ECLI:NL:RBNHO:2024:2709

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6957
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerecht. Antidumpingrechten. Betwisting van de oorsprong van elektrische fietsen en brakes.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. gevestigd in Nederland, en de inspecteur van de Douane, kantoor Arnhem. De zaak betreft de uitreiking van een uitnodiging tot betaling (utb) door de Douane aan eiseres voor een totaalbedrag van € 139.581,62, waarvan € 134.912,16 aan antidumpingrechten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze utb, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Douane op basis van een onderzoek door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) heeft geconcludeerd dat de elektrische fietsen en brakes die eiseres heeft ingevoerd, niet de Thaise oorsprong hebben zoals eiseres stelt, maar van Chinese oorsprong zijn. Eiseres betwist deze conclusie en voert aan dat de goederen in Thailand zijn geproduceerd en dat de Douane niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de Chinese oorsprong.

Tijdens de zitting op 30 januari 2024 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij onder andere een contract met een Amerikaanse leverancier en een certificaat van oorsprong uit Thailand heeft overgelegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Douane niet aannemelijk heeft gemaakt dat de goederen van Chinese oorsprong zijn, en heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank heeft de utb vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6957

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Polak),
en

de inspecteur van de Douane, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 oktober 2020 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor in totaal € 139.581,62. Dit bedrag bestaat voor € 134.912,16 uit antidumpingrechten en voor het overige (€ 4.669,46) uit rente op achterstallen.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de utb ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In de bij het verweerschrift gevoegde stukken is een aantal passages onleesbaar gemaakt. Op 21 december 2023 heeft de geheimhoudingskamer bepaald dat de door verweerder gevraagde geheimhouding gerechtvaardigd is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door haar gemachtigde met kantoorgenoten mr. J.R.M. Schobben en E.M. Inan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 4] en [naam 5] .

Feiten

1. Op 14 januari 2019 heeft [bedrijf 1] B.V. in naam en voor rekening van eiseres aangifte voor het vrije verkeer gedaan van dertien artikelen, waaronder elektrische fietsen van GN-onderverdeling 8711 60 10 en brakes van GN-onderverdeling 8714 94 20 en beide met vermelding van Thailand als het land van oorsprong (hierna: de aangifte).
2. Verweerder heeft op basis van de aangifte op 14 januari 2019 een utb uitgereikt voor een totaalbedrag van € 13.107,92. Eiseres heeft deze utb betaald en de dertien artikelen zijn vrijgegeven.
3. De Thaise autoriteiten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding, l’Office européen de lutte antifraude (hierna: OLAF) hebben een onderzoek gedaan naar de oorsprong van zendingen fietsen, elektrische fietsen en fietsonderdelen uit Thailand. Tijdens dit onderzoek heeft OLAF vastgesteld dat de door eiseres ingevoerde elektrische fietsen en brakes niet de niet-preferentiële oorsprong Thailand hebben verkregen. Volgens OLAF hebben deze goederen de niet-preferentiële oorsprong Volksrepubliek China (hierna: China).
4. De aanloop naar en de bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in het OLAF-rapport van 19 juli 2019 met het nummer [# 1] (hierna: het mission report).
5. Aan eiseres is op 11 mei 2020 een voornemen voor een utb ten bedrage van
€ 134.912,16 aan antidumpingrechten gestuurd (hierna: het voornemen). Daarin is tevens vermeld dat over het bedrag rente op achterstallen in rekening zal worden gebracht. Eiseres wordt in het voornemen in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze daarop kenbaar te maken. Bij het voornemen heeft verweerder onder meer delen van het mission report gevoegd.
6. Bijlage 7 bij het voornemen bevat een door OLAF opgesteld overzicht (Annex 3 bij het mission report) waarin voor het Thaise bedrijf [bedrijf 2] Co Ltd (hierna: [bedrijf 2] ) de invoer van fietsen en fietsonderdelen van Chinese oorsprong over de periode van 2016 tot en met 2018 is gekoppeld aan de uitvoer naar diverse landen, waaronder Nederland. In 2018 is – onder meer – een op gewichten gespecificeerde hoeveelheid electric bikes en e-bike parts van Chinese oorsprong naar Nederland uitgevoerd. In onderdeel 1.3.3. van het mission report beschrijft OLAF dat het zijn overzicht heeft opgesteld aan de hand van de in Annex 1 en Annex 2 opgenomen gegevens die door de Thaise autoriteiten zijn verstrekt. Deze gegevens uit Annex 1 en Annex 2 zijn door verweerder niet als stukken van het geding ingebracht.
7. Bijlage 10 bij het voornemen bevat een selectie uit Annex 8 bij het mission report, waarin een gespecificeerd overzicht is opgenomen van de in- en vervolgens uitgevoerde zendingen elektrische fietsen via [bedrijf 3] in de Free Trade Zone in Thailand. In deze Annex is de uitvoeraangifte waarmee goederen van [bedrijf 2] in container [# 2] zijn uitgevoerd naar Nederland, gekoppeld aan een invoeraangifte in Thailand. De goederenomschrijvingen van de Thaise invoeraangifte en de Thaise uitvoeraangifte zijn nagenoeg identiek aan elkaar en ook nagenoeg identiek aan de goederenomschrijving uit de gespecificeerde factuur van [bedrijf 2] aan eiseres. In de kolommen met gegevens in deze Annex komt geen kolom ‘Origin’ voor.
8. Bijlage 12 bij het voornemen bevat een selectie uit Annex 10 bij het mission report en bevat aanvullende invoerdata, die OLAF heeft ontvangen van de Thaise douane over de invoer van goederen vanuit China in de Free Trade Zone. De goederenomschrijvingen komen nagenoeg overeen met de goederenomschrijvingen in de bovengenoemde factuur aan eiseres. In de gegevens van deze Annex 10 komt een kolom ‘Origin’ voor, waarin “CN-China” is ingevuld. Bijlage 13 bij het voornemen bevat een selectie uit Annex 11 bij het mission report en bevat aanvullende uitvoerdata, die OLAF heeft ontvangen van de Thaise douane over de uitvoer van goederen vanuit de Free Zone naar Nederland. De goederenomschrijvingen komen nagenoeg overeen met de goederenomschrijvingen in de bovengenoemde factuur aan eiseres. In de gegevens komen geen vermeldingen over de oorsprong van de goederen voor.
9. Bij e-mail van 8 augustus 2019 heeft OLAF aan verweerder een gegevensbestand “Update for [....] ” gestuurd, waarin de invoer in en de uitvoer uit de Free Trade Zone van de onderhavige e-bikes (niet de losse onderdelen) inzichtelijk worden gemaakt. In de kolom “Origin determined” staat China vermeld, in de volgende kolom “Remarks (OLAF)” staat ingevuld “Origin determined based on Annex 8”.
10. In een e-mailbericht van verweerder aan OLAF van 15 juni 2021 zijn de volgende vragen over de bron van de oorsprongsvermelding opgenomen:
“2. In the attachment i attached the updated version of annex 16.2 of the mission report. In this annex in column AH it is stated that these are the remarks from OLAF. The columns AF (remarks TH) and column AG (Origin determined) are colored the same as column AH (remarks OLAF).
Does this mean that all 3 columns are part of information from OLAF that were added by OLAF to annex 16.2?
(…)
3. In annex 16.2 (see attachment) is in column AH (remarks OLAF) stated on which annex the determination of the origin was based. The country of origin can be found in column AG (Origin determined) but also in column AD (Origin from Thailand import data).
In cases the origin was determined based on annex 8 column AD is empty. This is most probably the case because there is no column origin in annex 8.
In cases the origin was determined based on annex 10 and 11 column AD is filled in most of the time with country of origin China as stated in annex 10.
(…)
Can you clarify to me why column AD is empty in this case?”
11. In een e-mailbericht van OLAF van 16 juni 2021 is in reactie hierop onder meer het volgende opgenomen:
“2. Columns AF, AG and AH indeed corresponds to OLAF input based on annex 8, 10 or 11 respectively, Origin in column AG has been determined based on overall content (e.g. Consignor/Column AE) of annex 8 or 10 and 11 and not only based on column indicating origin.
3. Missing indication of Origin in column AD in the updated annex 12, is simply an user mistake, while updating annex this position was not filled but column AG (origin determined) indicates the established true origin by OLAF, namely China.”
12. Eiseres heeft op 17 juni 2020 op het voornemen gereageerd.
13. Verweerder heeft op 6 oktober 2020 overeenkomstig het voornemen de utb aan eiseres uitgereikt.

Geschil

14. In geschil is of de utb op goede gronden en voor het juiste bedrag aan eiseres is uitgereikt.
15. Eiseres betoogt dat de utb ten onrechte aan haar is uitgereikt.
15.1.
Primair stelt eiseres dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ingevoerde elektrische fietsen en brakes de oorsprong China hebben.
15.2.
Eiseres stelt dat de elektrische fietsen en brakes de Thaise oorsprong hebben. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat zij een meerjarig contract heeft gesloten met [bedrijf 4] ), (hierna [bedrijf 4] ) gevestigd in de Verenigde Staten, waarin is overeengekomen dat eiseres het exclusieve verkooprecht krijgt binnen Nederland om elektrische fietsen en e-bikeonderdelen te verkopen die worden ontwikkeld door [bedrijf 4] . Eiseres koopt de goederen van [bedrijf 4] . [bedrijf 4] geeft opdracht aan [bedrijf 5] Co, (hierna: [bedrijf 5] ), gevestigd in China, tot levering van onderdelen. De werkzaamheden zijn conform afspraak door [bedrijf 2] in Thailand verricht op de locatie van [bedrijf 3] . [bedrijf 2] maakt onderdeel uit van de groep waartoe [bedrijf 5] behoort. [bedrijf 2] heeft voor de elektrische fietsen en brakes een commerciële factuur aan eiseres gestuurd. De elektrische fietsen en brakes zijn na fabricage en assemblage in Thailand rechtstreeks van Thailand vervoerd naar Nederland. Dat de werkzaamheden in Thailand zijn uitgevoerd, is bevestigd met een ondertekend Certificaat van Oorsprong van de Thaise Chamber of Commerce (hierna: CoC).
De elektrische fietsen en brakes hebben in Thailand, in een daartoe ingerichte onderneming, een laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking ondergaan, die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.
Volgens eiseres kan aan het mission report, omdat het te vaag en algemeen van aard is en de aangewezen assemblage/fabricage locatie niet is bezocht, niet de consequentie worden verbonden die verweerder voorstaat. Thailand heeft meerdere vrije zones en uit de website van [bedrijf 3] en andere websites volgt dat be- of verwerkingen zijn toegestaan in de vrije zones van Thailand. Ook uit de vertaling van de artikelen 151 tot en met 156 van het Thaise douanewetboek B.E 2560 (2017) blijkt juist dat het is toegestaan om in de vrije zones be- of verwerkingen uit te voeren.
OLAF heeft enkel het (administratieve) kantoor van [bedrijf 2] bezocht en niet de locatie in de vrije zone waar de daadwerkelijke fabricage plaatsvond. Daardoor bevreemdt het ook niet dat OLAF vaststelt dat [bedrijf 2] ter plaatse niet operationeel zou zijn op het moment van bezoek. De bij [bedrijf 2] gemaakte foto’s van een schoolbord zijn niet leesbaar en kunnen niet tot enige conclusie over de oorsprong van de in geding zijnde goederen leiden.
De bijlagen waarnaar het mission report verwijst, onderbouwen de stelling van verweerder over het gewicht van de goederen bij in- en uitvoer en zijn conclusie dat er geen assemblage heeft plaatsgevonden, niet.
Eiseres is van mening dat de gegevens inzake de oorsprong opgenomen in kolom “AD” in Annex 10 van het mission report geen originele gegevens zijn uit de systemen van de Thaise douaneautoriteiten, maar achteraf opgemaakt zijn.
15.3.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat verweerder de oorsprong China aannemelijk heeft gemaakt, stelt eiseres dat verweerder voor een aantal tot de douaneaangiften behorende producten ten onrechte antidumpingheffing heeft opgelegd, dan wel een onjuist bedrag aan antidumpingheffing heeft berekend omdat die producten per abuis onder een foutieve GN-code zijn aangegeven in de invoeraangifte. Het betreft de volgende producten: “ [product 1] ”, [product 2] ” en “ [product 3] ”. Deze producten zijn aangegeven onder goederencode 8711 60 10, waarop een antidumpingheffing van 62,1% rust maar moeten als onderdelen van elektrische fietsen worden ingedeeld onder GN-post 8714. De producten zijn onlosmakelijk verbonden met het eindproduct en kunnen niet los van het eindproduct functioneren. De producten worden ook niet met alle onderdelen tegelijk ingevoerd om het eindproduct te kunnen maken. Op grond van artikel 173, lid 3, van het Douane Wetboek van de Unie (hierna: DWU) heeft eiseres verzocht om de aangifte te wijzigen. Verweerder heeft dat verzoek in wezen ontvankelijk verklaard en in de uitspraak op bezwaar daarop beslist dat onvoldoende is aangetoond dat de goederencode dient te worden gewijzigd.
15.4.
Primair concludeert eiseres tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
Subsidiair concludeert eiseres tot terugwijzing naar verweerder, zodat hij op grond van artikel 173, lid 3, van het DWU de goederencodes kan wijzigen van 8711 60 10 naar post 8714 en de hoogte van de utb kan herzien.
Primair en subsidiair verzoekt eiseres vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, zowel voor de bezwaar- als voor de beroepsfase en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
16. Verweerder is van mening dat de niet-preferentiële oorsprong van de elektrische fietsen en de brakes China is en dat het bedrag aan antidumpingrechten terecht en correct is berekend. Verweerder voert daartoe onder meer het volgende aan:
-Uit het mission report en de daarbij behorende annexen blijkt dat de in de douaneaangifte opgenomen elektrische fietsen en brakes uit China zijn uitgevoerd, in een vrije zone in Thailand ( [bedrijf 3] ) zijn ingevoerd en daarna uit de vrije zone in Thailand zijn uitgevoerd.
-Uit de in Thailand aanwezige importlijsten blijkt dat de door eiseres aangegeven elektrische fietsen en brakes door het in Thailand gevestigde [bedrijf 2] zijn ingevoerd, maar dat de verzender daarvan de in China gevestigde [bedrijf 6] Co. Ltd. (hierna: [bedrijf 6] ) is, waaruit volgt dat de oorsprong van de elektrische fietsen en brakes China is.
-In het mission report staat vermeld dat er geen bewerking kon plaatsvinden in de vrije zone waar de goederen zijn geweest. De elektrische fietsen en brakes zijn dus niet be- of verwerkt in de vrije zone. Ze zijn door Thailand heen gevoerd.
-Uit het mission report en de daarbij behorende annexen blijkt dat de door eiseres ingevoerde elektrische fietsen en brakes niet in Thailand door [bedrijf 2] zijn geproduceerd, maar dat deze zijn gekocht in China en via Thailand naar Nederland zijn verzonden. De door eiseres aangegeven elektrische fietsen en brakes zijn (aan de hand van de omschrijving en de gewichten) één op één vanaf de import- en exportlijst in Thailand te volgen tot de douaneaangifte in Nederland.
-De CoC en OLAF hebben geconstateerd dat niet één van de bezochte bedrijven aanwezig was op de aangegeven bedrijfslocatie. De foto’s bij het mission report laten lege kantoren zien. Op de foto’s die gemaakt zijn op de bedrijfslocatie van [bedrijf 2] staat zelfs een schoolbord met een schema van operationele activiteiten dat de beweging van de goederen van China via Thailand naar de klant laat zien en daarnaast  zo het lijkt  relevante betalingen aangeeft.
-Het bezoek aan de bedrijfslocatie van [bedrijf 2] bevestigt dat [bedrijf 2] niet operationeel was op het opgegeven adres en dat er op het bezochte terrein geen grondstoffen, machines en andere aanverwante gereedschappen konden worden gehuisvest voor de productie van de ingevoerde goederen.
-De enkele invoer in een vrije zone in Thailand verandert de oorsprong niet.
-Een niet-preferentieel certificaat van oorsprong uit Thailand levert geen bewijs ten aanzien van de oorsprong van de ingevoerde goederen.
Voor wat betreft het subsidiaire standpunt van eiseres stelt verweerder dat het aan eiseres is om aan te tonen dat er een onjuiste goederencode in de douaneaangifte is aangegeven. Tot op heden heeft zij dit niet aangetoond. Een beroep op artikel 173, lid 3, van het DWU mist hier verder volgens verweerder toepassing, omdat wijziging er niet toe leidt dat eiseres haar verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling niet kan nakomen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Juridisch kader

17. Door de Raad werd bij Verordening (EU) Nr. 502/2013 van 29 mei 2013 (Publicatieblad L 153) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (hierna: VRC) gewijzigd.
Artikel 2 van deze verordening luidt als volgt:
“De uitbreiding van het antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de VRC tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong uit de VRC bij Verordening (EG) nr. 71/97, wordt gehandhaafd.
Het bij artikel 1, lid 2, ingestelde antidumpingrecht voor „alle andere ondernemingen” wordt het definitieve antidumpingrecht als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad.”
18. Door de Commissie werd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2019/1379 van
28 augustus 2019 (Publicatieblad L 225) een definitief antidumpingrecht ingesteld op rijwielen van oorsprong uit China, zoals uitgebreid tot rijwielen verzonden vanuit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka, Tunesië, Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen.
19. Door de Commissie werd bij Verordening (EU) nr. 2020/45 van 20 januari 2020
(Publicatieblad L 249) de Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1379 wat betreft de uitbreiding bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad van het antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit China tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong uit China, gewijzigd. In artikel 1 wordt het volgende lid 4 bis ingevoegd:
“De uitbreiding van het antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad wordt gehandhaafd. Als definitief antidumpingrecht als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad geldt het bij artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening ingestelde antidumpingrecht voor “alle andere ondernemingen”.”.
20. Door de Commissie werd bij de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/1012 van 17 juli 2018 (Publicatieblad L 181) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op rijwielen met trapondersteuning, met een elektrische hulpmotor, van oorsprong uit China, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 8711 60 10 en ex 8711 60 90 (Taric-code 8711 60 9010).
De voorlopige antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor alle andere ondernemingen zijn 83,6%. Het voorlopige antidumpingrecht is ingesteld met ingang van 19 juli 2018.
21. Door de Commissie werd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2019/73 van
17 januari 2019 (Publicatieblad L 16):
  • een definitief antidumpingrecht ingesteld op fietsen met trapondersteuning, met een elektrische hulpmotor, van oorsprong uit China. Het betrokken product is momenteel ingedeeld onder de GN-codes 8711 60 10 en ex 8711 60 90 (Taric-code 8711 60 9010).
  • vastgesteld dat de bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid waren gesteld op grond van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/1012 definitief worden geïnd.
Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor alle ondernemingen is 61,2%.
22. Artikel 60, lid 2, van het DWU luidt als volgt:
“Goederen bij de vervaardiging waarvan meer dan één land of gebied betrokken is, worden geacht van oorsprong te zijn uit het land of gebied waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.”.
23. Artikel 33 van de Gvo. DWU luidt (voor zover van belang) als volgt:
“Een be- of verwerking die in een ander land of gebied plaatsvindt, wordt als niet economisch verantwoord aangemerkt wanneer op basis van de beschikbare feiten wordt vastgesteld dat die be- of verwerking tot doel had de toepassing van de in artikel 59 van het wetboek bedoelde maatregelen te vermijden.
In het geval van goederen die onder bijlage 22-01 vallen, gelden de residuele regels voor het hoofdstuk dat betrekking heeft op die goederen.
In het geval van goederen die niet onder bijlage 22-01 vallen, worden zij, wanneer de laatste be- of verwerking als niet economisch verantwoord wordt aangemerkt, geacht hun laatste ingrijpende, economisch verantwoorde be- of verwerking, die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt, te hebben ondergaan in het land of gebied waar het grootste deel van de materialen van oorsprong is. (…) Wanneer het eindproduct moet worden ingedeeld onder de hoofdstukken 30 of 41 tot en met 97 van het geharmoniseerde systeem, wordt het grootste deel van de materialen bepaald op basis van de waarde van de materialen.

Beoordeling van het geschil

Niet-preferentiële oorsprong
24. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangifte, rust op hem de last om aannemelijk te maken dat de rijwielen van Chinese niet-preferentiële oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574).
25. Ter onderbouwing van zijn stelling dat in de aangifte ten onrechte Thailand als land van oorsprong is vermeld, heeft verweerder verschillende annexen bij het mission report als bijlagen bij het verweerschrift bijgesloten. De lijsten uit deze annexen maken inzichtelijk welke hoeveelheden en gewichten van de in geschil zijnde elektrische fietsen en fietsonderdelen in Thailand werden in- en uitgevoerd en uiteindelijk in Nederland werden ingevoerd. Aan de hand van de in- en uitvoergegevens uit Thailand en de gespecificeerde factuur van [bedrijf 2] aan eiseres, zijn de onderhavige goederen te volgen en is het aannemelijk dat de elektrische fietsen en fietsonderdelen in Thailand geen oorsprongverlenende verwerking of bewerking hebben ondergaan.
Nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat in Thailand geen oorsprongverlenende bewerkingen aan de onderhavige goederen hebben plaatsgevonden, kan in het midden blijven of in algemene zin fabricage in de Free Trade Zones van Thailand is toegestaan.
26. Het enkele door eiseres overgelegde ondertekende Certificaat van Oorsprong van de Thaise CoC is op zichzelf onvoldoende om als bewijsstuk van de oorsprong te dienen, omdat dit niet een certificaat is dat is afgegeven op basis van Uniewetgeving of op basis van een (handels)verdrag tussen de EU en Thailand. Ter zitting heeft eiseres de door haar gestelde be- of verwerking verder gespecificeerd door te stellen dat sprake is geweest van assemblage- en verfwerkzaamheden in Thailand, maar nu eiseres van de gestelde werkzaamheden geen bewijs heeft bijgebracht, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
27. De enkele vaststelling dat de goederen niet van Thaise oorsprong zijn, is niet voldoende om aannemelijk te achten dat zij van Chinese oorsprong zijn. Dat de goederen door een Chinese leverancier vanuit China zijn verzonden is daarvoor niet doorslaggevend.
28. Verweerder baseert zijn standpunt dat de goederen van Chinese oorsprong zijn uitsluitend op het mission report en delen van een aantal van de daarbij behorende annexen. De informatie uit het mission report moet daarom nauwgezet kunnen worden gevolgd en coherent zijn. Dit geldt bij uitstek voor de gegevens omtrent de oorsprong. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
29. In Annex 10 van het mission report staat weliswaar vermeld dat de oorsprong van de onderhavige goederen China is, maar het is niet inzichtelijk gemaakt waarop die vermelding is gebaseerd. De enkele verklaring ter zitting van verweerder dat dit volgt uit verklaringen van de Thaise douane over de invoeraangiften in Thailand is daarvoor onvoldoende. Deze informatie wordt door OLAF vervolgens ook niet gebruikt in Annex 16.2 om de aanname van de Chinese oorsprong te onderbouwen. Daarin wordt uitsluitend verwezen naar Annex 8, waarin van deze goederen geen gegevens over de oorsprong ervan zijn opgenomen. Ook in de kolom “remarks TH” staan geen gegevens waaruit de oorsprong kan worden afgeleid. In die omstandigheid is het onvoldoende om de Chinese oorsprong aan te nemen op basis van het feit dat de leverancier in China is gevestigd. De enkele opmerking van OLAF in de e-mail van 16 juni 2021 dat de kolom “Origin” in Annex 16.2 slechts leeg is als gevolg van een “user mistake”, is onvoldoende om de oorsprong China in deze lege kolom in te lezen.
30. De verwijzing naar Annex 8, waarin geen oorsprong is opgenomen, het ontbreken van een verwijzing naar Annex 10 en het ontbreken van relevante gegevens in de kolom “Remarks (TH)” leiden in combinatie met de lege kolom “Origin” tot de conclusie dat verweerder de Chinese oorsprong van de goederen niet aannemelijk heeft gemaakt.
31. Gelet op wat hiervoor is overwogen, slaagt de primaire beroepsgrond van eiseres en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het subsidiaire standpunt van eiseres behoeft daarom geen behandeling.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
32. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
33. De berechting van deze zaak is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 14 oktober 2020 en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 12 maart 2024. De redelijke termijn is dan ook in beginsel met afgerond zeventien maanden overschreden. De rechtbank ziet echter aanleiding om de redelijke termijn te verlengen met drie maanden wegens de aan eiseres toe te rekenen vertraging bij het tot stand komen van het hoorgesprek en bij het indienen van een nadere motivering van bezwaar naar aanleiding van het hoorgesprek.
34. Verweerder heeft eiseres op 2 maart 2021 een aantal data voorgesteld voor een hoorgesprek in de periode van 11 maart 2021 tot en met 1 april 2021 met het verzoek hierop vóór 9 maart te reageren. Eiseres heeft vervolgens op 19 maart 2021 meegedeeld dat een hoorgesprek pas mogelijk is na 12 april 2021 en als datum 13 april 2021 voorgesteld. Op die datum was verweerder echter verhinderd. In een telefoongesprek tussen verweerder en gemachtigde is vervolgens vastgesteld dat horen mogelijk zou zijn op 1 april dan wel 25 mei 2021 waarop conform de voorkeur van eiseres een afspraak is gemaakt voor 25 mei. Op 18 mei 2021 heeft eiseres deze afspraak afgezegd en als nieuwe datum 1 juni voorgesteld. Uiteindelijk heeft het hoorgesprek plaatsgevonden op 1 juni 2021.
Op 28 juni 2021 heeft eiseres bevestigd dat zij vóór 22 juli 2021 het bezwaar aanvullend zal motiveren. Eiseres heeft vervolgens nog twee keer verzocht om uitstel voor het indienen van de aanvullende motivering. Op 29 september 2021 heeft verweerder de aanvullende motivering van eiseres ontvangen.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn daarom daadwerkelijk is overschreden met afgerond veertien maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.500.
35. De overschrijding van veertien maanden is voor drieënhalve maand toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor het overige aan de beroepsfase. De rechtbank zal daarom verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 375
(€ 1.500 : 14 x 3,5) en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.125 (€ 1.500 : 14 x 10,5).
Proceskostenvergoeding
36. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.370 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 310 en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 5 november 2021;
- vernietigt de utb van 6 oktober 2020;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de aan de bezwaarfase
toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 375;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres
van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag
van € 1.125;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres toe een bedrag van € 2.370;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. W.M.C. Schipper en mr. E.M.R. Vennekens, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.