ECLI:NL:RBNHO:2024:2757

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
15.185099.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor overtreding artikel 6 WVW, veroordeling voor artikel 5 WVW met geldboete

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 22 januari 2021 te Heerhugowaard. De verdachte, bestuurder van een vrachtwagen, was betrokken bij een frontale aanrijding met een personenauto, waarbij de bestuurder van de personenauto, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte had moeten uitwijken voor een tegemoetkomend voertuig, wat leidde tot de aanrijding. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW, wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door een abrupte stuurbeweging de controle over zijn voertuig had verloren, wat gevaar op de weg veroorzaakte. De rechtbank legde een geldboete van € 1.000,00 op, zonder ontzegging van de rijbevoegdheid, rekening houdend met de impact van de straf op de verdachte, die beroepschauffeur is. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer mee in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.185099.21 (P)
Uitspraakdatum: 19 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.H.I. van Dongen en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Heerhugowaard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto, kenteken [kenteken] met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de N242, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – terwijl hij bezig was met het voeren van een telefoongesprek- zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met rechter wielen van dat motorrijtuig de rechter berm in te rijden en bij het uitsturen van die berm door een abrupte stuurbeweging naar links te maken de controle over het motorrijtuig kwijt te raken en onverhoeds terecht te komen op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en in botsing of aanrijding te komen met een op die rijstrook tegemoetrijdende personenauto, waardoor aan de bestuurder van die personenauto (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, (te weten ernstig blijvend neurotrauma), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Heerhugowaard als bestuurder van een voertuig (vrachtauto, kenteken [kenteken] met oplegger), daarmee rijdende op de weg, N242, met rechter wielen van dat voertuig de rechterberm is ingereden en bij het uitsturen van die berm de controle over dat voertuig is kwijtgeraakt en onverhoeds terecht is gekomen op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, waarna een botsing of aanrijding volgde met een op die rijstrook tegemoetrijdende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft meerdere verkeersfouten gemaakt en daarvan kan hem een verwijt worden gemaakt. Het door verdachte geschetste scenario, waarbij verdachte moest uitwijken voor een tegemoetkomende vrachtwagen past niet in het sporenbeeld. Voorts hebben de gehoorde getuigen de tegemoetkomende vrachtwagen niet gezien. Het bellen, de berm insturen en vervolgens de vrachtwagen weer terug de weg opsturen betreffen volgens de officier van justitie verkeersfouten van verdachte. Er is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) omdat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Als gevolg van de aanrijding heeft [slachtoffer], hierna: [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat hij schuld in de zin van artikel 6 WVW aan het verkeersongeval heeft gehad. Daarom moet de verdachte van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit is de raadsman van oordeel dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare overmacht. In dit verband heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in de gegeven omstandigheden het beste deed. Hij kon redelijkerwijs niet vermoeden dat dit de gevolgen zouden zijn. Hij had niet kunnen voorzien dat met een voorwiel naast het wegdek rijden om een aanrijding met een vrachtwagen te voorkomen, zou resulteren in het scharen van zijn hele vrachtwagencombinatie. Hij heeft zich gedragen zoals van een beroepschauffeur mag worden verlangd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 januari 2021 heeft op de N242 (Westerweg) te Heerhugowaard een frontale aanrijding plaatsgevonden tussen een vrachtwagencombinatie en een personenauto. De verdachte bestuurde de vrachtwagencombinatie en het slachtoffer, [slachtoffer], bestuurde de personenauto.
Direct nadat de politie ter plaatse was aangekomen, heeft de verdachte verklaard dat hij met zijn vrachtwagen in de berm terecht was gekomen, omdat een ander voertuig zijn kant op stuurde. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij moest uitwijken voor een witte vrachtwagencombinatie, waardoor hij rechts met zijn vrachtwagen in de berm is beland. Vervolgens heeft hij tegengestuurd. Zijn vrachtwagen kreeg plotseling weer grip op de weg, waarna hij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Daar is hij in botsing gekomen met de personenauto van [slachtoffer]. Op de plek van de aanrijding, maakt de weg – uitgaande van de rijrichting van de vrachtwagencombinatie – een flauwe bocht naar links. Hij kon niet verder naar rechts uitwijken vanwege het talud.
In het door de politie opgemaakte rapport Verkeersongevallenanalyse concluderen de verbalisanten met betrekking tot de toedracht dat de bestuurder van een vrachtwagencombinatie met zijn voertuig over de Westerweg (N242) reed, komende uit de richting van Alkmaar en gaande in de richting van Langedijk. Het wegdek bestond uit verhard asfalt, was droog en schoon. Naast het asfalt lagen grasbetonblokken, gevolgd door een grasberm.
Op enig moment kwam de bestuurder van de vrachtwagencombinatie, vlak voor hectometerpaal 47.8, geleidelijk in de rechter berm met de rechter wielen. Na een aantal meters over de grasbetonblokken te hebben gereden heeft de bestuurder een abrupte stuurbeweging naar links gemaakt. Hierna verloor de bestuurder de controle over zijn voertuig en kwam hij vervolgens op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer. Vanuit de tegengestelde richting reed op dat moment een bestuurder van een personenauto. Beide voertuigen kwamen frontaal met elkaar in aanrijding en eindigden in de linker berm, aldus de conclusie van de verbalisanten in het rapport Verkeersongevallenanalyse.
Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder diverse botbreuken, ernstige hersenschudding met bloeduitstorting in de hersenen, oogletsel en aangezichtsbreuken.
Op 24 maart 2021 heeft de verbalisant [naam 1] beeldmateriaal van het bedrijf [naam 2] bekeken, welk bedrijf camera’s hadden gericht op de N242. Op de beelden is te zien dat op 22 januari 2021 omstreeks 13.03 uur, twee minuten voor het ongeval, een witte, hoekige trekker met cilindervormige oplegger reed over de N242 in de richting van de verdachte. Achter deze vrachtwagen reed op een afstand van ongeveer 150 meter een kleine zwarte personenauto.
Op 20 juli 2023 heeft het Nederlands Forensisch Instituut naar aanleiding van de aanrijding op 22 januari 2021 op de Westerweg te Heerhugowaard beeldonderzoek gedaan. In het rapport beantwoordt de deskundige [naam 3] de derde onderzoeksvraag als volgt:
“De vrachtwagencombinatie die rond beeldtijd 14:07:10 van rechts naar links door
het beeld rijdt lijkt de vorm te hebben van een tankwagen. De trekker van de
vrachtwagencombinatie lijkt licht van kleur en de aanhanger een zilverachtige kleur.
De vrachtwagencombinatie die rond beeldtijd 14:08:21 van rechts naar links door
het beeld rijdt lijkt de vorm te hebben van een tankwagen. De trekker van de vrachtwagencombinatie lijkt donker van kleur en de aanhanger een zilverachtige kleur”.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of en zo ja, in welke mate, het ongeval aan de verdachte kan worden verweten.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in, dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Handelen dat als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' in de zin van artikel 6 WVW te kunnen komen.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Direct na het ongeval heeft de verdachte verklaard dat zijn vrachtwagencombinatie in de berm terecht is gekomen, omdat een ander voertuig zijn kant (de rechtbank begrijpt: zijn weghelft) op stuurde. In zijn daaropvolgende verklaringen is de verdachte daarin consistent geweest. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de beelden en het onderzoek van die beelden door het NFI de verklaring van de verdachte dat hij heeft moeten uitwijken voor een tegemoetkomend voertuig. Vervolgens is hij met de rechterwielen van zijn voertuig in de zachte berm terechtgekomen, waarna hij een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt om weer op de rijbaan te komen. Daarbij is de vrachtwagencombinatie gaan scharen en heeft de verdachte de controle over de vrachtwagencombinatie verloren. Als gevolg daarvan is hij onverhoeds op de verkeerde weghelft terecht gekomen en heeft de frontale aanrijding met de personenauto van [slachtoffer] plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande en het feit dat zich in het dossier verder geen aanknopingspunten bevinden waaruit ander onveilig rijgedrag van de verdachte blijkt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte met aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld. De rechtbank overweegt in dit verband dat de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de aanrijding aan het bellen was, geen verwijtbare handeling oplevert nu hij dit telefoongesprek ‘handsfree’ voerde. Dit betekent dat hij van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wel bewezen dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, zoals subsidiair aan hem is ten laste gelegd. De aanrijding heeft overdag plaatsgevonden terwijl het zicht op de weg goed was. Door een abrupte beweging aan het stuur te geven op het moment dat hij in de berm reed, is de verdachte de controle over zijn vrachtwagencombinatie verloren. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de verdachte - als ervaren beroepschauffeur van een zware vrachtwagencombinatie - gelegen geen abrupte stuurbeweging naar links te maken, maar geleidelijk zijn snelheid te minderen om met zijn rechterwielen in de berm tot stilstand te komen om vervolgens gecontroleerd uit de berm te sturen. Blijkens de in het dossier bevindende situatiefoto’s was voor een dergelijke minder ingrijpende manoeuvre ter plaatse voldoende ruimte.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 januari 2021 te Heerhugowaard als bestuurder van een voertuig (vrachtauto, kenteken [kenteken] met oplegger), daarmee rijdende op de weg, N242, met rechter wielen van dat voertuig de rechterberm is ingereden en bij het uitsturen van die berm de controle over dat voertuig is kwijtgeraakt en onverhoeds terecht is gekomen op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, waarna een aanrijding volgde met een op die rijstrook tegemoet rijdende personenauto, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Voor een succesvol beroep op verontschuldigbare onmacht, zoals door de verdediging is aangevoerd, is vereist dat de verdachte aannemelijk maakt dat hij buiten zijn eigen schuld in een toestand is geraakt waarin hij lichamelijk of geestelijk niet in staat was naar behoren te functioneren. Dat de verdachte in een voornoemde situatie terechtgekomen is, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook overigens heeft de rechtbank geen omstandigheden in het dossier aangetroffen die tot deze conclusie moeten leiden.
De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten van de taakstraf te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank bij een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit in overweging gegeven aan de verdachte een geldboete van € 500,00 op te leggen, met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdachte is beroepschauffeur en heeft zonder rijbewijs geen inkomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Hij heeft – kort gezegd – als bestuurder van een vrachtwagencombinatie onvoorzichtig gereden, waardoor gevaar op de weg is ontstaan en een aanrijding is veroorzaakt. Het slachtoffer heeft hierbij blijvend zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt welke verstrekkende gevolgen het ongeval op het slachtoffer, maar ook op zijn familie en zijn relatie heeft gehad. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de lichamelijke gevolgen van het ongeval en zal voor de rest van zijn leven aan het ongeval herinnerd worden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op naam van de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 20 februari 2024. In dit rapport is vermeld dat de verdachte zijn leefgebieden op orde heeft. Hij heeft een dagbesteding. Hij heeft geen schulden en er is geen sprake van middelengebruik noch van een pro-criminele houding. De reclassering ziet geen toegevoegde waarde in een reclasseringsinzet door middel van het opleggen van bijzondere voorwaarden.
De verdachte wordt veroordeeld voor de overtreding die inhoudt dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Hoewel de verdachte geen juridische schuld heeft aan het verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, zoals bedoeld in artikel 6 WVW kan en moet de ernst van de gevolgen van het gevaarlijke rijgedrag zoals bedoeld in artikel 5 WVW wel tot uitdrukking komen in de op te leggen straf. Dat laat onverlet dat de op te leggen straf aanzienlijk lager uitvalt dan straffen die doorgaans worden opgelegd ter zake van schuld aan een ernstig verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, als bedoeld in artikel 6 WVW. Dit betekent dat de door de rechtbank op te leggen straf ook in dit geval aanzienlijk lager is dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank realiseert zich dat de verdachte het ongeval nooit heeft gewild. Gelet op het feit dat de verdachte zich in strafrechtelijke zin schuldig heeft gemaakt aan een verkeersovertreding, kan een straf echter niet uitblijven.
De rechtbank overweegt dat verdachte, blijkens zijn strafblad, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Verder heeft de verdachte zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een grote impact op hem zal hebben. In dat geval zal hij mogelijk zijn werk en inkomsten verliezen.
In het vorenstaande en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van meer dan een jaar, ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke of voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete van € 1.000,00 passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, en
artikel 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 1.000,00 (duizend euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en A.C. Lub, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2024.