ECLI:NL:RBNHO:2024:2768

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
15.109104.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van poging tot moord en zware mishandeling met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot moord en zware mishandeling met voorbedachten rade. De zaak betreft een gewelddadig incident dat plaatsvond op 25 augustus 2022 in Haarlem, waarbij de verdachte samen met anderen de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanviel met wapens, waaronder messen en pepperspray. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders met voorbedachten rade naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan om geweld te gebruiken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldsdelicten, en dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van deze schadevergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/109104-23 (P)
Uitspraakdatum: 28 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 februari 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is kort samengevat onder feit 1 primair ten laste gelegd dat hij op 25 augustus 2022 in Haarlem samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven. De verdachte en zijn medeverdachte worden verweten dat zij met messen (al dan niet vastgemaakt aan een stok), stompe voorwerpen en pepperspray naar de woning van een van de slachtoffers zijn gegaan en hen daar hebben geslagen met stompe voorwerpen en hen hebben gestoken met een mes in het hoofd, been en/of lichaam. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging zware mishandeling. Onder feit 2 wordt de verdachte verweten op dezelfde dag in vereniging pepperspray voorhanden te hebben gehad.
De volledige tenlastelegging wordt als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Op het verweer van de raadsvrouw zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt ten aanzien van [slachtoffer 2] tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot moord) en ten aanzien van [slachtoffer 1] tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade). Ook komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde. Tot deze conclusies komt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.1
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 25 augustus 2022 omstreeks 01:24 uur trof de politie [slachtoffer 1] aan buiten voor het pand van de [straatnaam] in Haarlem. Hij bloedde hevig aan zijn hoofd en zijn gehele boven- en onderlijf zat onder het bloed. In de woning van [slachtoffer 1] trof de politie [slachtoffer 2] aan. Hij lag op zijn rug, met zijn rechterbeen omhoog en zat onder het bloed. Hij bloedde hevig uit zijn rechterbeen. In de kamer lagen allerlei spullen op de grond en over de gehele kamervloer zaten bloedvlekken. Op de bank in de woonkamer werd een busje pepperspray aangetroffen.
In het ziekenhuis zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] medisch onderzocht. Bij [slachtoffer 1] zijn zeker vijf steekverwondingen in de behaarde hoofdhuid geconstateerd. Daarnaast had hij verwondingen boven zijn wenkbrauw, voorhoofd en onderarm. Ook had hij een schuine wond van circa 3 centimeter aan zijn hand ten gevolge waarvan hij peesletsel heeft opgelopen. Deze verwonding is gehecht en zijn hand is gegipst. Verder bloedde hij uit zijn oor. Bij [slachtoffer 2] werd een dwarse steekwond in het rechterbovenbeen aangetroffen van 4 centimeter tot in de abductoren (de rechtbank begrijpt: de bilspieren). Deze wond heeft hij zelf afgedrukt met een riem. Geschat wordt dat hij 1 tot 1,5 liter bloed heeft verloren. Tijdens het transport naar het ziekenhuis is gestart met een bloedtransfusie. Verder heeft [slachtoffer 2] twee wonden van 2 en 3 centimeter op de behaarde hoofdhuid en een snijwond van 8 centimeter dwars over de hand tot in het bindweefsel opgelopen. Deze verwondingen zijn gehecht.
Op basis van de beschikbare camerabeelden kan worden vastgesteld dat op 25 augustus 2022 omstreeks 1:08 uur een lichtkleurige auto langs de woning van [slachtoffer 1] rijdt en parkeert op de [straatnaam] in Haarlem. Uit deze auto stappen drie mannen die met wapens en harde voorwerpen in hun handen richting de woning van [slachtoffer 1] lopen. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat zij zich rond dat tijdstip samen in de woning van [slachtoffer 1] bevonden toen de drie mannen met gezichtsbedekking en voorzien van pepperspray en wapens, waaronder een lange stok met aan het einde een mes vastgeknoopt, de woning binnendrongen. Bij binnenkomst werd gespoten met pepperspray, waarna de mannen direct [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanvielen. [getuige 1] zat bij de deur en is de woning uitgevlucht. [slachtoffer 2] probeerde de man met de lange stok met aan het einde een mes vastgeknoopt, tegen te houden door de stok af te pakken. Op dat moment kreeg hij een klap op zijn hoofd en werd hij met het mes gestoken in zijn been. Daaropvolgend heeft hij nog een klap op zijn hoofd gekregen van één van de mannen. [slachtoffer 1] weet niet hoe hij aan zijn verwondingen is gekomen. De drie mannen zijn de woning uit gevlucht. Op de beschikbare camerabeelden is te zien dat omstreeks 01:14 uur drie mannen richting de eerder geparkeerde auto rennen en wegrijden.
Uit onderzoek is gebleken dat eerder op de avond bij de woning van [slachtoffer 1] een incident heeft plaatsgevonden (hierna: het eerste incident). De ex-vriendin van [slachtoffer 1] kwam haar spullen die zij in de woning bij [slachtoffer 1] had liggen ophalen. Hierbij waren haar zus en meerdere onbekende mannen aanwezig. Uit de beschikbare camerabeelden kan worden afgeleid dat drie van de onbekende mannen om 21:40 uur zijn aangekomen in een zwarte Volkswagen Golf waarvan het kenteken begint met “[deel kenteken 1]”. Er is een ruzie ontstaan en [slachtoffer 1] heeft met één van de mannen buiten voor de woning gevochten.
Betrokkenheid verdachten
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verdachten betrokken zijn geweest bij de aanval op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omstreeks 01:08 uur aan de [straatnaam] te Haarlem. De rechtbank acht daarbij de volgende omstandigheden van belang.
Onderzoek Volkswagen Golf en getuigenverklaring [getuige 2]
Uit het onderzoek naar de zwarte Volkswagen Golf die om 21:40 uur is gesignaleerd bij het eerste incident, is gebleken dat een soortgelijke Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] op naam staat van [getuige 2]. Deze Volkswagen Golf is blijkens ANPR gegevens op 22 augustus 2022 in de omgeving van Haarlem geweest. [getuige 2] is op 19 april 2023 als getuige gehoord door de politie en heeft toen verklaard dat hij deze Volkswagen Golf in 2022 heeft verkocht aan [verdachte].
Tapgesprekken
De politie heeft de telefoon van [getuige 2] enige tijd afgeluisterd. [getuige 2] heeft meerdere telefoongesprekken gevoerd met een persoon die gebruik maakt van een telefoonnummer dat eindigt op *[A]. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de gebruiker is van dat telefoonnummer. Op 16 april 2023 spreken [verdachte] en [getuige 2] over de uitnodiging die [getuige 2] heeft gekregen voor het politieverhoor. [verdachte] zegt in dat gesprek: “
Je kent mij niet, als er wat is, weet je wat ik bedoel?”, en “z
e zullen zeker over mij vragen stellen, want ze hebben zeker foto’s met mij erop.”
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [getuige 2] en [verdachte] kort na het verhoor van [getuige 2] wederom met elkaar hebben gesproken. [verdachte] vraagt wat er is gebeurd en of het om hem met ‘die ene’ ging. [getuige 2] zegt vervolgens dat hij niks op zijn schouders gaat nemen en [verdachte] het moet verantwoorden. In een gesprek met [getuige 3] (zijn vriendin [getuige 3]), dat [getuige 2] kort na zijn verhoor met politie heeft, vertelt hij tegen haar dat hij een auto aan [verdachte] heeft verkocht en dat ze met die auto ergens langsreden en iemand verrot sloegen. Ook vertelt hij dat hij op de camerabeelden zag dat de auto met het licht aan kwam aanrijden en hij gelijk kon zien wie er reed.
In een aanvullend politieverhoor op 24 mei 2023 verklaarde [getuige 2] dat hij [verdachte] heeft herkend op de camerabeelden waarop drie mannen uit de Volkswagen Golf stappen. Hij verklaarde dat [verdachte] qua postuur de grootste is van de drie.
[verdachte] heeft meerdere keren telefonisch contact gehad met de gebruiker van een telefoonnummer dat eindigt op *[B]. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van dat telefoonnummer. Deze gesprekken zijn ook afgeluisterd door de politie. In een gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 19 april 2023 om 17:30 uur (en dus nadat [getuige 2] door de politie is verhoord) zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1]: “
het is kut, wij staan overal op de opnames van camerabewaking”. Ook zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1]: “
toen wij daar voor het eerst uit de Golf stapten, toen liep je om de auto heen, van de achterkant” en “
en daarna is er nog de tweede auto, maar die hebben ze aan hem niet getoond.”. Ook zegt [medeverdachte 1]: “
wij waren daar in juli”. [verdachte] reageert daarop met “
in augustus”, waarop [medeverdachte 1] zegt: “
voor 100% de 25e”. Aan het einde van het gesprek zegt [verdachte]: “
Er stappen drie mannen uit… Wij zijn daar geweest, het staat erop.”
Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] bij het eerste incident op 25 augustus 2022 aanwezig waren.
Camerabeelden en onderzoek Ford Focus met kenteken [kenteken 2]
Op de beschikbare camerabeelden rondom de woning van [slachtoffer 1] is te zien dat omstreeks 01:08 uur een lichtkleurige stationwagen parkeert op de [straatnaam] te Haarlem. Uit onderzoek is gebleken dat deze auto grote gelijkenis vertoont met een Ford Focus. Na de aanhouding van [verdachte] is zijn telefoon onderzocht. In deze telefoon werden foto’s aangetroffen van een Ford Focus met kenteken [kenteken 2]. Deze Ford Focus werd blijkens ARS gegevens kort voor het incident in de omgeving van Haarlem geregistreerd. Nadien werd deze auto ruim een maand niet meer geregistreerd.
De kentekenhouder van de Ford Focus met kenteken [kenteken 2] (getuige [getuige 4]) is door de politie gehoord. Hij verklaarde dat de auto sinds augustus 2022 in gebruik was bij [verdachte] en dat [verdachte] de auto op zijn naam zou zetten, maar dat dit niet was gebeurd. Ook verklaarde [getuige 4] dat hij de papieren van de auto aan een kennis van [verdachte] had gegeven. Hij gaf daarbij het signalement van een kleine dikke man waarmee hij sprak in de Poolse taal, die op 1 mei 2023 vast zat. De politie heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] op 1 mei 2023 gedetineerd was.
[verdachte] spreekt in afgeluisterde telefoongesprekken ook over een ‘Focus’. Zo zegt hij op 23 april 2023 tegen [getuige 4] dat hij een Focus te koop heeft. Op 1 mei 2023 zegt [verdachte] tegen een onbekend gebleven persoon: “
ik heb een auto, maar ik wil er niet mee rijden. Die is link, verdomme. Ik heb ook een Focus, maar die is link.
De Ford Focus met kenteken [kenteken 2] is forensisch onderzocht. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat er onder meer bloed werd aangetroffen op de deurgreep van de binnenzijde van het linker voorportier en onder de deurgreep van de binnenzijde van het rechter voorportier van het voertuig. Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat de bewijskracht meer dan 1 miljard is dat het DNA afkomstig is van [medeverdachte 1].
Pepperspray
In de woning van [slachtoffer 1] is een busje pepperspray aangetroffen. Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat op het onderste deel van de pepperspray een DNA-mengprofiel is aangetroffen waarbij het ongeveer 230 miljoen keer waarschijnlijker is dat dit DNA bevat van [medeverdachte 1] en drie onbekende personen, dan dat het DNA bevat van vier onbekende personen.
Onderzoek telefoons verdachten
Op de telefoon van [medeverdachte 1] zijn foto’s aangetroffen van een openstaande verse wond op zijn arm. Deze foto’s waren op 25 augustus 2022 om 10:45 uur, dus kort na het incident, genomen. Op 17 mei 2023 werden door de forensische opsporing foto’s gemaakt van [medeverdachte 1]. Op één van deze foto’s is te zien dat [medeverdachte 1] een litteken heeft op zijn linkerarm, die overeenkomt met de verwonding op de foto van 25 augustus 2022.
Uit de telefoongegevens van [verdachte] is gebleken dat zijn telefoon ten tijde van het incident een mast heeft aangestraald die dekking geeft op de plaats delict.
Signalement verdachten
Verbalisanten hebben de camerabeelden van de drie personen die op 24 augustus 2022 omstreeks 21:40 uur uit de Volkswagen Golf stappen vergeleken met de beelden van de drie personen op 25 augustus 2022 omstreeks 01:08 uur. Er zijn volgens de verbalisanten bij twee personen (door de politie aangeduid als “VE1” en “VE2”) overeenkomsten te zien op de verschillende beelden.
Verbalisanten hebben de beelden van het eerste en het tweede incident ook vergeleken met beelden van [medeverdachte 1] en [verdachte]. Volgens de verbalisanten vertoonde [medeverdachte 1] grote overeenkomsten met VE2 op de beelden van beide incidenten en vertoonde [verdachte] grote overeenkomsten met VE1 op de beelden van beide incidenten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het hiervoor overwogene vast dat de verdachten voldoen aan het signalement van twee van de daders, zij beiden gebruik hebben gemaakt van een Ford Focus die van hetzelfde type is als de auto waarmee de daders ten tijde van het ten laste gelegde reden en die Ford Focus volgens [verdachte] ‘link’ was. Daar komt bij dat de telefoon van [verdachte] in de nabijheid van de plaats delict was rond het moment van het ten laste gelegde en van [medeverdachte 1] DNA is aangetroffen op het busje pepperspray dat bij het ten laste gelegde is gebruikt. Ten slotte hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] onmiskenbaar over hun betrokkenheid bij het ten laste gelegde met elkaar gesproken en heeft [medeverdachte 1] de ochtend na het ten laste foto’s gemaakt van een verse verwonding aan zijn arm.
Voorgaande omstandigheden laten in onderling verband en samenhang bezien geen andere conclusie toe dan dat [medeverdachte 1] en [verdachte] twee van de drie personen zijn geweest die de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben aangevallen op 25 augustus 2022.
Opzet
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe de gedragingen van de verdachten moeten worden gezien in het licht van de tenlastelegging. Waar was het opzet van de verdachten op gericht? Hebben zij opzet gehad op de dood van de slachtoffers? En zo niet, hebben zij dan opzet gehad op zware mishandeling?
Om te beginnen kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben aangevallen met de intentie om (een van) hen te doden (‘vol opzet’). Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
[slachtoffer 2]
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] (onder meer) is aangevallen met een lange stok met aan het einde een mes vastgeknoopt. Hierbij is [slachtoffer 2] in zijn been gestoken tot aan de bilspieren. Als gevolg van deze verwonding heeft hij naar schatting 1 tot 1,5 liter bloed verloren en is tijdens het transport naar het ziekenhuis reeds gestart met een bloedtransfusie. Gelet op de aard en locatie van deze verwonding, het aanzienlijke bloedverlies en de noodzaak tot direct verrichten van een bloedtransfusie is de rechtbank van oordeel dat een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] als gevolg van deze verwonding zou komen te overlijden. De gedragingen van de verdachten zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 2], dat het niet anders kan zijn dan dat zij de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] bewust hebben aanvaard. Daarmee acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het om het leven brengen van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 1]
Hoewel de precieze geweldshandelingen van de verdachten jegens [slachtoffer 1] onduidelijk zijn gebleven, is gelet op de verwondingen wel duidelijk dat [slachtoffer 1] meerdere steekverwondingen heeft opgelopen in de behaarde hoofdhuid, evenals een steekwond in zijn hand, met peesletsel als gevolg. Het dossier bevat onvoldoende informatie om vast te stellen dat dit letsel potentieel dodelijk was en – in het verlengde daarvan – dat de kans op de dood aanmerkelijk is geweest. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1].
Voor het subsidiair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, acht de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. De gedragingen van de drie aanvallers en de geconstateerde verwondingen bij [slachtoffer 1], waaronder steekverwondingen in de behaarde hoofdhuid en in de hand, laten naar de uiterlijke verschijningsvorm geen andere conclusie toe dan dat zij – minst genomen – het volle opzet hebben gehad op zware mishandeling van [slachtoffer 1].
Voorbedachten rade
Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of er sprake was van voorbedachten rade. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachten moeten de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt vast dat de verdachten enkele uren na het eerste incident zijn teruggekeerd naar de woning van [slachtoffer 1]. De verdachten hebben daarbij voorwerpen en wapens meegenomen, waaronder een lange stok met aan het einde een mes vastgeknoopt. De verdachten hebben de deur ontzet, vervolgens met pepperspray gespoten en direct daarna de aanval op de slachtoffers ingezet. Deze combinatie van omstandigheden laat geen andere conclusie toe dan dat de verdachten met een vooropgezet plan naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan om fors geweld te gebruiken. Zij hebben voldoende tijd en gelegenheid gehad om een plan te maken voorafgaand aan het handelen en na te denken over de gevolgen van hun plan. Voorbedachten rade acht de rechtbank daarom bewezen.
Medeplegen
Tot slot is de vraag of sprake is geweest van medeplegen. De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het handelen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende mededaders. Die samenwerking moet dan gericht zijn op het voltooien van het delict.
Uit alle vastgestelde feiten en omstandigheden, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1], [verdachte] en een derde onbekend gebleven persoon, voorzien van wapens en harde voorwerpen, samen in één auto naar de woning van [slachtoffer 1] zijn toegereden en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben aangevallen. Nadien zijn zij met zijn drieën weggerend naar de auto en zijn gezamenlijk vertrokken. De rechtbank is van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachten zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord jegens [slachtoffer 2] en het medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade jegens [slachtoffer 1].
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De verdachte en zijn mededaders hebben ten behoeve van het vooropgezet plan om zwaar geweld toe te passen in de richting van de in de woning van [slachtoffer 1] aanwezige personen gezamenlijk wapens – waaronder pepperspray – meegenomen. Bij binnenkomst is met pepperspray gespoten en het busje pepperspray is nadien in de woning aangetroffen. De op de pepperspray aangetroffen DNA-sporen zijn onderzocht. Gelet op de berekende waarschijnlijkheidsgradatie heeft de rechtbank geen enkele reden om te betwijfelen dat [medeverdachte 1] daadwerkelijk degene is waarvan het DNA-materiaal op de pepperspray is aangetroffen. Gelet op het gezamenlijke plan van de verdachte en zijn mededaders om bewapend naar de woning toe te gaan, acht de rechtbank ook het in vereniging voorhanden hebben van de pepperspray bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 25 augustus 2022 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven gewapend met en/of gebruik makend van
* een of meer messen, waaronder een mes op het uiteinde van een stok vastgemaakt, en/of
* een of meerdere harde voorwerpen, en/of
* pepperspray
naar de woning van die [slachtoffer 1] is gegaan en [slachtoffer 2] daar hebben aangevallen met gebruik van voornoemde wapens/voorwerpen en vervolgens
[slachtoffer 2], één of meermalen,
* al dan niet met een hard voorwerp op het hoofd en/of het lichaam, heeft/hebben geslagen, en
* met een mes in het hoofd en/of het (boven)been en/of de hand het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en
hij op 25 augustus 2022 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, gewapend met en/of gebruik makend van
* een of meer messen en/of
* een of meerdere harde wapens/voorwerpen, en/of
* pepperspray
naar de woning van die [slachtoffer 1] is gegaan en/of die [slachtoffer 1] daar heeft/hebben aangevallen met gebruik van voornoemde wapens/voorwerpen en vervolgens
[slachtoffer 1] één of meermalen,
* al dan niet met een hard voorwerp op het hoofd en/of de armen heeft/hebben geslagen, en/of
* met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, in het hoofd en/of de (rechter) arm en/of hand heeft/hebben gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 25 augustus 2022 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van poging tot moord en medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Verder heeft zij verzocht om aansluiting te zoeken bij de opgelegde straffen in soortgelijke zaken. De eis van de officier van justitie acht zij niet passend.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot moord en medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad. In de nacht van 25 augustus 2022 is de verdachte samen met zijn mededaders gemaskerd naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan en hebben zij de slachtoffers belaagd met pepperspray en wapens, waaronder een stok met aan het einde een mes vastgeknoopt. In de woning is zwaar geweld op de slachtoffers toegepast door de verdachte en zijn mededaders, hetgeen ook blijkt uit het letsel dat de slachtoffers hebben opgelopen. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers hebben nog steeds last van de lichamelijke en geestelijke impact die het handelen van de verdachte en zijn mededaders op hen heeft gehad. Dit komt ook naar voren gekomen in de door de raadsvrouw voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer 1]. Dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 januari 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, zodat dit geen rol speelt bij de straftoemeting.
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten past naar het oordeel van de rechtbank enkel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De eis van de officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank echter, mede gelet op wat in andere zaken in enigszins vergelijkbare zaken wordt opgelegd, te hoog. De rechtbank acht passend en geboden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.Vorderingen benadeelde partijen schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Namens [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 20.614,55 tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 17.500,-. De gestelde materiële schade bestaat uit ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 31,-), medische kosten (€ 120,-), kosten voor het opvragen van medische informatie (€ 104,69), hulp door derden (€ 824,-), zaakschade (€ 2.000,-) en reiskosten (€ 34,80).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 14.494,49 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, alsmede om het toe te kennen bedrag hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiervan ziet een bedrag van € 12.500,- op de gestelde immateriële schade en € 1.994,49 op de gestelde materiële schade (ziekenhuisdaggeldvergoeding à € 31,-, kosten voor het opvragen van medische informatie à € 104,69, hulp door derden à € 824,-, reiskosten à € 34,80, zaakschade à € 1.000,-).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering ten aanzien van medische kosten en hulp door derden niet-ontvankelijk te verklaren nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. De behandeling van de gestelde zaakschade vormt een onevenredige belasting van het strafgeding zodat dit eveneens leidt tot niet-ontvankelijkheid. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor ziekenhuisopname, het opvragen van medische informatie en reiskosten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht om aansluiting te zoeken bij het reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde schadebedrag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, voor zover het ziet op de ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 31,-), het opvragen van medische informatie (€ 104,69) en reiskosten (€ 34,80), rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de overige gestelde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze in dit stadium onvoldoende is onderbouwd (de medische kosten, de hulp door derden en de zaakschade), dan wel onvoldoende rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit (de medische kosten vanwege het missen van twee afspraken).
Gelet op het lichamelijk letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen en gelet op de onderbouwing van de vordering alsmede de aard en ernst van de normschending is voldoende vast komen te staan dat hij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. [slachtoffer 1] is voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade] aanleiding ter zake van de vordering van [slachtoffer 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Namens [slachtoffer 2] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 20.879,76 tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 12.500,-. De gestelde materiële schade bestaat uit verlies aan verdienvermogen (€ 5.056,44), medische kosten (€ 3.162,08) en kosten bril (€ 161,24).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 13.530,74 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, alsmede om het toe te kennen bedrag hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiervan ziet een bedrag van € 12.500,- op de gestelde immateriële schade en € 1.030,74 (medische kosten bestaande uit het ambulancevervoer à € 869,50 en bril à € 161,24) op de gestelde materiële schade.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de gestelde materiële schade ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen en de medische kosten (met uitzondering van de kosten voor ambulancevervoer) niet-ontvankelijk te verklaren nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor ambulancevervoer en de bril heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht om aansluiting te zoeken bij het reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde schadebedrag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, voor zover het ziet op de kosten voor ambulancevervoer (€ 869,50) en de bril (€ 161,24), voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de overige gestelde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze in dit stadium onvoldoende is onderbouwd.
Gelet op het lichamelijk letsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen en gelet op de onderbouwing van de vordering alsmede de aard en ernst van de normschending is voldoende vast komen te staan dat hij immateriële schade heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. [slachtoffer 2] is voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van poging tot moord] aanleiding ter zake van de vordering van [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Benadeelde partij [getuige 1]
Namens [getuige 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 23.133,43 tegen de verdachte wegens materiële- en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 12.500,-. De gestelde materiële schade bestaat uit verlies aan verdienvermogen (€ 7.340,85), medische kosten (€ 2.292,58) en verwachte kosten voor de operatie van haar voet (€ 1.000,-).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 8.500,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, alsmede om het toe te kennen bedrag hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiervan ziet een bedrag van € 7.500,- op de gestelde immateriële schade en € 1.000,- (operatie voet) op de gestelde materiële schade.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gestelde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat [getuige 1] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd.
Gelet op het lichamelijk letsel dat [getuige 1] heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit (een gebroken botje in haar rechtervoet bij het vluchten van de trap) en gelet op de onderbouwing van de vordering alsmede de aard en ernst van de normschending is voldoende vast komen te staan dat zij immateriële schade heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. [getuige 1] is voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [getuige 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van [getuige 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 47, 57, 289 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partijen
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.170,49, bestaande uit € 170,49 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.170,49, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 8.530,74, bestaande uit € 1.030,74 als vergoeding voor de materiële en € 7.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.530,74, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[getuige 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [getuige 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [getuige 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mrs. H.H.E. Boomgaart en P.G. Salvadori, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2024.