ECLI:NL:RBNHO:2024:2652

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/15/346718 / JU RK 23-1854
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na constatering van toegebracht letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige was uit huis geplaatst nadat hij met ernstig letsel door zijn ouders naar het ziekenhuis was gebracht. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat het letsel zeer waarschijnlijk toegebracht was en niet accidenteel. De rechtbank uitte grote zorgen over de thuissituatie van de minderjarige, vooral gezien de matige verstandelijke beperking van de moeder, wat haar opvoedvaardigheden in twijfel trok. De ouders hebben deelgenomen aan een intensief traject van ouderschapsbeoordeling en gezinsdiagnostiek, maar de eerste fase werd als onvoldoende beoordeeld. De gecertificeerde instelling (GI) heeft geconcludeerd dat het perspectief van de minderjarige niet meer bij de ouders ligt en heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar, tot 23 januari 2025. De rechtbank oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn een veilige opvoedomgeving te bieden, gezien de ernst van de situatie en de ontwikkeling van de minderjarige in het pleeggezin.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/346718 / JU RK 23-1854
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
mr. A. Hoogland, kantoorhoudende te Den Helder,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .
mr. A. Hoogland, kantoorhoudende te Den Helder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 23 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 1 december 2023;
  • de nazending van de GI van 2 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op
2 januari 2024;
  • de beschikking van de rechtbank van 4 januari 2024;
  • het stelbericht van de advocaat van de ouders, mr. A. Hoogland, per email van
23 januari 2024;
- het proces-verbaal van 6 februari 2024, waaruit blijkt dat de rechtbank de behandeling van de zaak heeft aangehouden tot 20 februari 2024, omdat er op de eerder geplande zitting van 6 februari 2024 geen tolk is verschenen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders, bijgestaan door mr. A. Hoogland;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij mondelinge beslissing van 4 november 2022 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst (ambtshalve) bij beschikking van 4 januari 2024 tot 19 maart 2024, onder aanhouding van het overig verzochte.
2.3.
De kinderrechter heeft bij mondelinge beslissing van 4 november 2022 ook een spoedmachtiging afgegeven om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst (ambtshalve) bij beschikking van 4 januari 2024 tot 19 maart 2024, onder aanhouding van het overig verzochte.
2.4.
Op basis van voornoemde machtiging verblijft [de minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg nogmaals te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht. Het afgelopen jaar is er gewerkt aan een veilige opvoedsituatie voor [de minderjarige] , met opvoeders die aansluiten op zijn behoeften en ontwikkeling. De pleegouders zijn zeer betrokken bij [de minderjarige] en heel alert op zijn signalen waar zij sensitief en responsief op handelen. Ook is er gewerkt aan een positief en veilig contact tussen [de minderjarige] en zijn ouders. Los van het fysieke letsel dat [de minderjarige] in de thuissituatie bij de ouders heeft opgelopen, ziet de GI ook grote zorgen in de opvoedvaardigheden van de moeder en daarmee haar mogelijkheden tot aansluiten bij (de ontwikkeling van) [de minderjarige] . Bij de moeder is sprake van een matig verstandelijke beperking en zij scoort laag op het gebied van adaptieve vaardigheden. Daarbij lijkt er vanuit de vader en het netwerk van ouders geen, of onvoldoende, erkenning voor de vastgestelde matig verstandelijke beperking van de moeder, wat maakt dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de eventuele risico’s die er zijn ten aanzien van de zorg en opvoeding van een jong kind zoals [de minderjarige] .
3.3.
De ouders zien [de minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende 45 minuten op het kantoor van de GI onder begeleiding. Tijdens de begeleide omgang wordt waargenomen dat het voor de moeder moeilijk is om goed met [de minderjarige] om te gaan, te zien waar hij behoefte aan heeft, en hierbij aan te sluiten. Ze heeft veel aanwijzingen nodig van de aanwezige begeleiding. De moeder neemt weinig tot geen initiatief om [de minderjarige] te troosten en als zij dit probeert, nadat het haar wordt gevraagd, lukt het vaak niet goed. De vader is beter in staat [de minderjarige] vast te houden en te troosten, maar ook hij heeft aanwijzingen nodig. Tijdens de omgang met de ouders laat [de minderjarige] weinig tot geen emoties zien en reageert hij zeer vlak. De indruk bestaat dat de omgang spanning oplevert voor [de minderjarige] . Sinds november 2023 sluit naast een begeleider, ook de pleegmoeder aan bij de omgang. [de minderjarige] laat sindsdien meer emoties zien tijdens de omgang. Ook speelt hij veel meer en gaat hij op onderzoek uit in de ruimte, iets wat hij daarvoor bijna niet deed.
3.4.
Om zicht te krijgen op het perspectief van [de minderjarige] heeft de GI het gezin per
1 juni 2023 aangemeld bij GGZ Drenthe voor een zeer intensief traject ouderschapsbeoordeling en gezinsdiagnostiek. De eerste fase van het traject was een samenwerkingsopname van de ouders. Gebleken is dat de ouders tijdens de samenwerkingsopname het letsel van [de minderjarige] dat tot uithuisplaatsing heeft geleid niet wilden erkennen en hierover ook niet in gesprek wilden. Erkenning is noodzakelijk voor het vervolgtraject. Het begripsniveau van moeder riep veel vragen op en er is onvoldoende zicht gekomen op haar mogelijkheden. De samenwerkingsopname is daarom als onvoldoende beoordeeld waardoor voortzetting van het traject niet mogelijk was. De GI is van mening dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. Op basis van de inzet van GGZ Drenthe kan geconcludeerd worden dat de ouders niet binnen afzienbare termijn structureel kunnen voldoen aan de behoeften van [de minderjarige] . Zij sluiten onvoldoende aan bij zijn ontwikkeling en kunnen hem geen structureel veilige opvoedomgeving bieden. Dit betekent dat de ouders niet in staat worden geacht om binnen de aanvaardbare termijn zelfstandig de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] te kunnen dragen.
3.5.
De GI heeft tijdens de zitting in aanvulling hierop nog het volgende naar voren gebracht. Het is voor de ouders ingewikkeld om te begrijpen dat het proces bij de GGZ in Drenthe stapsgewijs is verlopen. Het is op zichzelf begrijpelijk dat de ouders op een opname met [de minderjarige] hoopten maar er wordt altijd gestart met een samenwerkingsopname. En deze stap is niet geslaagd. Verder maakt de matige verstandelijke beperking van de moeder de opvoeding vele malen ingewikkelder en zwaarder.
Het gaat goed met [de minderjarige] in het pleeggezin. Hij ontwikkelt zich iets langzamer dan een gemiddeld kind. Hij loopt en praat nog niet, maar de GI maakt zich hier nog geen zorgen over. Zichtbaar was dat [de minderjarige] overmatige spierspanning had. [de minderjarige] heeft fysiotherapie gekregen die met succes is afgerond.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is op de zitting – samengevat – het volgende aangegeven. De ouders zijn het niet eens met het opvoedbesluit dat de GI heeft genomen. Zij willen graag dat [de minderjarige] bij hen wordt teruggeplaatst zodat zij met behulp van hun netwerk voor hem kunnen zorgen. De ouders zijn bereid om alle hulpverlening te accepteren. De ouders hebben tot nu toe overal aan meegewerkt zo ook aan het traject bij de GGZ in Drenthe. Dat traject heeft veel emoties teweeggebracht. De ouders hebben nog steeds het gevoel dat zij vals beschuldigd zijn van het letsel bij [de minderjarige] en dat wordt gesuggereerd dat dit direct of indirect door hun toedoen is veroorzaakt. Zij zijn van mening dat hier meer onderzoek naar moet worden gedaan. Dit onderzoek kan niet worden gedaan zonder de aanwezigheid van [de minderjarige] . De ouders begrijpen niet waarom het traject in
Drenthe als mislukt wordt beschouwd. Zij hebben de indruk dat zij volledig hebben meegewerkt. De ouders hebben benadrukt dat zij [de minderjarige] nooit iets zouden aandoen. Volgens de ouders is [de minderjarige] blij om hen te zien. Ze maken zich zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] in het pleeggezin en over dat [de minderjarige] nog niet kan praten en moeilijk kan lopen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
5.3.
[de minderjarige] is uit huis geplaatst nadat hij door zijn ouders naar het ziekenhuis is gebracht omdat hij bloed braakte. Vervolgens bleek dat [de minderjarige] een gebroken sleutelbeen had, bloedingen in een oog, een gescheurde tongriem, blauwe plekken over zijn lichaam en schaafletsel op zijn neus. In het ziekenhuis is geconstateerd dat dit letsel zeer veel waarschijnlijker is te duiden als toegebracht letsel dan als accidenteel letsel. De ouders blijven stellig beweren dat het letsel niet door hen is toegebracht en niet onder hun toezicht is ontstaan. Zij zijn van mening dat dit in het ziekenhuis moet zijn veroorzaakt of dat [de minderjarige] spontaan bloed is gaan braken. De rechtbank acht dit zeer onwaarschijnlijk. Dit maakt dat de rechtbank grote zorgen heeft over de veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie. Daarbij zijn er vanwege de matig verstandelijke beperking van de moeder ook zorgen over haar opvoedvaardigheden. Hierbij komt dat de vader en het netwerk van de ouders niet erkennen dat de moeder verstandelijk beperkt is. De vader kampt met emotieregulatieproblematiek en gebruikt cannabis. Tijdens de begeleide omgang wordt gezien dat de ouders, en met name, de moeder moeilijk bij [de minderjarige] aan kunnen sluiten. [de minderjarige] reageerde totdat de pleegmoeder aansloot bij de omgang erg “vlak” op zijn ouders en de indruk bestaat dat de omgang met zijn ouders spanningsvol voor hem is.
Opvoedbesluit
5.4.
Ondanks de zorgen over het letsel van [de minderjarige] , voornoemde problematiek van de ouders en de zorgen over hun mogelijkheden om goed bij [de minderjarige] aan te kunnen sluiten, is hen de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan een intensief traject van ouderschapsbeoordeling en gezinsdiagnostiek bij GGZ Drenthe. De eerste fase van dit traject, de samenwerkingsopname, is door de GGZ Drenthe als onvoldoende beoordeeld. Voortzetting van het traject was daarom niet mogelijk.
Gelet op het voorgaande begrijpt de rechtbank het opvoedbesluit van de GI dat [de minderjarige] niet bij zijn ouders zal opgroeien. De rechtbank realiseert zich dat dit pijnlijk is voor de ouders, maar acht het in het belang van [de minderjarige] dat er duidelijkheid is over zijn perspectief. De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengen voor de verzochte duur van een jaar, te weten tot 23 januari 2025 (artikel 1:260, eerste lid, BW).
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige
[de minderjarige], geboren op
[geboortedatum] in [plaats] , tot 23 januari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op
[geboortedatum] in [plaats] , in een voorziening voor pleegzorg tot 23 januari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door, mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter, mr. N. Cuvelier mr. E.G. van Roest, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024, in aanwezigheid van mr. D.A. Lengyel als griffier en op schrift gesteld op 12 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.