ECLI:NL:RBNHO:2024:2775

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
96.014626.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door rijden onder invloed en verlaten plaats ongeval

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 6 januari 2021 te Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval waarbij een 7-jarig meisje gewond raakte. De tenlastelegging omvatte onder andere het rijden onder invloed van alcohol en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was, door onder invloed van alcohol te rijden en een rood verkeerslicht te negeren. De verdachte had op de avond voor het ongeval alcohol gedronken en reed met een ademtestresultaat van 1095 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de overtredingen van de Wegenverkeerswet en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, samen met een taakstraf van 180 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 96.014626.21 (P)
Uitspraakdatum: 12 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt vervolgd voor zijn betrokkenheid bij een verkeersongeval op 6 januari 2021 op de Rijksstraatweg te Haarlem. Daarbij is een 7-jarig meisje, [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), op een oversteekplaats door een personenauto aangereden en gewond geraakt. Primair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich als bestuurder van een motorrijtuig zo heeft gedragen dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, hierna: WVW). Subsidiair is hem ten laste gelegd het veroorzaken van gevaar op de weg (overtreding van artikel 5 WVW). Daarnaast is aan de verdachte rijden onder invloed van alcohol (feit 2) en het verlaten van de plaats van het ongeval (feit 3) ten laste gelegd.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair (schuld aan een verkeersongeval met lichamelijk letsel), onder 2 (rijden onder invloed van alcohol) en onder 3 (doorrijden na een ongeval) ten laste gelegde feiten. De officier van justitie is van mening dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van roekeloosheid. Wel acht zij bewezen dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.
3.2.
Standpunt van de verdachte
De verdachte erkent dat hij tegen het slachtoffer is aangereden en dat zij daardoor omviel. In zijn herinnering liep het slachtoffer opeens de weg op en gebeurde dit niet bij een verkeerslicht. Hij reed in zijn herinnering langzaam. De verdachte is uitgestapt en heeft twee keer gevraagd of alles oké was met het slachtoffer. Hij is weggereden nadat hij als antwoord had gekregen dat alles oké was. Hij had op de ochtend van het ongeval een beetje alcohol gedronken en de avond ervoor meer, maar hij vond niet dat hij dronken achter het stuur zat – hoogstens aangeschoten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast. De verdachte heeft op de avond van 5 januari 2021 en de ochtend van 6 januari 2021 alcohol gedronken. Desondanks is hij in zijn auto gestapt en reed hij op 6 januari 2021 kort na 13:00 uur over de Rijksstraatweg te Haarlem in de richting van het centrum. Niet is gebleken dat de verdachte harder reed dan de toegestane snelheid van 50 km/uur. Het slachtoffer stond met een vriendinnetje te wachten bij een oversteekplaats ter hoogte van nummer 213. Toen het voetgangerslicht op groen sprong rende het meisje de weg op om over te steken. De verdachte reed door het rode verkeerslicht, remde te laat en reed het slachtoffer aan. De verdachte is na de aanrijding uit zijn auto gestapt. Hij heeft aan degenen die zich over het slachtoffer ontfermden meermaals gevraagd of het goed ging met het slachtoffer. Na enkele minuten is hij weggereden. Kort daarna is de auto van de verdachte verderop aangetroffen zonder de verdachte. Enige tijd later zag een politiemedewerker de auto van de verdachte weer op de Rijksstraatweg rijden en is de verdachte staande gehouden, waarbij de verdenking ontstond dat hij alcohol had gedronken, waarna de verdachte is aangehouden. Om 15:05 uur is bij hem een ademtest afgenomen. Het resultaat van de ademtest bedroeg: 1095 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Feit 1
De rechtbank moet ten eerste de vraag beantwoorden of de verdachte zich als deelnemer aan het verkeer zo heeft gedragen, dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in het geval van een (op zijn minst) aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de voornoemde feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte, met veel te veel alcohol op is gaan rijden en zonder snelheid te minderen de oversteekplaats is genaderd waar het slachtoffer en haar vriendinnetje stonden te wachten. De verdachte is daar door rood gereden waardoor hij niet tijdig heeft kunnen stoppen voor het overstekende meisje maar haar heeft aangereden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Als gevolg van de aanrijding heeft het slachtoffer letsel opgelopen, waaronder een bult op haar hoofd, blauwe plekken en een fractuur in haar schaambeen. Hierdoor kon het slachtoffer ongeveer acht weken niet meedoen met sport- en spelactiviteiten en had zij vier maanden na de aanrijding nog regelmatig last van haar been. De rechtbank merkt dit letsel aan als lichamelijk letsel, waaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW heeft veroorzaakt, als gevolg waarvan het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Feit 1 en 2
Op basis van het resultaat van de ademtest acht de rechtbank bewezen dat de verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem, 1095 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. De rechtbank acht eveneens bewezen dat de verdachte ook ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol zijn voertuig bestuurde. De verdachte heeft zelf verklaard de avond en ochtend voor wel, maar na het ongeval geen alcohol meer te hebben genuttigd. Omdat de uitslag van het ademonderzoek, dat ruim twee uur nadat het ongeval had plaatsgevonden, is verricht, dermate hoog was, neemt de rechtbank aan dat de verdachte ten tijde van het ongeval ook in sterke mate onder invloed was van alcohol. Dat de verdachte, zoals hij zelf heeft aangevoerd, hoogstens aangeschoten zou zijn geweest, acht de rechtbank – gelet op het resultaat van de ademtest twee uur na het ongeval en gelet op de toedracht van het ongeval – niet aannemelijk. De verdachte heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht op een tegenonderzoek, zodat de rechtbank uitgaat van het resultaat van de ademtest.
Feit 3
Na het ongeval is de verdachte uitgestapt en heeft hij aan degenen die zich over het slachtoffer ontfermden meermaals gevraagd of het goed ging met haar. Getuige [getuige 1] heeft hierop tegen de verdachte gezegd dat zij dit nog niet wisten en dat hij zijn auto aan de kant moest zetten en op de plaats van het ongeval moest blijven. De verdachte heeft verklaard dat tegen hem is gezegd dat alles oké was met het slachtoffer en dat hij daarna is weggereden. Aangezien de verdachte niet of nauwelijks Nederlands spreekt, acht de rechtbank het voorstelbaar dat er miscommunicatie is geweest. De rechtbank meent echter dat de verdachte de plaats van het ongeval niet had mogen verlaten zonder behoorlijk de gelegenheid te bieden om zijn identiteit en de identiteit van zijn motorrijtuig vast te stellen. Hij had immers met een auto een kind aangereden dat daardoor was gevallen en dan is redelijkerwijs te verwachten dat die aanrijding en val letsel tot gevolg hebben. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte er niet vanuit mogen gaan dat binnen enkele minuten kon worden vastgesteld dat het slachtoffer geen letsel had opgelopen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 6 januari 2021 te Haarlem als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), na gebruik van alcoholhoudende drank, daarmede rijdende over de weg (de Rijksstraatweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door -na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- zeer onvoorzichtig en onoplettend, zonder snelheid te minderen een met verkeerslichten geregelde oversteekplaats te naderen en een voor hem bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en aan te rijden tegen een bij groen licht overstekend kind, waardoor aan dat kind (genaamd [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum 2]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid WVW;
Feit 2hij op 6 januari 2021 te Haarlem, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a WVW, 1095 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Feit 3hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Haarlem op Rijksstraatweg op 6 januari 2021, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a van deze wet;
Feit 2
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994; en
Feit 3
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen zal worden ontzegd voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd gedurende welke zijn rijbewijs ingevorderd is geweest.
6.2
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft verzocht hem geen gevangenisstraf op te leggen omdat hij daarmee in de problemen zal komen bij het verzorgen van zijn gezin en bij het verwerven van inkomen om zijn rekeningen te kunnen betalen. De verdachte is bereid om een taakstraf uit te voeren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 6 januari 2021 als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol. Hij is door rood gereden en heeft een zevenjarig meisje aangereden, terwijl zij over een oversteekplaats voor voetgangers rende. Het vriendinnetje van het slachtoffer, haar familie en de omstanders zijn enorm geschrokken. De ouders van het slachtoffer hebben in een verklaring laten weten dat zij nog regelmatig aan het ongeval denken en dat hun dochter dood had kunnen zijn. De verdachte is weggereden na de aanrijding terwijl hij kon vermoeden dat het slachtoffer letsel zou hebben opgelopen. Twee uur na het ongeval zag de politie de verdachte weer rijden in zijn auto en bleek hij op dat moment zwaar onder invloed van alcohol te zijn. De alcoholtest gaf bijna vijf keer meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol aan (1095 ug/l). Dat de verdachte onder invloed was van alcohol, een aanrijding heeft veroorzaakt en na het ongeval is doorgereden rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 januari 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte een blanco strafblad heeft, zodat dit niet meeweegt in de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het onder invloed van alcohol veroorzaken van een ongeval met zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, met de mate van verwijtbaarheid die de rechtbank bewezen acht, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden als uitgangspunt genoemd. Hoewel de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zichzelf passend acht bij de ernst van het feit en de gevolgen hiervan, zal zij hier in deze zaak van afzien, vanwege het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn met ruim een jaar. Ook spelen de op de zitting gebleken persoonlijke omstandigheden van de verdachte een rol bij de keuze geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende, acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uur passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar opleggen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 WVW.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
180 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door drie maanden hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
drie jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 WVW.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024.
Mr. C.H. de Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primairhij op of omstreeks 6 januari 2021 te Haarlem, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), na gebruik van alcoholhoudende drank, daarmede rijdende over de weg, (de Rijksstraatweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door -na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder snelheid te minderen een met verkeerslichten geregelde oversteekplaats te naderen en/of een voor hem bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en op te botsen of aan te rijden tegen een bij groen licht overstekend kind, waardoor aan dat kind (genaamd [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum 2]) zwaar lichamelijk letsel,(te weten hoofdletsel met geheugenverlies, een bekkenfractuur en multipele haematomen), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
( art 163 lid 2 Wegenverkeerswet 1994, art 6 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )
Subsidiair
hij op of omstreeks 6 januari 2021 te Haarlem als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksstraatweg, een voor hem bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en in botsing of
aanrijding is gekomen met een bij groen licht overstekende voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
Feit 2hij op of omstreeks 6 januari 2021 te Haarlem, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1095 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
( art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )
Feit 3hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Haarlem op/aan Rijksstraatweg, op of omstreeks 6 januari 2021 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam slachtoffer])
letsel en/of schade was toegebracht; ( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )