heeft hiermee, aldus de officier van justitie, bijgedragen aan het (verder) escaleren van het conflict waarbij de medeverdachte [medeverdachte] het mes van de verdachte heeft kunnen afpakken en [benadeelde partij 1] met het mes heeft verwond.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 zijn heeft de officier van justitie aangegeven dat de wapens en munitie zijn aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte en de opslagbox behorend bij zijn woning. De verdachte heeft deze feiten bij de politie bekend.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig een pleitnotitie – vrijspraak bepleit van het onder feit 1 aan de verdachte ten laste gelegde feit omdat er – samengevat – geen sprake is van medeplegen omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Evenmin is er sprake van medeplichtigheid aan de poging tot doodslag, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte het mes aan de medeverdachte heeft gegeven of aangereikt. Ook ten aanzien van de openlijke geweldpleging bepleit de raadsman (integrale) vrijspraak, omdat niet is gebleken dat de verdachte een voldoende of significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Naast het feit dat het onduidelijk is of de verdachte het mes bij zich had, levert alleen het bezit van een mes, of het laten afpakken van een mes, geen bijdrage op aan openlijk geweld. De verdachte kan daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor het geweld gepleegd tegen het slachtoffer [benadeelde partij 1] . Wat betreft het slaan tegen het slachtoffer [benadeelde partij 2] blijkt uit de stukken dat [benadeelde partij 2] dit niet heeft gevoeld en er geen letsel aan over heeft gehouden. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de verdachte partieel vrij te spreken omdat het eventuele slaan of bedreigen van [benadeelde partij 2] geen openlijk geweld tegen [benadeelde partij 1] oplevert.
De raadsman is het eens met de officier van justitie dat de feiten 2 en 3 volgens de Wet wapens en munitie wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiairMet de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen wat de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte voorafgaand aan het steekincident weliswaar een mes bij zich had maar dat hij niet degene is die het slachtoffer daarmee heeft gestoken. De rechtbank gaat er ook van uit dat de verdachte het mes niet aan zijn medeverdachte heeft gegeven, maar dat de medeverdachte dit van hem heeft afgepakt. Verder blijkt uit zowel de verklaring van de aangever en de getuigen, als van de verdachte dat hij later heeft geprobeerd zijn medeverdachte ervan te weerhouden het slachtoffer met het mes te steken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van medeplegen van een poging tot doodslag zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte de opzet heeft gehad om een middel te verschaffen door een mes aan de medeverdachte te geven. Dit betekent dat de verdachte ook van medeplichtigheid aan dit feit dient te worden vrijgesproken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van wat onder feit 1 meer subsidiair aan de verdachte is tenlastegelegd (openlijk geweld) en van de feiten 2 en 3 (Wet wapens en munitie) op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3.
Bewijsoverweging feit 1 meer subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat alleen het aanwezig zijn in groep die openlijk geweld pleegt niet zonder meer voldoende is voor een bewezenverklaring van openlijk geweld. Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake als de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. De bijdrage hoeft op zichzelf niet van gewelddadige aard te zijn. De rechtbank dient dus te beoordelen of aan de handelingen van de verdachte een zodanig gewicht kan worden toegekend dat zij als wezenlijke bijdrage kunnen worden beschouwd aan het samen met anderen uitgeoefende openlijk geweld.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 9 september 202 [benadeelde partij 2] heeft uitgenodigd om hun conflict over een aansteker uit te praten. De verdachte is met twee andere jongens gekomen. [benadeelde partij 2] was eveneens met twee jongens, waaronder [benadeelde partij 1] . Er ontstond vrijwel onmiddellijk een discussie, die vervolgens uit de hand is gelopen. Hierbij is [benadeelde partij 2] geslagen en [benadeelde partij 1] gestoken met een mes. De rechtbank gaat er van uit dat de verdachte in de fase daaraan voorafgaand een honkbalknuppel uit zijn opslagbox heeft gepakt en hiermee [benadeelde partij 2] heeft bedreigd. In een poging zijn vriend te verdedigen heeft het latere slachtoffer [benadeelde partij 1] een wapenstok gepakt en daarmee geslagen. Tijdens het vervolgens ontstane gevecht is door de verdachte een mes getoond wat door de medeverdachte [medeverdachte] van de verdachte is afgepakt. Zoals door [medeverdachte] ook is bekend heeft hij [benadeelde partij 1] hier vervolgens twee keer mee gestoken.
De verklaring van de verdachte dat de medeverdachte [medeverdachte] het mes uit de bosjes heeft gehaald acht de rechtbank niet geloofwaardig. Dit geldt eveneens voor de verklaring van de verdachte dat hij de honkbalknuppel voor het gevecht op verzoek van zijn moeder naar de box heeft gebracht en deze tijdens het gevecht niet bij zich had. Anders dan de verdachte heeft verklaard gaat de rechtbank er van uit dat de verdachte een honkbalknuppel toonde en een mes bij zich had en dit ook heeft laten zien.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij [benadeelde partij 2] heeft geslagen en dat hij [benadeelde partij 1] twee keer heeft gestoken en dat hij hiervoor het mes heeft gebruikt wat hij van de verdachte heeft afgepakt. De rechtbank acht deze verklaring, waarin [medeverdachte] ook zijn eigen aandeel bekent, betrouwbaar en geloofwaardig. De verklaring vindt ook steun in de overige inhoud van het dossier. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat hij bij het afpakken van het mes een verwonding aan zijn vinger heeft opgelopen en is bij zijn aanhouding dit letsel ook geconstateerd. Verder vindt de verklaring van [medeverdachte] steun in de verklaringen van de getuige [getuige] . Bij de politie verklaart [getuige] dat de verdachte het mes overgaf aan [medeverdachte] . Bij de rechter-commissaris zwakt hij dit iets af maar blijft er wel bij dat, voordat er werd gestoken, hij het mes zowel bij de verdachte, als bij de medeverdachte in diens hand heeft gezien. [getuige] heeft eveneens verklaard dat de verdachte naar zijn opslagbox liep en daar een honkbalknuppel heeft gepakt. Na afloop van het gevecht is er bij de opslagbox van de verdachte ook een honkbalknuppel aangetroffen. De verklaringen van de verdachte op deze punten vinden bovendien geen enkele onderbouwing in de overige inhoud van het dossier. De rechtbank zal deze daarom als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van openlijk geweld waaraan door de verdachte een significante bijdrage is geleverd. De verdachte heeft naar aanleiding van een conflict over een aansteker, [benadeelde partij 2] uitgenodigd om het conflict bij zijn huis op te lossen. De verdachte was daar ter plaatse met twee anderen, terwijl ook [benadeelde partij 2] met twee personen verscheen. Vervolgens heeft de verdachte een honkbalknuppel gepakt en – terwijl er al ruzie was en gevochten werd tussen [benadeelde partij 2] en de medeverdachte – heeft hij een mes tevoorschijn gehaald. Dit mes is door de medeverdachte afgepakt en daarmee is het slachtoffer gestoken. Weliswaar heeft de verdachte niet zelf met het mes gestoken maar hij heeft wel in een al geëscaleerde geweldssituatie de mogelijkheid gecreëerd dat het mes door een ander werd gebruikt. Dat de verdachte op een later moment wellicht heeft geprobeerd de medeverdachte tegen te houden om met het mes (nogmaals) te steken, doet hieraan niet af. De bijdrage van de verdachte aan het openlijk geweld was toen al voltooid.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 meer subsidiair:
hij op 9 september 2022 te Zaandijk, openlijk, te weten, (achter de flat) aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , door
- een honkbalknuppel te pakken en die [benadeelde partij 2] daarmee te bedreigen en
- die [benadeelde partij 2] (met de vuist) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en
- een mes ter hand te nemen en
- dit mes af te laten pakken en
- die [benadeelde partij 1] met dat mes te steken.
Feit 2:
hij op 9 september 2022 te Zaandam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk [merk] , model [model] met serienummer [serienummer] , kaliber 9mm P.A.K, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en pistool
en
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten bij dat gaspistool behorende knalpatronen van het kaliber 9mm, merk [merk]
voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
hij op 9 september 2022 te Zaandam, wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen konden vormen en die zodanig op een wapen gel
eken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt waren, namelijk
* een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen namelijk een pistool van het merk [merk] , model [model]
en
* een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm afmetingen en kleur een
sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen namelijk een pistool van het merk [merk] , model [model]
voorhanden heeft gehad.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een
voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte hoogstens te veroordelen tot een taakstraf. Daarnaast zou de verdachte ten aanzien van feit 3 een geldboete kunnen betalen. Indien de rechtbank, anders dan de raadsman heeft bepleit, toch tot een veroordeling komt van het onder 1 ten laste gelegde verzoekt de raadsman rekening te houden met de geringe rol van de verdachte, zijn jonge leeftijd ten tijde van het feit, zijn blanco strafblad en het tijdsverloop. Nu er geen reclasseringsrapport is opgemaakt en er dus ook geen aanknopingspunten zijn vastgesteld om het adolescentenstrafrecht toe te passen, verzoekt de verdediging de rechtbank verder om, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte, bij de strafoplegging te letten op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS).
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] waarbij [benadeelde partij 1] in zijn borst en been is gestoken. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat ernstig gewond is geraakt. De praktijk leert dat slachtoffers van dit soort feiten vaak nog lange tijd last hebben van de psychische gevolgen. Dit blijkt mede uit de vordering tot schadevergoeding die namens het slachtoffer is ingediend waarin hij aangeeft dat hij lange tijd angstig is geweest en zich niet op straat durfde te vertonen. De verdachte heeft verder bijgedragen aan algemeen in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Mede gelet op het huidige klimaat van toenemend geweld, waarbij door jonge daders steeds vaker messen worden gebruikt, dient een duidelijke normstelling in de vorm van een stevige strafrechtelijke reactie te volgen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verschillende wapens van categorie I en III van de Wet wapens en munitie. In de slaapkamer van de verdachte zijn twee nabootsingen van vuurwapens gevonden en in de opslagbox bij zijn woning een gaspistool en munitie. Het type gaspistool dat is aangetroffen kan ernstig letsel veroorzaken. Het in het bezit hebben van een dergelijke verzameling wapens is dan ook zeer zorgelijk. Bovendien brengt het ongecontroleerde bezit van wapens in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en is daarom bij wet verboden. Het stijgend aantal slachtoffers van (vuur)wapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak van een krachtig optreden hiertegen.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 februari 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van de verdachte verder rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en het tijdsverloop tussen de pleegdatum van de terechtzitting en de pleegdatum van de feiten, inmiddels anderhalf jaar geleden. De verdachte is in de tussenliggende periode ook niet opnieuw met politie of justitie in aanraking gekomen. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de rol van de verdachte bij de openlijke geweldpleging, in die zin dat hijzelf niet degene is die het slachtoffer gestoken heeft.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen verder betrokken dat de verdachte tijdens de zitting heeft aangegeven dat hij van mening is geen enkele schuld te hebben gehad aan het steekincident. De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte het kennelijk moeilijk lijkt te vinden om enige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in het volwassenenstrafrecht worden opgelegd in soortgelijke zaken. Voor de toepassing van Adolescentenstrafrecht ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op de persoonlijke omstandigheden zoals deze uit het dossier zijn gebleken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. In wat hiervoor is overwogen, met name het tijdsverloop, ziet de rechtbank wel aanleiding een kortere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en deze te beperken tot de duur van een maand. De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze straf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Ook zal een onvoorwaardelijke taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren worden opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis.

7.Vordering van de benadeelde partij

Mr. J.A.C. Bruin heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding van € 7.489,00 euro ingediend tegen de verdachte wegens € 489,00 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15.245866.22 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Ook heeft mr. J.A.C. Bruin namens de benadeelde partij een bedrag van € 297,00 euro aan proceskosten gevorderd.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor de materiële schade van € 346,00 en immateriële schade van € 7.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de proceskosten tot een bedrag van € 92,40. De overige gevorderde materiële schade en proceskosten zijn kosten gemaakt door de moeder van de benadeelde partij en komen niet voor toewijzing in aanmerking. De officier van justitie acht voorts hoofdelijkheid niet wenselijk en heeft daarom voorgesteld het aandeel per verdachte in de vorm van een percentage vast te stellen. De officier van justitie stelt daarbij een verdeling voor waarbij de verdachte 25% van de vordering moet betalen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – in het geval van bewezenverklaring – ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij bepleit dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade, omdat hij niet degene is geweest die de steekverwondingen heeft toegebracht. Dat zou in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn. Verder is de verdediging van mening dat het bepalen van een percentage van deelaansprakelijkheid te ingewikkeld is en daarmee onevenredig belastend voor het strafproces zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair betwist de verdediging de hoogte van de immateriële schadevergoeding. De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering van de reiskosten en verletkosten van de moeder niet ontvankelijk te verklaren.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit (de openlijke geweldpleging), rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor vergoeding van de materiële schade tot een bedrag van € 346,00 kan worden toegewezen. Dit geldt voor de beschadigde kleding, de reiskosten vanwege het ontslag uit het ziekenhuis en de controles, de krukken, het eigen risico en de ziekenhuisdagvergoeding. Dit is anders wat betreft de overige gevorderde materiële schade die ziet op de reiskosten van de moeder. Deze acht de rechtbank niet toewijsbaar nu dit geen rechtstreekse schade van de benadeelde partij zelf betreft.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Hoewel de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partij vrij summier onderbouwd is, acht de rechtbank het gelet op de ernst van het feit aannemelijk dat de benadeelde partij daarvan ook psychische schade heeft opgelopen. Tijdens het steekincident en daarna in het ziekenhuis heeft de benadeelde partij gevreesd voor zijn leven en voor mogelijk blijvend letsel. In vergelijking met soortgelijke zaken acht de rechtbank het bedrag van €7.000,- aan de hoge kant en zal dit matigen. Daar staat tegenover dat het slachtoffer een rol heeft gespeeld in de escalatie van het conflict door zelf een wapenstok te hanteren. Daardoor is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk en billijk de gevorderde immateriële schade aanzienlijk te matigen. De rechtbank ziet daarnaast, in het eigen aandeel van de benadeelde partij bij de escalatie van het conflict en in het bijzonder het gegeven dat benadeelde partij daarbij heeft geslagen met een wapenstok aanleiding de gevorderde immateriële schade te beperken tot een bedrag van € 1.250,00.
Gelet op het voorgaande dienen de verdachte en de medeverdachte totaal een bedrag van
€ 346,00 aan materiële schade en een bedrag van € 1.250,00 aan immateriële schade te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 92,40 kan worden toegewezen. Deze kosten zien op het opvragen van medische informatie (te weten € 68,00) en de reiskosten van de benadeelde partij (in totaal te weten € 24,40). De onder de proceskosten gevorderde verletkosten en reiskosten van de moeder komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dit geen rechtstreekse schade van de benadeelde partij betreft.
De rechtbank zal – conform het voorstel van de officier van justitie – bepalen dat de bedragen tot schadevergoeding niet hoofdelijk worden toegewezen, maar verdeeld worden in een bepaald percentage. De rechtbank maakt hierin enig onderscheid tussen de verdachte en de medeverdachte. Hierbij heeft de rechtbank gekeken naar ieders aandeel en de rol die blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank acht de verdachte voor 40% verantwoordelijk voor het veroorzaken van de schade van de benadeelde partij. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 638,40, bestaande uit € 138,40 aan materiële schade en
€ 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de verdachte ten aanzien van de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Uitgaande van het vastgestelde percentage van 40% zal de verdachte vooralsnog € 36,96 moeten betalen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging tegen personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 15.245866.22 als primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 15.245866.22 als meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 15.056922.24 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 maand.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 638,40(zeshonderdachtendertig euro en veertig eurocent), bestaande uit € 138,40 (honderdachtendertig euro en veertig eurocent) voor de materiële en € 500,00 (vijfhonderd euro) voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 36,96 (zesendertig euro en zesennegentig eurocent), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 638,40(zeshonderdachtendertig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
12 dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. F.A. Egter van Wissekerke en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B. Kuvel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2024.