3.3Oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 januari 2021 heeft op de N242 (Westerweg) te Heerhugowaard een frontale aanrijding plaatsgevonden tussen een vrachtwagencombinatie en een personenauto. De verdachte bestuurde de vrachtwagencombinatie en het slachtoffer, [slachtoffer], bestuurde de personenauto.
Direct nadat de politie ter plaatse was aangekomen, heeft de verdachte verklaard dat hij met zijn vrachtwagen in de berm terecht was gekomen, omdat een ander voertuig zijn kant op stuurde. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij moest uitwijken voor een witte vrachtwagencombinatie, waardoor hij rechts met zijn vrachtwagen in de berm is beland. Vervolgens heeft hij tegengestuurd. Zijn vrachtwagen kreeg plotseling weer grip op de weg, waarna hij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Daar is hij in botsing gekomen met de personenauto van [slachtoffer]. Op de plek van de aanrijding, maakt de weg – uitgaande van de rijrichting van de vrachtwagencombinatie – een flauwe bocht naar links. Hij kon niet verder naar rechts uitwijken vanwege het talud.
In het door de politie opgemaakte rapport Verkeersongevallenanalyse concluderen de verbalisanten met betrekking tot de toedracht dat de bestuurder van een vrachtwagencombinatie met zijn voertuig over de Westerweg (N242) reed, komende uit de richting van Alkmaar en gaande in de richting van Langedijk. Het wegdek bestond uit verhard asfalt, was droog en schoon. Naast het asfalt lagen grasbetonblokken, gevolgd door een grasberm.
Op enig moment kwam de bestuurder van de vrachtwagencombinatie, vlak voor hectometerpaal 47.8, geleidelijk in de rechter berm met de rechter wielen. Na een aantal meters over de grasbetonblokken te hebben gereden heeft de bestuurder een abrupte stuurbeweging naar links gemaakt. Hierna verloor de bestuurder de controle over zijn voertuig en kwam hij vervolgens op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer. Vanuit de tegengestelde richting reed op dat moment een bestuurder van een personenauto. Beide voertuigen kwamen frontaal met elkaar in aanrijding en eindigden in de linker berm, aldus de conclusie van de verbalisanten in het rapport Verkeersongevallenanalyse.
Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder diverse botbreuken, ernstige hersenschudding met bloeduitstorting in de hersenen, oogletsel en aangezichtsbreuken.
Op 24 maart 2021 heeft de verbalisant [naam 1] beeldmateriaal van het bedrijf [naam 2] bekeken, welk bedrijf camera’s hadden gericht op de N242. Op de beelden is te zien dat op 22 januari 2021 omstreeks 13.03 uur, twee minuten voor het ongeval, een witte, hoekige trekker met cilindervormige oplegger reed over de N242 in de richting van de verdachte. Achter deze vrachtwagen reed op een afstand van ongeveer 150 meter een kleine zwarte personenauto.
Op 20 juli 2023 heeft het Nederlands Forensisch Instituut naar aanleiding van de aanrijding op 22 januari 2021 op de Westerweg te Heerhugowaard beeldonderzoek gedaan. In het rapport beantwoordt de deskundige [naam 3] de derde onderzoeksvraag als volgt:
“De vrachtwagencombinatie die rond beeldtijd 14:07:10 van rechts naar links door
het beeld rijdt lijkt de vorm te hebben van een tankwagen. De trekker van de
vrachtwagencombinatie lijkt licht van kleur en de aanhanger een zilverachtige kleur.
De vrachtwagencombinatie die rond beeldtijd 14:08:21 van rechts naar links door
het beeld rijdt lijkt de vorm te hebben van een tankwagen. De trekker van de vrachtwagencombinatie lijkt donker van kleur en de aanhanger een zilverachtige kleur”.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of en zo ja, in welke mate, het ongeval aan de verdachte kan worden verweten.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in, dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Handelen dat als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' in de zin van artikel 6 WVW te kunnen komen.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Direct na het ongeval heeft de verdachte verklaard dat zijn vrachtwagencombinatie in de berm terecht is gekomen, omdat een ander voertuig zijn kant (de rechtbank begrijpt: zijn weghelft) op stuurde. In zijn daaropvolgende verklaringen is de verdachte daarin consistent geweest. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de beelden en het onderzoek van die beelden door het NFI de verklaring van de verdachte dat hij heeft moeten uitwijken voor een tegemoetkomend voertuig. Vervolgens is hij met de rechterwielen van zijn voertuig in de zachte berm terechtgekomen, waarna hij een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt om weer op de rijbaan te komen. Daarbij is de vrachtwagencombinatie gaan scharen en heeft de verdachte de controle over de vrachtwagencombinatie verloren. Als gevolg daarvan is hij onverhoeds op de verkeerde weghelft terecht gekomen en heeft de frontale aanrijding met de personenauto van [slachtoffer] plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande en het feit dat zich in het dossier verder geen aanknopingspunten bevinden waaruit ander onveilig rijgedrag van de verdachte blijkt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte met aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld. De rechtbank overweegt in dit verband dat de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de aanrijding aan het bellen was, geen verwijtbare handeling oplevert nu hij dit telefoongesprek ‘handsfree’ voerde. Dit betekent dat hij van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wel bewezen dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, zoals subsidiair aan hem is ten laste gelegd. De aanrijding heeft overdag plaatsgevonden terwijl het zicht op de weg goed was. Door een abrupte beweging aan het stuur te geven op het moment dat hij in de berm reed, is de verdachte de controle over zijn vrachtwagencombinatie verloren. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de verdachte - als ervaren beroepschauffeur van een zware vrachtwagencombinatie - gelegen geen abrupte stuurbeweging naar links te maken, maar geleidelijk zijn snelheid te minderen om met zijn rechterwielen in de berm tot stilstand te komen om vervolgens gecontroleerd uit de berm te sturen. Blijkens de in het dossier bevindende situatiefoto’s was voor een dergelijke minder ingrijpende manoeuvre ter plaatse voldoende ruimte.
3.3.2Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.