6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft willens en wetens geprobeerd zijn echtgenote zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met kokend water uit een waterkoker te overgieten en haar met de waterkoker tegen het hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft daardoor op verschillende plaatsen op haar lichaam tweedegraads brandwonden opgelopen. Bovendien heeft de aangeefster ondanks het voortvarende herstel van de brandwonden acht dagen in het ziekenhuis gelegen en zal zij nog geestelijke hulpverlening nodig hebben om de gebeurtenis te kunnen verwerken.
Dat geen sprake is van blijvend lichamelijk letsel bij het slachtoffer is bepaald niet te danken aan het handelen van de verdachte.
De verdachte heeft het feit gepleegd in de woning van de aangeefster en zijn kinderen en bovendien in de nabijheid van deze kinderen en overige familieleden, terwijl hij een verbod van de rechter had om in de woning te zijn. Hij heeft voor lief genomen dat zijn kinderen getuige waren van het feit dat hun vader hun moeder overgoot met kokend water, en heeft hen geconfronteerd met de directe gevolgen van deze daad. Dit is een gebeurtenis die grote gevolgen kan hebben voor de verdere ontwikkeling van deze kinderen.
De daad van de verdachte heeft al grote ontwrichtende gevolgen gehad voor het gezinsleven. De aangeefster en de kinderen wonen niet meer in hun vertrouwde woning, waarin zij na de scheiding hoopten te kunnen blijven, omdat zij zich daar niet meer veilig voelen, maar verblijven op een voor de verdachte onbekend adres op een locatie van de Blijfgroep. Op termijn zullen zij opnieuw moeten verhuizen naar een voor de verdachte onbekend adres. Eventueel contact tussen de kinderen en de verdachte zal onder toezicht van instanties moeten plaatsvinden.
Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 18 januari 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het door Reclassering Nederland over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 17 november 2023. De reclassering schat het recidiverisico op gemiddeld en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
De reclassering maakt in haar rapport van 17 november 2023 melding van een onderzoek dat is uitgevoerd door het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC-EGG). De reclassering heeft geen inzage gekregen in het gehele rapport van het LEC-EGG, maar wel in de conclusie daarvan. De reclassering vermeldt dat uit die conclusie blijkt dat er zorgen zijn rondom de veiligheid, waarbij geadviseerd wordt om in de zaak te investeren in bemiddeling nadat het strafrechtelijk onderzoek is afgehandeld. Het advies van het LEC-EGG is om bij de zaak een taakaccenthouder eergerelateerd geweld te betrekken.
Op de zitting heeft de verdachte ontkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de bewezenverklaarde handelingen en dat sprake zou zijn van eergerelateerd geweld. Hij ziet zichzelf als slachtoffer in het geheel.
De rechtbank ziet in het dossier aanwijzingen dat sprake is van eergerelateerd geweld. Zo heeft de verdachte bij de politie verklaard dat de aangeefster sinds hun komst naar Nederland veranderd is en dat er vrouwen zijn die tegen haar zeggen dat de man geen rechten heeft en dat ze hem buiten willen zetten. Ook heeft hij bij de politie verklaard dat de aangeefster een echtscheidingsprocedure heeft gestart, maar dat hij de scheiding niet wil. Verder heeft [naam 4] tegenover de politie verklaard dat zijn vader kort na de bewezenverklaarde handelingen tegen hem heeft gezegd: “Deze keer heb ik haar gezicht verbrand, de volgende keer brand ik haar helemaal af”.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met zijn houding op geen enkele wijze inzicht toont in het kwalijke van wat hij heeft gedaan en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Ook heeft hij niets weggenomen van de vrees voor herhaling. De rechtbank weegt dit nadrukkelijk mee in het nadeel van de verdachte.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 24 maanden moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan geëist door de officier van justitie, maar aanzienlijk hoger dan is vermeld in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor zware mishandeling. Uit de oriëntatiepunten volgt weliswaar dat bij zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt dient te worden genomen, maar de rechtbank is van oordeel dat geen van de genoemde categorieën – gelet op de specifieke aard van de toedracht van het letsel – recht doet aan wat de rechtbank heeft overwogen bij de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
De rechtbank zal aan de verdachte gedurende vijf jaren een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij. Oplegging van deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
Deze maatregel behelst een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met
- [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [naam 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [naam 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [naam 6] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- de ouders van de aangeefster, thans wonende aan de [adres] .
Voor iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van twee weken worden opgelegd (artikel 38w Sr).
Indien gewenst, kan contact met de minderjarige kinderen plaatsvinden met toestemming van en onder begeleiding door een betrokken jeugdzorginstantie.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster of de overige genoemde personen.
Maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
De aard en de onderliggende relationele problematiek van de strafbare gedragingen in combinatie met de ontkennende houding van de verdachte baren de rechtbank ernstig zorgen. De rechtbank is hierom van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van de verdachte en voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr is voldaan, nu de maatregel wordt opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, terwijl de verdachte wordt veroordeeld voor het hem ten laste gelegd geweldsmisdrijf tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van personen.