ECLI:NL:RBNHO:2024:2751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
15.000717.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor invoer van hennep met bewijsuitsluiting

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, 29 kilo hennep had ingevoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn studie in Londen. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijgesproken moest worden vanwege een ernstig vormverzuim, omdat de verdachte geen cautie was gegeven voordat hij door de douane werd ondervraagd. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de douane bevoegd was om de verdachte te controleren op basis van risicoprofielen. De rechtbank achtte de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd na het geven van de cautie, wel bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank wees ook het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig waren. Daarnaast werd de teruggave van een in beslag genomen telefoon aan de verdachte gelast, met de verplichting tot schadevergoeding omdat de telefoon inmiddels was vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.000717.24 (P)
Uitspraakdatum: 14 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het Justitieel Complex te Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R. den Riet, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat sprake is van een ernstig vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De raadsman heeft, zo begrijpt de rechtbank, betoogd dat de verdachte op basis van een “profile” de verdachte-status had en dat reeds om die reden aan de verdachte de cautie had moeten worden gegeven voordat hem door de douane vragen werden gesteld bij het onderzoek aan zijn bagage op Schiphol. Dit is echter niet gebeurd. De bekennende verklaring van de verdachte “There is only cannabis inside”, als antwoord op de vraag van de douanebeambte of er kleding in de pakketten in zijn koffer zit, mag daarom ook niet voor het bewijs worden gebruikt. Dit moet, gelet op de ernst van dat vormverzuim, ook leiden tot uitsluiting van het bewijs ten aanzien van de inhoud van de koffers, aldus de raadsman.
Subsidiair doet de raadsman, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad, het voorwaardelijk verzoek de behandeling op de terechtzitting aan te houden, teneinde een aanvullend proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (KMar) te verkrijgen waarin de vraag moet worden beantwoord wat de “profiling” ten aanzien van de verdachte exact inhield.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bepalingen van de Algemene douanewet hebben de douanebeambten op Schiphol de bevoegdheid om reizigers en hun bagage aan een controle te onderwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank staat geen rechtsregel eraan in de weg dat de douane bij de uitoefening van deze bevoegdheid op basis van zogenoemde risicoprofielen en ‘profiling’ controleopdrachten uitzet om bepaalde reizigers aan een controle te onderwerpen. De risicoprofielen worden gemaakt aan de hand van reeds voor de douane beschikbare gegevens zoals passagierslijsten en andere gegevens uit geautomatiseerde systemen. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de enkele omstandigheid dat ten aanzien van een persoon sprake is van een “profile”, niet meebrengt dat die persoon als verdachte moet worden aangemerkt.
De verdenking tegen de verdachte is ontstaan op het moment dat de koffers van de verdachte waren gescand en afwijkende contouren in die koffers waren geconstateerd die de douanebeambte op grond van zijn kennis en ervaring aan de aanwezigheid van cannabis deden denken, waarna de koffers werden geopend en men een cannabisgeur rook. Op dat moment had naar het oordeel van de rechtbank aan de verdachte de cautie moeten worden geven, nu de verdenking was ontstaan dat de verdachte verdovende middelen Nederland had ingevoerd. Wat daar verder ook van zij, het verweer van de raadsman kan alleen relevant zijn voor de verklaring die de verdachte op dat moment ten overstaan van de douanebeambte aflegt. Hetgeen de verdachte toen heeft verklaard (“There is only cannabis inside”) zal de rechtbank echter niet voor het bewijs gebruiken. In zoverre behoeft het verweer dan ook verder geen bespreking.
Voor het bewijs van het ten laste gelegde feit is relevant dat de verdachte na het geven van de cautie voorafgaand aan zijn verhoor door de KMar, in dat verhoor en op de zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het niet geven van de cautie een dusdanig ernstig vormverzuim is, dat dit ook gevolgen moet hebben voor het gebruik voor het bewijs van de inhoud van de koffers van de verdachte, kan de rechtbank de raadsman hierin niet volgen. Niet valt in te zien hoe het al dan niet ontbreken van het geven van de cautie, die er toe strekt dat een verdachte erop wordt gewezen dat hij geen vragen hoeft te beantwoorden, relevant kan zijn voor de beslissing om de inhoud van de koffers te onderzoeken, zeker omdat op dat moment op grond van een scan al onregelmatigheden ten aanzien van die koffers waren geconstateerd.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de inhoud van de koffers van de verdachte wordt verworpen en dat het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om een nader proces-verbaal op te maken ten aanzien van de ‘profile’ van de verdachte wordt afgewezen.
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid hennep.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen straf de rechtbank verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan vijf maanden op te leggen, zodat de verdachte in september 2024 zijn studie in London weer kan hervatten. De raadsman heeft gesteld dat, gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden, ruimte is voor een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel.
Tenslotte heeft de raadsman, gelet op artikel 67a lid 3 Sv, verzocht om de voorlopige hechtenis bij einduitspraak op te heffen. Ook moet de voorlopige hechtenis worden opgeheven omdat de grond vluchtgevaar de voorlopige hechtenis niet kan dragen. De verdachte heeft volledige medewerking verleend aan het onderzoek en heeft een adres in London waar hij staat ingeschreven.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid softdrugs van ruim 29 kilo. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Gezien de hoeveelheid verdovende middelen was dit blijkbaar bestemd voor de handel. De handel in drugs brengt onder meer mee dat er een zwartgeldcircuit ontstaat. Dit is, evenals de vaak met drugshandel gepaard gaande vormen van ook zware criminaliteit, zoals gewelds- en vermogensdelicten, hinderlijk en schadelijk voor de samenleving en is ondermijnend.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake enig feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De ernst van het feit en de rechtsgelijkheid brengt mee dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, zoals door de verdediging verzocht. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zoals het belang bij inschrijving en andere voorbereidingen voor het vervolg van de studie in het najaar, geven hiertoe geen aanleiding. Wel neemt de rechtbank ten voordele van de verdachte in aanmerking dat hij door zijn directe bekentenis ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en spijt heeft betuigd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden.
Het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak wordt afgewezen, omdat de bezwaren en de grond die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis onverkort aanwezig zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon merk Apple moet worden teruggegeven aan de verdachte, omdat onvoldoende blijkt dat tussen deze telefoon en het bewezen strafbare feit een relatie bestaat als bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van strafrecht (Sr). De officier van justitie heeft vastgesteld dat deze telefoon reeds is vernietigd en stelt zich op het standpunt dat de schade die de verdachte daardoor lijdt in de executiefase moet worden vergoed.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat tussen de onder de verdachte in beslag genomen telefoon en het bewezen strafbare feit een relatie bestaat als bedoeld in artikel 33a Sr. Daarom moet deze telefoon worden teruggegeven aan de verdachte. Omdat deze telefoon echter reeds is vernietigd treedt, op grond van artikel 119 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, daarvoor in de plaats een verplichting tot het uitkeren van een vergoeding, gebaseerd op de waarde die de telefoon redelijkerwijs zou hebben opgebracht. Voor de afhandeling daarvan is de officier van justitie verantwoordelijk.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
3 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen telefoon, merk Apple en bepaalt dat geldelijke compensatie zal plaatsvinden als bedoeld in artikel 119 Wetboek van strafvordering indien deze telefoon reeds is vernietigd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2024.