ECLI:NL:RBNHO:2024:2783

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
24-549
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening urgentieverklaring bij medische en sociale omstandigheden

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 maart 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had een urgentieverklaring aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer was afgewezen op 11 januari 2024. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat verzoekster lijdt aan ernstige medische beperkingen of dat er sprake is van een schrijnende situatie die onmiddellijke actie vereist. Verzoekster, die in behandeling is voor psychische klachten, heeft aangevoerd dat haar woonsituatie haar herstel belemmert en dat de belangen van haar kinderen niet zijn meegewogen in de beslissing van het college. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat de situatie van verzoekster niet uitzonderlijk genoeg is om een urgentieverklaring te rechtvaardigen, en dat de afwijzing van het college in redelijkheid kan worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter benadrukt dat de beslissing voorlopig van aard is en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/549

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,verweerder
(gemachtigde: mr. C. Schenk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder (het college) heeft deze aanvraag met het besluit van 11 januari 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat zij behandeld moet worden als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat ging er aan het verzoek vooraf?
3.1
Verzoekster, geboren in 1993, is getrouwd geweest. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren die nu nog minderjarig zijn. Na haar echtscheiding is verzoekster op
25 april 2019 met haar kinderen bij haar ouders, zus en broer in [plaats 2] gaan wonen. Haar zus is inmiddels verhuisd. Sinds september 2023 is verzoekster in behandeling bij haar huisarts en een psycholoog.
3.2.
Verzoekster heeft op 25 oktober 2023 een urgentieverklaring gevraagd. Bij die aanvraag heeft zij onder andere een brief van 20 oktober 2023 overgelegd van
[praktijkondersteuner] , praktijkondersteuner GGZ. In die brief staat het volgende:
“(…) Door psychische problemen van moeder en de pubertijd van broertje zijn er regelmatig conflicten in huis die voor veel spanning zorgen. Patiënte is recent uitgevallen op haar werk vanwege Chronisch Stress syndroom (burn-out klachten). (…) De thuissituatie belemmert/stagneert het herstel van patiënte. Om bovenstaande redenen wil ik de urgentie van het verkrijgen van eigen woonruimte (…) onderschrijven.
3.3.1.
Het college heeft advies gevraagd aan Argonaut. De urgentiecommissie van het college heeft de aanvraag besproken in een vergadering van 18 december 2023. Bij die vergadering was ook aanwezig [arts] , arts bij Argonaut. Zij heeft mondeling geadviseerd dat er geen medische reden is voor verhuizing op korte termijn. Volgens de arts is er sprake van stress maar is dat onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een bedreiging van de gezondheid voor verzoekster en/of haar kinderen.
3.3.2.
Het college heeft bij besluit van 11 januari 2024 de aanvraag van verzoekster afgewezen. Volgens het college is een inwoonsituatie geen urgent huisvestingsprobleem. Dat is reden om de urgentie te weigeren. Het college wijst er daarnaast op dat sprake moet zijn van een zeer ernstige bedreiging van de lichamelijke en/of sociaal psychische gezondheid van de aanvrager of een of meer leden van het huishouden als gevolg van de huidige woonsituatie, om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen. Het college wijst vervolgens op het mondelinge advies van Argonaut.
3.4.
Argonaut heeft schriftelijk advies uitgebracht op 18 februari 2024. In dat advies staat onder andere het volgende:
“(…) Er wordt aangegeven dat in huis veel conflicten zijn welke invloed hebben op het welzijn van alle bewoners. Betrokkene zelf heeft klachten passend bij overbelasting, angst en paniek. Betrokkene is hiervoor in behandeling en begeleiding van de huisarts en een psycholoog. De inwoonsituatie houdt haar klachten in stand. Er wordt gesproken van stagnatie. Het is invoelbaar dat verhuizing naar een zelfstandige woning een positieve invloed zal hebben op de klachten en het functioneren van betrokkene. Uit de stukken blijken echter geen aanwijzingen dat er een acute bedreiging van haar gezondheid dreigt als dat niet op zeer korte termijn plaatsvindt.”
3.5.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt.
Wat legt verzoekster ten grondslag aan haar verzoek om een voorlopige voorziening?
4. Verzoekster vraagt om haar gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen. Samengevat voert zij het volgende aan.
4.1
Volgens de arts van Argonaut is er slechts sprake van stress, maar dat doet geen recht aan haar medische situatie. Zij wijst op een brief van 5 februari 2024 van haar psycholoog. Daarin staat dat sprake is van burn-out-, stress-, angst en paniekklachten. Ook schijft de psycholoog dat de gespannen thuissituatie waarin regelmatig conflicten ontstaan, belemmerend werkt voor haar herstel en dat sprake is van stagnatie. Verzoekster stelt dat zij daarmee voldoende heeft aangetoond dat het advies van Argonaut niet klopt en dat haar gezondheid ernstig wordt geschaad als de urgentie niet wordt verleend.
4.2.
Verzoekster stelt dat het college ten onrechte de belangen van haar kinderen niet bij de beoordeling heeft betrokken. Zij wijst naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de procedure van El Ghatet [1] . Als die belangen wel waren meegewogen, was de urgentieverklaring afgegeven. De thuissituatie is gespannen en er zijn regelmatig conflicten. Dat is geen goede omgeving voor haar kinderen. Bovendien stagneert het herstel van verzoekster. Ook dat is niet bevorderlijk voor de kinderen. Zij zijn gebaat bij een stabiele thuissituatie en een gezonde moeder.
4.3.
Volgens verzoekster heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom er geen reden is voor toepassing van de hardheidsclausule. Uit het besluit blijkt niet welke afweging het college heeft gemaakt of welke belangen van verzoekster bij de besluitvorming zijn betrokken. Alle omstandigheden samen maken dat er voldoende aanleiding is om de urgentieverklaring alsnog te verstrekken, aldus verzoekster.
Beoordelingskader
5.1.1
Uit de artikelen in de Huisvestingsverordening gemeente Haarlemmermeer 2022 (hierna: de Huisvestingsverordening) en de uitwerking daarvan in de Beleidsregel urgentie-regeling gemeente Haarlemmermeer 2023 (hierna: de Beleidsregel) volgt dat het college alleen in uitzonderlijke gevallen een urgentie verleent. Gelet op artikel 2.1 van Beleidsregel wordt een aanvraag getoetst aan de algemene weigeringsgronden. Doet zich ten minste één weigeringsgrond voor, dan wordt de aangevraagde urgentie geweigerd.
5.1.2.
Het college heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring op sociaal-medische gronden en omdat er geen aanleiding is om op basis van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen.
5.2.
Het college heeft bij zijn bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid. De voorzieningenrechter moet het bestreden besluit terughoudend toetsen. De voorzieningenrechter toetst niet of zij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar beoordeelt aan de hand van de gronden van het bezwaar en verzoek of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Meer concreet beoordeelt de voorzieningenrechter of verweerder naar haar voorlopige oordeel in dit geval de urgentieverklaring in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Kon het college de toegepaste weigeringsgrond aan het besluit ten grondslag leggen?
6.1
Volgens verzoekster moet het college een urgentieverklaring afgeven, om sociaal-medisch redenen. In het beleid van het college (artikel 3.3.2) staat dat dan sprake moet zijn van een zeer ernstige bedreiging van de lichamelijke en/of sociale-psychische gezondheid als gevolg van de huidige woonsituatie. In onderstaande situaties kan er sprake zijn van een dergelijke bedreiging:
a. ernstige medische beperkingen;
b. dakloosheid of dreigende dakloosheid van een huishouden waarvan minderjarige kinderen deel uit maken;
c. geweld of bedreiging.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar woonsituatie thans leidt tot ernstige medische beperkingen. Begrijpelijk is dat haar woonsituatie allerminst ideaal is maar dat is niet voldoende voor een urgentieverklaring. Uit het beleid volgt namelijk dat het moet gaan om een situatie waarbij de lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid van de aanvrager of één of meer leden van het huishouden
aantoonbaarwordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie.
Verzoekster wijst weliswaar op informatie uit het huisartsenjournaal, de verklaring van de praktijkondersteuner en de verklaring van de psycholoog, maar daaruit blijkt niet van een situatie zoals in het beleid wordt bedoeld. Er blijkt wel uit dat verzoekster kampt met burn-out-, stress-, angst en paniekklachten, maar niet dat haar situatie zo ernstig is dat er onmiddellijk moet worden ingegrepen. De informatie die zij heeft overlegd is bovendien vooralsnog onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het advies van Argonaut, die de beschikbare informatie heeft betrokken.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het begrijpelijk is dat verzoekster zich zorgen maakt over haar kinderen, maar dat uit de beschikbare informatie niet volgt dat de huidige woonsituatie leidt tot zeer ernstige problemen voor de kinderen. Verzoekster stelt dat Veilig Thuis inmiddels is betrokken, maar heeft dit niet onderbouwd.
Mocht verweerder in redelijkheid afzien van toepassing van de hardheidsclausule?
7.1.
Ondanks het feit dat toekenning van een urgentieverklaring in dit geval in strijd is met de Huisvestingsverordening, is een urgentieverklaring toch mogelijk als verzoekster een geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule van artikel 2.9.11 van de Huisvestingsverordening. Een beroep op de hardheidsclausule kan slechts bij
uitzondering slagen, waarbij het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die tot toepassing van de hardheidsclausule nopen. De
hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie
leidt tot een schrijnende situatie.
7.2.
Op de zitting heeft verzoekster onder andere verklaard dat er veel conflicten zijn bij verzoekster thuis, dat zij recent aanleiding zag om de politie te bellen, die ook langs is gekomen. Dit is voor de kinderen geen geschikte leefomgeving. De situatie escaleert steeds vaker, nadat de moeder van verzoekster ongeveer twee jaar geleden een ongeluk heeft gehad en daardoor een depressie heeft. Verder is sprake van een puberende broer.
7.3.
De voorzieningenrechter heeft begrip voor de lastige inwoonsituatie waarin verzoekster verkeert. Het is heel begrijpelijk dat verzoekster graag een plek voor zichzelf en haar kinderen wil. Maar de voorzieningenrechter constateert ook dat deze situatie in de kern niet verschilt van de situatie waarin (veel) andere woningzoekenden met minderjarige kinderen verkeren na een relatiebreuk. Aangezien vooralsnog niet gebleken is van een ernstige medische beperkingen of dreigende dakloosheid, ook niet van de kinderen, als bedoeld in de beleidsregel, en gezien de grote schaarste aan sociale huurwoningen, heeft verweerder deze situatie in redelijkheid niet als schrijnend kunnen aanmerken.
De belangen van de kinderen
8. Het betoog van verzoekster dat het college ten onrechte de belangen van de kinderen niet bij de behandeling van de aanvraag voor de urgentieverklaring heeft betrokken, slaagt vooralsnog niet. Het college heeft ook geen informatie ontvangen waaruit blijkt dat de kinderen schade oplopen door de woonsituatie. Verzoekster verwijst weliswaar naar de zaak El Ghatet, maar daarbij ziet zij over het hoofd dat het in die procedure niet gaat om gewijzigde omstandigheden in het bestaande gezinsleven, zoals bij verzoekster wel het geval is. Daarmee is sprake van een wezenlijk andere situatie.
Conclusie en gevolgen
9. Vooralsnog is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van ernstig medische beperkingen noch een zodanig schrijnende situatie die onmiddellijk ingrijpen vergt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van van 8 november 2016 in de zaak El Ghatet/Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2016: 1108JUD005697110)