ECLI:NL:RBNHO:2024:2617

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
15/203469-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling door echtgenoot met kokend water

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn echtgenote opzettelijk met kokend water heeft overgoten. De verdachte is beschuldigd van poging zware mishandeling met voorbedachten rade. De feiten vonden plaats op 13 augustus 2023 in Zwanenburg, waar de verdachte, na een echtscheidingsprocedure die door zijn echtgenote was gestart, in haar woning aanwezig was, ondanks een huisverbod. Tijdens een confrontatie in de keuken heeft de verdachte kokend water over zijn echtgenote gegoten en haar met een waterkoker op het hoofd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel dat de echtgenote heeft opgelopen, hoewel ernstig, niet kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel, omdat het letsel binnen enkele dagen volledig genezen was zonder blijvende schade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en er zijn maatregelen opgelegd ter bescherming van de slachtoffers, waaronder een contactverbod voor vijf jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/203469-23 (P)
Uitspraakdatum: 15 februari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Diependaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.T. Çaylak, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 augustus 2023 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer,
aan zijn echtgenote, [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel te weten (meerdere) (tweede graads) brandwonden in het aangezicht en/of op het (boven)lichaam - waarvan (telkens) (blijvend) littekenvorming te verwachten is, en/of hersenletsel, heeft toegebracht door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk (middels een waterkoker) kokend althans (zeer) heet water over/tegen (de linkerzijde van) het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam van deze [slachtoffer] te gooien dan wel te gieten, en/of met een waterkoker [slachtoffer] hard op het hoofd te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 augustus 2023 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote, [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
- water dat (zojuist) door hem, verdachte, in een elektrische waterkoker aan de kook was gebracht dan wel was opgewarmd over/tegen (de linkerzijde van) het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam van [slachtoffer] heeft gegooid dan wel heeft gegoten, en/of met een waterkoker [slachtoffer] hard op het hoofd heeft geslagen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De daartoe gevoerde verweren worden voor zover van belang hierna besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegdeMet de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen is weliswaar feitelijk gezien ernstig van aard, maar juridisch gezien kwalificeert het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel, omdat na enkele dagen volledig lichamelijk herstel te verwachten was, er geen littekens zouden achterblijven en er geen operatief ingrijpen noodzakelijk was. Omstandigheden met betrekking tot de aard en/of ernst van het letsel die niettemin tot het oordeel zouden moeten leiden dat juridisch sprake is van zwaar lichamelijk letsel zijn niet gebleken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverweging
Vaststellingen
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte woonde aanvankelijk samen met zijn gezin – zijn echtgenote [slachtoffer] (de aangeefster) en hun minderjarige kinderen – aan de [adres] . Door de aangeefster is in juni 2023 een echtscheidingsprocedure in gang gezet. De echtscheiding is nog niet uitgesproken. Bij beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van deze rechtbank van 25 juli 2023 is bepaald dat de minderjarige kinderen ( [kinderen] ) worden toevertrouwd aan de aangeefster, dat de aangeefster bij uitsluiting gerechtigd is de woning aan de [adres] te gebruiken en dat de verdachte deze woning moet verlaten en niet meer mag betreden. Deze beschikking is op 27 juli 2023 door de deurwaarder aan de verdachte betekend. Na arrestatie van de verdachte is de beschikking in zijn fouillering aangetroffen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 12 augustus 2023 in het begin van de middag naar de woning aan de [adres] is gegaan. De aangeefster was op dat moment niet thuis maar de drie minderjarige kinderen wel. Volgens [naam 1] , de oudste dochter van de verdachte, heeft de verdachte gezegd dat de aangeefster niet mocht weten dat hij daar was, en heeft hij gedurende de tijd dat hij in de woning was herhaaldelijk gevraagd wanneer de aangeefster thuis zou komen en heeft hij daarop gewacht.
Toen de aangeefster later op de avond, samen met haar zus en zwager, thuis kwam, heeft de verdachte volgens de aangeefster in de keuken de waterkoker aangezet. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat de verdachte deze waterkoker tot vier keer toe opnieuw inschakelde, kennelijk, volgens de rechtbank, om het water telkens opnieuw aan de kook te brengen. Zowel de aangeefster als [naam 1] hebben verklaard dat de verdachte kort daarop, toen hij samen met de aangeefster in de keuken stond, het water uit de waterkoker over de aangeefster heeft gegooid en haar vervolgens met de waterkoker tegen het hoofd heeft geslagen.
Standpunten van de verdachte
De verdachte stelt dat de verklaringen van de aangeefster en van [naam 1] onbetrouwbaar zijn en daarom moeten worden uitgesloten van het bewijs. Hij heeft verklaard dat hij juist door de aangeefster is aangevallen met de waterkoker en dat zij daarbij heeft geprobeerd kokend water over hem heen te gooien. Doordat de verdachte deze aanval van de aangeefster heeft afgeweerd, is het kokende water op haar terecht gekomen.
Beoordeling van de standpunten van de verdachte
De rechtbank vindt de verklaring van de aangeefster op hoofdlijnen consistent en betrouwbaar. Zij ziet daarnaast geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de getuigenverklaring van [naam 1] onder druk van, dan wel onder beïnvloeding door, familieleden tot stand zou zijn gekomen. Deze stelling is op geen enkele manier onderbouwd.
Alleen al om die reden is er geen reden om geloof te hechten aan het scenario dat de verdachte heeft geschetst. De rechtbank laat dan nog daar dat de verdachte ter zitting tegenstrijdig heeft verklaard over de positie waar hij ten opzichte van de aangeefster zou hebben gestaan in de keuken toen het incident plaatsvond. Het letsel op zijn hand en onderarm waarnaar de verdachte verwijst, kan goed worden verklaard door de handelingen die hij zelf richting de aangeefster heeft verricht en levert dus ook geen onderbouwing op voor zijn versie van wat er gebeurd zou zijn.
De rechtbank gelooft de verdachte dan ook niet.
Onderzoek naar het letsel van de aangeefster heeft uitgewezen dat zij tweedegraads brandwonden heeft opgelopen aan haar hoofd, nek en hals, aan de voorzijde van haar bovenlichaam en aan haar linker bovenarm. In totaal betrof dit 3,5% van haar lichaamsoppervlak. De forensisch arts heeft geconcludeerd dat het brandwondenbeeld goed past bij de door de aangeefster geschetste toedracht van een vloeistofverbranding door contact met kokend water. Over het herstel van de brandwonden is door de brandwondenarts van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk verklaard dat deze bij de aangeefster na acht dagen volledig waren genezen en dat brandwonden die binnen twee weken spontaan genezen, geen littekens of ander blijvend letsel geven.
Uit de verklaringen van beide specialisten blijkt dat het overgieten van een persoon met kokend water in zijn algemeenheid tweedegraads (dermale) maar ook derdegraads (subdermale) brandwonden kan veroorzaken en dat in beide gevallen de mogelijkheid bestaat dat operatief ingrijpen (bijvoorbeeld in de vorm van een huidtransplantatie) noodzakelijk is en littekens achterblijven. De rechtbank leidt uit deze verklaringen, het feit dat de verdachte wilde dat er kokend water in de waterkoker zat en hij op de thuiskomst van de aangeefster heeft gewacht terwijl hij zich in strijd met een huisverbod in de woning ophield, af dat de verdachte willens en wetens kokend water over het slachtoffer heeft gegoten en dat zijn handelen erop gericht was om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorbedachte raad
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had om de aangeefster met kokend water te overgieten. De verdachte wist dat hij niet in de woning mocht komen, heeft lange tijd in de woning gewacht tot het moment dat de aangeefster thuis kwam en heeft de met water gevulde waterkoker tot vier keer toe aangezet. Hieruit volgt dat hij voorafgaand aan het toebrengen van het letsel voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Er is geen sprake van enige contra-indicatie dat de verdachte ondanks het geschetste tijdsverloop niettemin geen gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. In het bijzonder is niet gebleken dat het toebrengen van het letsel het gevolg zou zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank hecht in dit verband mede betekenis aan de omstandigheid dat sprake was van een reeds langer bestaand conflict tussen de verdachte en de aangeefster over de door de aangeefster in gang gezette echtscheidingsprocedure waarmee de verdachte grote bezwaren had.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster toe te brengen door haar met kokend water te overgieten en haar met een glazen waterkoker tegen het hoofd te slaan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 augustus 2023 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote, [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg,
- water dat zojuist door hem, verdachte, in een elektrische waterkoker aan de kook was gebracht over/tegen de linkerzijde van het hoofd en de hals en het (boven)lichaam van [slachtoffer] heeft gegooid dan wel heeft gegoten, en met een waterkoker [slachtoffer] hard op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Nu de rechtbank het door de verdachte geschetste scenario niet gelooft, kan ook het op die lezing gebaseerde en (subsidiair) als noodweer(exces) gepresenteerde verweer onbesproken blijven. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het bewezenverklaarde is strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en heeft de oplegging gevorderd van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende een contactverbod voor de duur van 5 jaren met de aangeefster [slachtoffer] , met de kinderen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , met de zus van de aangeefster, [naam 5] , met de zwager van de aangeefster, [naam 6] , en met de ouders van de aangeefster. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, waarbij indien gewenst contact met de kinderen kan plaatsvinden met toestemming van en onder begeleiding door een betrokken jeugdzorginstantie.
De officier van justitie heeft ten slotte ook de oplegging gevorderd van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Sr.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht ermee rekening te houden dat de verdachte kampt met gezondheidsklachten zoals rugpijn en astma en dat onvoorwaardelijke gevangenisstraf nadelige gevolgen zal hebben voor deze klachten. Ook zal de verdachte zijn huurwoning niet kunnen behouden als hij langer gedetineerd raakt en kan hij geen goede start maken met zijn inburgering in Nederland. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om geen contactverbod op te leggen met de kinderen omdat de verdachte zijn kinderen enorm mist.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft willens en wetens geprobeerd zijn echtgenote zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met kokend water uit een waterkoker te overgieten en haar met de waterkoker tegen het hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft daardoor op verschillende plaatsen op haar lichaam tweedegraads brandwonden opgelopen. Bovendien heeft de aangeefster ondanks het voortvarende herstel van de brandwonden acht dagen in het ziekenhuis gelegen en zal zij nog geestelijke hulpverlening nodig hebben om de gebeurtenis te kunnen verwerken.
Dat geen sprake is van blijvend lichamelijk letsel bij het slachtoffer is bepaald niet te danken aan het handelen van de verdachte.
De verdachte heeft het feit gepleegd in de woning van de aangeefster en zijn kinderen en bovendien in de nabijheid van deze kinderen en overige familieleden, terwijl hij een verbod van de rechter had om in de woning te zijn. Hij heeft voor lief genomen dat zijn kinderen getuige waren van het feit dat hun vader hun moeder overgoot met kokend water, en heeft hen geconfronteerd met de directe gevolgen van deze daad. Dit is een gebeurtenis die grote gevolgen kan hebben voor de verdere ontwikkeling van deze kinderen.
De daad van de verdachte heeft al grote ontwrichtende gevolgen gehad voor het gezinsleven. De aangeefster en de kinderen wonen niet meer in hun vertrouwde woning, waarin zij na de scheiding hoopten te kunnen blijven, omdat zij zich daar niet meer veilig voelen, maar verblijven op een voor de verdachte onbekend adres op een locatie van de Blijfgroep. Op termijn zullen zij opnieuw moeten verhuizen naar een voor de verdachte onbekend adres. Eventueel contact tussen de kinderen en de verdachte zal onder toezicht van instanties moeten plaatsvinden.
Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 18 januari 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het door Reclassering Nederland over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 17 november 2023. De reclassering schat het recidiverisico op gemiddeld en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
De reclassering maakt in haar rapport van 17 november 2023 melding van een onderzoek dat is uitgevoerd door het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC-EGG). De reclassering heeft geen inzage gekregen in het gehele rapport van het LEC-EGG, maar wel in de conclusie daarvan. De reclassering vermeldt dat uit die conclusie blijkt dat er zorgen zijn rondom de veiligheid, waarbij geadviseerd wordt om in de zaak te investeren in bemiddeling nadat het strafrechtelijk onderzoek is afgehandeld. Het advies van het LEC-EGG is om bij de zaak een taakaccenthouder eergerelateerd geweld te betrekken.
Op de zitting heeft de verdachte ontkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de bewezenverklaarde handelingen en dat sprake zou zijn van eergerelateerd geweld. Hij ziet zichzelf als slachtoffer in het geheel.
De rechtbank ziet in het dossier aanwijzingen dat sprake is van eergerelateerd geweld. Zo heeft de verdachte bij de politie verklaard dat de aangeefster sinds hun komst naar Nederland veranderd is en dat er vrouwen zijn die tegen haar zeggen dat de man geen rechten heeft en dat ze hem buiten willen zetten. Ook heeft hij bij de politie verklaard dat de aangeefster een echtscheidingsprocedure heeft gestart, maar dat hij de scheiding niet wil. Verder heeft [naam 4] tegenover de politie verklaard dat zijn vader kort na de bewezenverklaarde handelingen tegen hem heeft gezegd: “Deze keer heb ik haar gezicht verbrand, de volgende keer brand ik haar helemaal af”.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met zijn houding op geen enkele wijze inzicht toont in het kwalijke van wat hij heeft gedaan en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Ook heeft hij niets weggenomen van de vrees voor herhaling. De rechtbank weegt dit nadrukkelijk mee in het nadeel van de verdachte.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 24 maanden moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan geëist door de officier van justitie, maar aanzienlijk hoger dan is vermeld in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor zware mishandeling. Uit de oriëntatiepunten volgt weliswaar dat bij zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt dient te worden genomen, maar de rechtbank is van oordeel dat geen van de genoemde categorieën – gelet op de specifieke aard van de toedracht van het letsel – recht doet aan wat de rechtbank heeft overwogen bij de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
De rechtbank zal aan de verdachte gedurende vijf jaren een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij. Oplegging van deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
Deze maatregel behelst een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met
  • [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 6] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • de ouders van de aangeefster, thans wonende aan de [adres] .
Voor iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van twee weken worden opgelegd (artikel 38w Sr).
Indien gewenst, kan contact met de minderjarige kinderen plaatsvinden met toestemming van en onder begeleiding door een betrokken jeugdzorginstantie.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster of de overige genoemde personen.
Maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
De aard en de onderliggende relationele problematiek van de strafbare gedragingen in combinatie met de ontkennende houding van de verdachte baren de rechtbank ernstig zorgen. De rechtbank is hierom van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van de verdachte en voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr is voldaan, nu de maatregel wordt opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, terwijl de verdachte wordt veroordeeld voor het hem ten laste gelegd geweldsmisdrijf tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van personen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De aangeefster heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 13.376,13 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • het eigen risico betreffende de zorgverzekering over de jaren 2023 en 2024 ter hoogte van € 770,00,
  • kosten gemaakt voor medicatie en wondverzorging ter hoogte van € 50,00,
  • kosten (nieuw voor oud) gemaakt voor de aanschaf van een nieuwe waterkoker ter hoogte van € 5,00,
  • schade geleden door onbruikbaar geraakte kleding die moest worden losgeknipt in het brandwondencentrum ter hoogte van € 85,00,
  • daggeldvergoeding (€ 35,00 per dag) in verband met het acht dagen durend verblijf in het ziekenhuis ter hoogte van € 280,00,
  • nog te maken kosten in verband met de verhuizing naar een nieuwe woning ter hoogte van € 5.000,00,
  • kosten gemaakt in verband met het verblijf in het blijf-van-mijn-lijf-huis ter hoogte van € 986,13.
De gestelde immateriële schade bestaat uit smartengeld ter hoogte van € 6.500,00.
Op de zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de materiële schade naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 12.991,13, omdat vergoeding van het eigen risico van de zorgverzekering over het jaar 2023 niet wordt gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering tot immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en deze daarom af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen.
Ook wat betreft de materiële schadepost betreffende het eigen risico heeft de raadsvrouw verzocht deze af te wijzen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de onderbouwing voor het eigen risico over het jaar 2023 een stuk is toegevoegd dat is gedateerd 13 mei 2023, zijnde een datum voorafgaand aan de ten laste gelegde gedraging. Wat betreft het eigen risico over het jaar 2024 merkt de raadsvouw op dat uit het dossier volgt dat brandwonden die binnen twee weken spontaan genezen geen littekens veroorzaken en dat daarom zorgkosten niet te verwachten zijn.
Wat betreft de overige materiële schadeposten stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en daarom moeten worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de kosten gemaakt voor het verblijf in het blijf-van-mijn-lijf-huis moet worden beperkt tot een bedrag van € 495,06. Het is duidelijk dat er maandelijks kosten voor het verblijf in rekening worden gebracht en dat deze kosten voor vergoeding door de verdachte in aanmerking komen. Het is echter onduidelijk gebleven welk bedrag verschuldigd is voor het verblijf en welk bedrag aan borg wordt ingehouden.
Ten aanzien van de overige materiële schadeposten is de rechtbank van oordeel dat deze door de benadeelde partij genoegzaam zijn onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komen.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 6.000,06. De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.
Voor vergoeding van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade als gevolg van lichamelijk letsel bestaat een wettelijke grondslag (artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek). Verder staat vast dat die schade rechtstreeks verband houdt met het strafbare handelen van de verdachte. De rechtbank acht, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 6.500,00 billijk.
Gezien het voorgaande begroot de rechtbank de door de benadeelde partij geleden schade op een bedrag van € 12.500,06. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2023, tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38v, 38w, 38z, 45 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
  • [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [naam 6] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • de ouders van de aangeefster, thans wonende aan de [adres] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Indien gewenst, kan contact met de kinderen plaatsvinden met toestemming van en onder begeleiding door een betrokken jeugdzorginstantie.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 12.500,06, bestaande uit € 6.000,06 als vergoeding voor de materiële en € 6.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.800,06, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 99 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.C. Lommen, voorzitter,
mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2024.