ECLI:NL:RBNHO:2024:2749

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
15.275842.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor invoer van cocaïne met bijzondere voorwaarden

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlemmermeer, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 21 oktober 2023 op Schipholgemeente Haarlemmermeer opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en bijzondere voorwaarden in verband met de invoer van cocaïne. De zaak kwam voor de rechtbank na een verwijzing door de politierechter en na een openbare terechtzitting op 29 februari 2024. De officier van justitie, mr. C.J. Booij, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich gerefereerd heeft aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft het feit bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van bevindingen en een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, de bewezenverklaring vastgesteld. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet ondergaan, gezien de schadelijkheid van cocaïne en de ernst van de invoer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.275842.23 (P)
Uitspraakdatum: 14 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] op [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De politierechter heeft de zaak onder het parketnummer 15.275842.23 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2023 te Schiphol
,gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 29 februari 2024 afgelegd;
  • het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van 21 oktober 2023 (digitale pagina’s 24-25);
  • het proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2023 (digitale pagina’s 26-28);
  • het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 22 oktober 2023 (digitale pagina’s 61-69);
  • een schriftelijk bescheid, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 11 januari 2024 (niet doorgenummerd).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 oktober 2023 te Schiphol
,gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de strafmaat niet uitgegaan kan worden van de door het NFI vastgestelde hoeveelheid van 2,7 kg cocaïne. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat deze schatting van het NFI onvoldoende is onderbouwd omdat van de partij van 67 kledingstukken maar 22 kledingstukken zijn onderzocht op aanwezigheid van cocaïne. De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van de straf uitgegaan moet worden van de vastgestelde hoeveelheid van 0,99 kg cocaïne, hetgeen volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een gevangenisstraf oplevert van tussen de 6 en 8 maanden. De raadsvrouw verzoekt voorts een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte laten dit ook toe, nu hij een woning, werk en een stabiele relatie heeft.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 2,7 kg cocaïnebase, een materiaal bevattende cocaïne. De rechtbank gaat uit van de berekening van deze hoeveelheid door het NFI. De 22 kledingstukken die door het NFI zijn onderzocht, komen uit een partij van 67 kledingstukken, afkomstig uit de twee koffers van de verdachte. Deze 67 kledingstukken zijn geselecteerd omdat deze allemaal positief zijn getest op cocaïne. Omdat alle kledingstukken afkomstig zijn uit de koffers van de verdachte, gaat de rechtbank er vanuit dat de 67 positief geteste kledingstukken op dezelfde manier zijn ingewassen met cocaïne. Dat betekent dat de 22 door het NFI onderzochte kledingstukken naar het oordeel van de rechtbank representatief zijn voor alle 67 positief geteste kledingstukken. Bovendien heeft het NFI de 22 kledingstukken om praktische redenen in 3 deelpartijen onderzocht, en blijken de concentraties cocaïnebase die in de 3 deelpartijen zijn aangetroffen dicht bij elkaar te liggen, namelijk ongeveer 20%, ongeveer 19% en ongeveer 18%; gemiddeld derhalve 19%. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat nu er 0,99 kg cocaïnebase in 22 kledingstukken zat, de 67 kledingstukken ongeveer 2,7 kg cocaïnebase bevatte.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit de oplegging van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik daarvan worden ontmoedigd en verboden. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van ook zeer zware criminaliteit. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs. De oriëntatiepunten van het LOVS vermelden voor het invoeren van een hoeveelheid van 2000 tot 3000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor drugsdelicten is veroordeeld, onder meer onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf. Die veroordeling stamt echter uit 2004, zodat deze veroordeling niet in strafverzwarende zin wordt meegewogen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 8 februari 2024, waarin wordt geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank ziet echter geen reden om aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdachte heeft verklaard dat hij na zijn detentie bij zijn broer in Den Haag gaat wonen en dan met zijn broer als stratenmaker gaat werken. De rechtbank gaat er vanuit dat het gevaar voor recidive daardoor voldoende wordt ingeperkt.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte wel aanleiding om bij de ondergrens van de LOVS bandbreedte van 24 tot 30 maanden gevangenisstraf te blijven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Telefoontoestel (zwart, merk: Apple)
2 1 STK Telefoontoestel (wit, merk: Apple)
3 1 STK Simkaart van zaktelefoon (Digicel)
4 1 STK Simkaart van zaktelefoon (Digicel)
5 1 STK Koffer (zwart, merk: Voyage)
6 1 STK Koffer (zwart)
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de goederen op de lijst van inbeslaggenomen goederen:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL2700-23-095788-5, zwart, merk: Apple)
2 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL2700-23-095788-7, wit, merk: Apple)
3 1 STK Simkaart van zaktelefoon (Omschrijving: pl2700-23-95788-6, Digicel)
4 1 STK Simkaart van zaktelefoon (Omschrijving: pl2700-23-095788-8, Digicel)
5 1 STK Koffer (Omschrijving: pl2700-23-095788-10, zwart, merk: Voyage)
6 1 STK Koffer (Omschrijving: pl2700-095788-11, zwart)
aan de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2024.