ECLI:NL:RBNHO:2024:276

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
10416617 \ CV EXPL 23-1405
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
  • mr. M.M. Kruithof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na tussenvonnis omtrent mogelijk oneerlijke AV bedingen Q-Park (Algemene Voorwaarden Parkeren)

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 24 januari 2024 een verstekvonnis uitgesproken in de civiele procedure tussen Q-Park Operations Netherlands B.V. en een niet verschenen gedaagde. De eisende partij, Q-Park, heeft een vordering ingesteld tot betaling van het tarief voor een verloren parkeerkaart en schadevergoeding, gebaseerd op de artikelen 5.9, 6.4 en 6.6 van haar algemene voorwaarden. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 30 augustus 2023 de eisende partij de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de (on)eerlijkheid van bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden. Na beoordeling van de ingediende akte op 27 september 2023, oordeelde de kantonrechter dat de bedingen niet oneerlijk zijn in de zin van de Europese Richtlijn 93/13/EEG, omdat de schadevergoeding in redelijke verhouding staat tot het belang van Q-Park.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de gevorderde rente toewijsbaar is vanaf de data waarop de gedaagde partij de overtredingen heeft gepleegd, namelijk op 8 maart 2019 en 6 april 2019. Daarnaast heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld en geconcludeerd dat bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden oneerlijk zijn, waardoor deze gedeeltelijk zijn vernietigd. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van € 900,00 aan Q-Park, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10416617 \ CV EXPL 23-1405
Uitspraakdatum: 24 januari 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-Park Operations Netherlands B.V.
gevestigd te Maastricht
de eisende partij
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 30 augustus 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter
de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (on)eerlijkheid van
bepaalde bedingen uit de toepasselijke algemene voorwaarden van de eisende partij. Dit
heeft zij gedaan bij akte van 27 september 2023 (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

Hoofdsom en rente
2.1.
De eisende partij baseert haar vordering tot betaling van het tarief verloren kaart en schadevergoeding vanwege het treintje rijden op de artikelen 5.9, 6.4 en 6.6 van haar algemene voorwaarden. De kantonrechter is van oordeel dat deze bedingen in zoverre niet oneerlijk zijn in de zin van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13/EEG), omdat de bedongen schadevergoeding in redelijke verhouding staat tot het belang van de eisende partij dat met nakoming van de verplichting is gediend. Daarbij weegt mee hetgeen de eisende partij heeft gesteld over de beoogde preventieve werking van de bedingen, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers en de onderbouwing van de eisende partij van de door haar geleden schade. De gedaagde partij is daarom in zoverre aan de bedingen gebonden en de door de eisende partij gevorderde betaling van het tarief van de verloren kaart en de aanvullende schadevergoeding zijn op die grond toewijsbaar.
2.2.
De gevorderde rente is toewijsbaar vanaf de datum van pleging tot aan dag van de voldoening, waarbij als pleegdata gelden het treintje rijden door de gedaagde partij op 8 maart 2019 en op 6 april 2019. Voor beide gedragingen is rente verschuldigd vanaf die data over een bedrag van € 450,00.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de artikelen 5.9, 8.1 en 8.2 van de algemene voorwaarden ieder afzonderlijk worden vermoed oneerlijk te zijn ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten. In de akte heeft de eisende partij zich daarover uitgelaten en primair gesteld dat artikel 8.2 van de algemene voorwaarden niet relevant is, omdat zij daar geen beroep op doet en de wettelijke regeling hanteert van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Subsidiair, indien de kantonrechter oordeelt dat wel een beroep op
artikel 8.2 van de algemene voorwaarden is gedaan, stelt de eisende partij dat de volgende zinsnede aan het beding toegevoegd moet worden: ‘tenzij hiervoor een andersluidende wettelijke regeling geldt’.
2.4.
Het primaire standpunt volgt de kantonrechter niet. Zoals ook in het tussenvonnis is overwogen (r.o. 3.2.) ontslaat de omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen, zoals in dit geval, de kantonrechter niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen of sprake is van contractuele bedingen die oneerlijk zijn. Als wordt geoordeeld dat een beding oneerlijk is, heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding.
2.5.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een ander oordeel dan zoals gegeven in het tussenvonnis. Zowel artikel 8.2 van de algemene voorwaarden als de laatste zin van artikel 5.9 en artikel 8.1 als geheel wijken ten nadele van de consument af van het bepaalde in artikel 6:96 BW in samenhang met het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Op grond van elk van deze bedingen kan immers een onevenredig hoog en ongelimiteerd bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aan de consument worden opgelegd. Deze bedingen zijn dan ook oneerlijk. Artikel 8.2 wordt op die grond geheel vernietigd en de artikelen 5.9 en 8.1 worden gedeeltelijk vernietigd, namelijk voor zover deze zien op buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke incassokosten worden daarom afgewezen.
2.6.
De kantonrechter passeert het subsidiaire standpunt van de eisende partij dat als de kantonrechter oordeelt dat de eisende partij een beroep doet op artikel 8.2 van de algemene voorwaarden, aan dat artikel een stuk tekst moet worden toegevoegd. De voorwaarde waaronder dit standpunt is ingenomen, te weten dat het oordeel zou luiden dat de eisende partij een beroep doet op artikel 8.2. van de algemene voorwaarden niet, is namelijk niet vervuld.
Proceskosten
2.7.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de
proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de genomen akte blijven echter voor
rekening van de eisende partij, omdat het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze
akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 900,00, te
vermeerderen met de wettelijke rente over € 450,00 vanaf 8 maart 2019 en over € 450,00 vanaf 6 april 2019, telkens tot aan de dag van de voldoening;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan
de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 107,99 wegens dagvaardingskosten,
€ 322,00 wegens griffierecht en
€ 132,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar
uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter