ECLI:NL:RBNHO:2024:2737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
15/101330-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en bedreiging met een mes

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging. De zaak vond plaats in Alkmaar en betreft een incident dat zich op 15 april 2023 in Hoogkarspel heeft voorgedaan. De verdachte heeft met een mes stekende bewegingen gemaakt richting de buik van het slachtoffer, [slachtoffer 1], en heeft hem daarbij verwond. Tevens heeft de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bedreigd met de dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], behandeld. [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding van € 5.676,00 toegewezen gekregen, terwijl [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.129,00 toegewezen kreeg. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van deze schadevergoedingen aan de Staat, bij gebreke van betaling te vervangen door gijzeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/101330-23 (P)
Uitspraakdatum: 29 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Giuseppini en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op of omstreeks 15 april 2023 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een of meerdere mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) met kracht steekbewegingen in de richting van de buik van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2023 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel aan de hand waaraan die [slachtoffer 1] moet worden geopereerd, heeft toegebracht door met een of meerdere mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) met kracht in de richting van de buik van die [slachtoffer 1] te steken waarbij de hand van die [slachtoffer 1] is geraakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2023 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een of meerdere mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) met kracht in de richting van de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken waarbij de hand van die [slachtoffer 1] is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:hij op of omstreeks 15 april 2023 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, terwijl hij, verdachte, (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in zijn handen had en daarmee in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaaide en/of stekende bewegingen maakte, dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De standpunten

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1 primair en tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Het dossier biedt onvoldoende bewijs dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt richting de buik van aangever [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1]) en daarom kan de poging tot doodslag niet worden bewezen. Tevens kan de verklaring van aangever [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2]), zoals afgelegd bij de politie, niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat die verklaring onbetrouwbaar is.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en meer subsidiair en feit 2 heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 15 april 2023 was de verdachte aanwezig in de woning van zijn ex-partner in Hoogkarspel. De verdachte lag in bed toen [slachtoffer 2] naar hem toe kwam en er een woordenwisseling ontstond. Hierna gaan de verdachte en [slachtoffer 2] naar beneden. Op enig moment komt ook de partner van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], de woning binnen. De verdachte gaat naar de keuken en loopt vervolgens terug naar de hal. De verdachte heeft dan twee messen in zijn handen. In de hal ontstaat er een worsteling tussen [slachtoffer 1] en de verdachte en [slachtoffer 1] wordt met een mes geraakt in zijn hand.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1, primair (poging tot doodslag) en feit 2 (bedreiging) ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag is gekomen.
4.2
Bewijsmotivering feit 1 primair
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt richting de buik van [slachtoffer 1]. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
[slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat de verdachte met twee messen in zijn handen stekende bewegingen richting hem heeft gemaakt. [slachtoffer 1] zag dat een van de messen met kracht richting zijn buik kwam. [slachtoffer 1] heeft toen zijn hand voor zijn buik gedaan om te voorkomen dat het mes in zijn buik terecht zou komen. Hierbij is [slachtoffer 1] gewond geraakt aan zijn hand. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 1] voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. In het dossier zit een letselverklaring waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] gewond is geraakt aan zijn hand en in het dossier zijn foto’s aanwezig van die verwonding. De rechtbank vindt verder dat ook de aard van het letsel, een messteek waarbij het mes door de hand is gegaan, passend is bij de verklaring van [slachtoffer 1], dat er met kracht in zijn richting is gestoken. Verder erkent de verdachte dat hij met een mes in de hal is geweest en heeft getuige [getuige] gezien dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van het voorgaande bewezen kan worden dat de verdachte met kracht stekende bewegingen heeft gemaakt richting de buikstreek van [slachtoffer 1].
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of het voornoemde handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Bij deze beoordeling heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden betrokken. Allereerst staat voor de rechtbank op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] vast dat de verdachte met een groot mes meerdere krachtige steekbewegingen heeft gemaakt richting de buikstreek van [slachtoffer 1]. Dit deed hij terwijl hij op korte afstand stond van [slachtoffer 1]. De verdachte heeft ook geroepen dat hij [slachtoffer 1] ging doodmaken. Om te voorkomen dat hij werd geraakt, is [slachtoffer 1] achteruit gedeinsd en heeft hij zijn hand voor zijn buik gehouden. De verdachte is vervolgens met het mes door de hand van [slachtoffer 1] gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van hetgeen hiervoor is genoemd, geen ruimte voor een andere conclusie dan dat de verdachte richting de buik heeft gestoken met het volle opzet om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank betrekt bij dat oordeel ook dat de buikstreek een kwetsbaar deel van het lichaam is, waar zich enkele centimeters onder de huid vitale lichaamsdelen bevinden. Op grond van het voorgaande, en met inachtneming van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage, vindt de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verweren van de raadsman worden dan ook, op grond van het voorgaande en de inhoud van de bewijsmiddelen, verworpen. Het betoog van de raadsman dat de verklaring van [slachtoffer 2], zoals afgelegd bij de politie, niet betrouwbaar is, kan onbesproken blijven, nu die verklaring niet voor het bewijs wordt gebruikt.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1, primair, en feit 2 laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 15 april 2023 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes met kracht steekbewegingen in de richting van de buik van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op 15 april 2023 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], terwijl hij, verdachte, messen in zijn handen had en daarmee in de richting van die [slachtoffer 1] stekende bewegingen maakte, dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie dood".
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde onder feit 1 levert op:
poging tot doodslag.
Het bewezenverklaarde onder feit 2 levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 198 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen de voorwaarden te worden gekoppeld zoals de reclassering heeft geadviseerd. Daarnaast moet aan de verdachte een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 240 uur.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Eventueel kan aan de verdachte daarnaast nog een taakstraf worden opgelegd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en aan bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft kennelijk uit boosheid, omdat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op zijn aanwijzen niet direct de woning wilden verlaten, hen met de dood bedreigd terwijl hij messen in zijn hand had en stekende bewegingen gemaakt richting de buik van [slachtoffer 1]. Het feit dat het mes door de hand van [slachtoffer 1] heen is gegaan wijst erop dat de verdachte met flinke kracht moet hebben gestoken. De verdachte heeft [slachtoffer 1] hiermee ernstig verwond. [slachtoffer 1] moest aan zijn hand worden geopereerd en hij heeft, zo volgt uit de toelichting op de door [slachtoffer 1] ingediende vordering benadeelde partij, hier nog langdurig zowel geestelijk als lichamelijk last van gehad. Dat [slachtoffer 1] niet dodelijk gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid, die niet aan de verdachte is te danken. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1]. De verdachte heeft daarnaast ook verbale doodsbedreigingen geuit naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Deze doodsbedreigingen hebben veel angst bij hen teweeg gebracht, te meer omdat de verdachte daarbij twee messen in zijn handen had. De feiten zoals gepleegd door de verdachte zijn op zichzelf al zeer ernstige feiten, maar de rechtbank vindt de feiten extra kwalijk nu er in de woning ook jonge kinderen aanwezig waren die getuigen kunnen zijn geweest van het gepleegde geweld. Ook dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om de confrontatie uit de weg te gaan. Dat de verdachte vanuit een ogenschijnlijk geringe aanleiding zo gewelddadig reageert is zorgwekkend. De rechtbank rekent de verdachte de bewezenverklaarde feiten dan ook zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 21 juni 2023, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel meewegen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de rapporten van de reclassering van 29 juni 2023 en 1 februari 2024 die over de verdachte zijn uitgebracht. Uit deze rapporten blijkt dat er sprake is van gezinsproblematiek waar Veilig Thuis bij betrokken is. Daarnaast is er sprake van financiële problematiek en alcoholmisbruik. Ook de onderhavige feiten heeft de verdachte gepleegd onder invloed van alcohol. De verdachte is begonnen met een behandeling bij de GGZ en de verdachte geeft aan dat hij zijn gedrag wil aanpassen. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Nu de verdachte meer stabiliteit in zijn leven heeft en openstaat voor hulpverlening, adviseert de reclassering aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft aangegeven zich te willen houden aan de bijzondere voorwaarden.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal de rechtbank ook een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twaalf maanden moet worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat hiervan twee maanden vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte er van wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan de proeftijd, zodat de verdachte zijn leven na detentie met behulp van de reclassering een positieve wending kan geven.

8.Beslag

Onder de verdachte zijn acht messen, verschillende kledingstukken, schoenen en een tas inbeslaggenomen. De officier van justitie heeft gevraagd de messen verbeurd te verklaren en de overige goederen terug te geven aan de verdachte. De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het mes met goednummer PL1100-2023076889-1476468 verbeurd moet worden verklaard. Dit mes is in de woning gevonden en op dit mes zijn rode sporen aangetroffen waarvan wordt vermoed dat het bloed is. De rechtbank vindt het daarom aannemelijk dat het onder feit 1 bewezenverklaarde feit met behulp van dit mes is begaan.
De rechtbank is verder van oordeel dat alle overige voorwerpen die onder de verdachte in beslag zijn genomen, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte nu uit het dossier niet blijkt dat deze voorwerpen zijn gebruikt bij het begaan van een van de bewezen verklaarde feiten.

9.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]

9.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 38.917,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van feit 1 zou hebben geleden. Daarnaast heeft hij gevraagd om vergoeding van € 192,00 aan gemaakte proceskosten.
9.2
De standpunten
De officier van justitie heeft gevraagd om alle gevraagde posten toe te wijzen. Ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen kan de officier van justitie zich er ook in vinden als de rechtbank gebruik maakt van haar schattingsbevoegdheid. Zij heeft daarnaast gevraagd om het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft gevraagd het immateriële deel van de vordering te matigen tot € 1.000,00 en de post verlies aan verdienvermogen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze post onvoldoende onderbouwd is. Een nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De gevraagde proceskosten komen op grond van de wet niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [slachtoffer 1] met een gemachtigde advocaat procedeert.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verlies aan verdienvermogen
[slachtoffer 1] heeft gevraagd het verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Hij zou op 20 april 2023 als zzp’er aan een opdracht beginnen en met deze opdracht zou hij tot januari 2024 werkzaamheden uitvoeren. Als gevolg van het gepleegde feit heeft hij de opdracht af moeten zeggen. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat [slachtoffer 1] uitgaat van een bedrag van € 28.091,00 aan verlies aan arbeidsvermogen.
De stelling van [slachtoffer 1], dat hij vanaf 20 april 2023 werkzaamheden zou gaan verrichten als zzp’er, is slechts onderbouwd met een bewijs van inschrijving van de Kamer van Koophandel en een bewijs van het openen van een zakelijke rekening. Deze stukken bieden op zichzelf geen onderbouwing voor de stelling dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk vanaf 20 april 2023 werkzaamheden zou gaan verrichten. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] een verklaring van zijn opdrachtgever overgelegd. Deze verklaring is echter ondertekend op 11 december 2023 en derhalve acht maanden na het gestelde voornemen om te starten met de opdracht opgemaakt. Nu verdere onderbouwing ontbreekt acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat [slachtoffer 1] vanaf 20 april 2023 werkzaamheden zou gaan verrichten en dat dit ten gevolge van het strafbare feit niet is doorgegaan. Daarvoor zou nader onderzoek (en meer gegevens) nodig zijn, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit betekent dat de rechtbank de vordering op dit punt niet-ontvankelijk zal verklaren. [slachtoffer 1] kan voor dit deel van de vordering een procedure bij de burgerlijke rechter beginnen.
De rechtbank komt niet aan toe het gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid, omdat zij niet kan vaststellen of [slachtoffer 1] werkzaamheden zou gaan verrichten en [slachtoffer 1] voordat hij slachtoffer werd van de bewezenverklaarde strafbare feiten, reeds arbeidsongeschikt was en geen (betaald) werk verrichtte. Voor het toekennen van het bedrag wat [slachtoffer 1] mogelijk zou hebben verdiend wanneer hij arbeidsgeschikt zou zijn en op 20 april 2023 in loondienst was gaan werken, ziet de rechtbank eveneens geen ruimte, omdat er geen aanleiding is te vermoeden dat hij in loondienst was gaan werken, daargelaten de vraag tegen welk salaris dit dan zou zijn.
Kleding
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de kleding niet is gebleken dat de kleding onherstelbaar is beschadigd door het gepleegde feit. Daarom zal de rechtbank de gevraagde vergoeding voor de kleding afwijzen.
Overige materiële posten
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde kosten ten aanzien van het eigen risico, de parkeerkosten bij de apotheek en het ziekenhuis en de reiskosten naar het ziekenhuis kunnen worden toegewezen. Van deze posten is voldoende gemotiveerd dat er kosten zijn gemaakt. Deze kosten vloeien rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde feit onder 1 en de hoogte van de vordering komt de rechtbank ook niet onredelijk voor.
Immateriële kosten
De rechtbank heeft gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1]. Daarnaast is gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd uit schade door psychisch letsel en uit schade door lichamelijk letsel. Hoewel de rechtbank erkent dat [slachtoffer 1] ernstig letsel heeft opgelopen, blijkt uit het dossier niet dat er sprake is van blijvend letsel waarbij [slachtoffer 1] blijvend beperkt wordt in zijn werkzaamheden. Dit maakt dat de rechtbank de gevraagde vergoeding terzake immateriële schade zal matigen en zal toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00 en voor het overige niet ontvankelijk zal verklaren.
Proceskosten
Namens [slachtoffer 1] is gevraagd om de proceskosten te vergoeden bestaande uit het opvragen van medische informatie en reis- en parkeerkosten naar de rechtbank en de advocaat. Ten aanzien van de gevraagde kosten voor het opvragen van medische informatie stelt de rechtbank vast dat deze kosten op het moment van de zitting nog niet zijn gemaakt en dat dit mogelijk in de toekomst te maken kosten betreffen. Nu dit geen schade betreft die al is geleden en evenmin vaststaat dat deze schade zal worden geleden, zal de rechtbank [slachtoffer 1] ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren.
Verder is er namens [slachtoffer 1] verzocht om de gemaakte reis- en parkeerkosten voor de bezoeken aan de advocaat en de rechtbank te vergoeden. Het verzoek om vergoeding van de reis- en parkeerkosten naar de rechtbank, waarbij [slachtoffer 1] als getuige door de rechter-commissaris is gehoord, wordt afgewezen. [slachtoffer 1] had een verzoek om vergoeding van die kosten bij de rechter-commissaris kunnen indienen. Dat [slachtoffer 1] dit niet (alsnog) heeft gedaan, maakt niet dat er sprake is van (rechtstreekse) schade die voor vergoeding in het strafproces in aanmerking komt. Deze kosten worden dan ook afgewezen.
Het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar de advocaat valt feitelijk onder proceskosten. Daarvoor geldt dat zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de civiele proceskostenregeling. Die regeling, onder verwijzing naar de artikelen 238 en 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kent geen vergoeding voor de door [slachtoffer 1] gevorderde reiskosten in verband met een bezoek aan een advocaat. Daarom wordt deze post eveneens afgewezen. Dit geldt eveneens voor de reiskosten die zijn gemaakt voor het bijwonen van de zitting. Nu [slachtoffer 1] is bijgestaan door een advocaat komen ook deze kosten niet voor vergoeding in aanmerken en worden daarom eveneens afgewezen.
Conclusies
De benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de post verlies aan verdienvermogen. De overige materiële posten, te weten het eigen risico, de parkeerkosten bij het ziekenhuis en de apotheek en de reiskosten naar het ziekenhuis, worden allen toegewezen. Het immateriële deel van de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. Ten aanzien van de proceskosten wordt de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de kosten ten aanzien van het opvragen van medische informatie niet-ontvankelijk verklaard en worden de reis- en parkeerkosten allen afgewezen.
Dit betekent dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] een totaal bedrag van € 5.676,00 wordt toegewezen, bestaande uit € 676,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]

10.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.864,00,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van feit 2 zou hebben geleden. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] gevraagd om € 87,00 aan gemaakte proceskosten te vergoeden.
10.2
De standpunten
De officier van justitie heeft gevraagd om de vordering ten aanzien van het materiële deel toe te wijzen en het immateriële deel van de vordering te matigen. Zij heeft daarnaast gevraagd om het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman verzoekt de immateriële schadevergoeding af te wijzen. De raadsman heeft daarnaast in twijfel getrokken of de gevorderde kosten ten aanzien van het eigen risico rechtstreekse schade betreft. De gevraagde proceskosten komen op grond van de wet niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [slachtoffer 2] met een gemachtigde advocaat procedeert.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Eigen risico 2023
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde kosten ten aanzien van het eigen risico voor 2023 kunnen worden toegewezen. Van deze post is voldoende onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt. Deze kosten vloeien rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde feit onder 2.
Eigen risico 2024
Ten aanzien van het eigen risico voor 2024 stelt de rechtbank vast dat deze kosten op het moment van de zitting nog niet zijn gemaakt en dat dit mogelijk in de toekomst te maken kosten betreffen. Nu dit geen schade betreft die al is geleden en evenmin vaststaat dat de schade zal worden geleden zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële kosten
De rechtbank heeft gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. Daarnaast is gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. De rechtbank ziet aanleiding om het gevraagde bedrag te matigen. Uit de vordering blijkt dat namens [slachtoffer 2] wordt gesteld dat zij getuige is geweest van het feit dat haar partner werd gestoken. Dit zou maken dat onderhavige zaak ernstiger is dan de ter onderbouwing van de vordering aangehaalde uitspraak. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij niet gezien heeft dat haar partner werd gestoken. Tevens is door de gemachtigde van [slachtoffer 2] op de zitting expliciet vermeld dat er geen beroep wordt gedaan op shockschade. Aan de andere kant weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer 2] ter ore is gekomen dat de verdachte nadat hij [slachtoffer 2] met de dood had bedreigd, nog naar haar huis is gegaan, hetgeen begrijpelijkerwijs heeft bijgedragen aan nog meer gevoelens van angst en stress. Het voorgaande maakt dat de rechtbank de gevraagde immateriële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 750,00 en voor het overige niet ontvankelijk zal verklaren.
Proceskosten
Verder is er namens [slachtoffer 2] verzocht om de gemaakte reis- en parkeerkosten voor de bezoeken aan de advocaat en de rechtbank te vergoeden. Het verzoek om vergoeding van de reis- en parkeerkosten naar de rechtbank, waarbij [slachtoffer 2] als getuige door de rechter-commissaris is gehoord, wordt afgewezen. [slachtoffer 2] had een verzoek om vergoeding van die kosten bij de rechter-commissaris kunnen indienen. Dat [slachtoffer 2] dit niet (alsnog) heeft gedaan, maakt niet dat er sprake is van (rechtstreekse) schade die voor vergoeding in het strafproces in aanmerking komt. Deze kosten worden dan ook afgewezen.
Het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar de advocaat valt feitelijk onder proceskosten. Daarvoor geldt dat zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de civiele proceskostenregeling. Die regeling, onder verwijzing naar de artikelen 238 en 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kent geen vergoeding voor de door [slachtoffer 2] gevorderde reiskosten in verband met een bezoek aan een advocaat. Daarom wordt deze post eveneens afgewezen.
Conclusies
[slachtoffer 2] wordt niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de post eigen risico 2024. De kosten voor het eigen risico van 2023 worden wel toegewezen. Het immateriële deel van de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De proceskosten worden afgewezen.
Dit betekent dat aan [slachtoffer 2] een totaal bedrag van € 1.129,00 wordt toegewezen, bestaande uit € 379,00 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit onder 1 en het tenlastegelegde feit onder 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Contactverbod
  • Meewerken aan middelencontrole
  • Overige voorwaarde
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart
verbeurd:
- 1 STK mes (PL1100-2023076889-1476468)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van:
- 7 STK Mes (PL1100-2023076889-1476459)
- Shirt (PL1100-2023076889-1476441)
- Tas (PL1100-2023076889-1476442)
- Schoenen (PL1100-2023076889-1476443)
- Broek (PL1100-2023076889-1476444)
- Jas (PL1100-2023076889-1476445)
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 5.676,00, bestaande uit € 676,00 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de gevraagde kosten voor verlies aan verdienvermogen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de gevraagde kosten voor het opvragen van medische gegevens.
Wijst af de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevraagde proceskosten.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.676,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.129,00, bestaande uit € 379,00 als vergoeding voor de materiële en € 750,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de gevraagde kosten voor het eigen risico van 2024.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk.
Wijst af de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gevraagde proceskosten.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.129,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Excel, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. J.O. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 februari 2024.