ECLI:NL:RBNHO:2024:2613

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
15-222317-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd. De verdachte heeft in de periode van 1 maart 2022 tot en met 25 juli 2022 het slachtoffer, een collega, onder werktijd op vier verschillende momenten gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Dit omvatte het betasten van de borsten en vagina van het slachtoffer, het duwen van zijn knie tegen haar billen, het knijpen in haar billen en het duwen van haar hoofd in de richting van zijn penis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is er immateriële schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer tot een bedrag van € 500,00.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat de dagvaarding geldig is. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar en consistent beoordeeld. De rechtbank heeft ook steunbewijs gevonden in de verklaringen van getuigen. De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten ontkend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de feiten.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de impact op het slachtoffer, die PTSS-klachten heeft opgelopen. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een zedendelict, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om hem verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk opgelegd, samen met een taakstraf van 80 uren en een schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-222317-22 (P)
Uitspraakdatum: 12 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. T. Prijn, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2022 tot en met 25 juli 2022 te Den Hoorn, gemeente Texel, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (telkens)
- betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] (over de kleding heen), en/of
- het duwen van zijn, verdachtes knie tegen de billen van die [slachtoffer] , en/of
- het knijpen in de billen van die [slachtoffer] , en/of
- het duwen van het hoofd van die [slachtoffer] in de richting van zijn, verdachtes penis
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte (telkens) zeer plotseling en/of onverhoeds de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] heeft betast en/of zeer plotseling en/of onverhoeds zijn, verdachtes, knie tegen de billen van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of zeer plotseling en/of onverhoeds in de billen van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of zeer plotseling en/of onverhoeds het hoofd van die [slachtoffer] richting de penis van hem, verdachte heeft geduwd.

2.Voorvragen

2.1.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de auditieve verhoren van de getuigen niet juist en volledig zijn uitgewerkt in de processen-verbaal van verhoor van de getuigen. De raadsman stelt dat hij de rechter-commissaris heeft verzocht om de auditieve verhoren veilig te stellen en letterlijk uit te laten werken, maar dat dat niet is gebeurd. Dit levert een grove schending van de rechten van de verdediging op.
De rechtbank stelt voorop dat slechts sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging als de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. [1]
Uit de beslissing van de rechter-commissaris op een aanvullend verzoek van de verdachte om onderzoekshandelingen te verrichten van 23 februari 2023 volgt dat de raadsman heeft verzocht om de auditieve verhoren van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] uit te mogen luisteren. De raadsman heeft de gelegenheid gekregen om de auditieve verhoren uit te luisteren bij de Koninklijke Marechaussee. Niet is gebleken dat de raadsman, nadat hij de auditieve verhoren heeft uitgeluisterd, als zijn standpunt naar voren heeft gebracht dat de processen-verbaal van de verhoren van de getuigen niet juist en volledig zijn uitgewerkt en een verzoek heeft gedaan om de auditieve verhoren verbatim uit te laten werken. De raadsman heeft dit pas ter zitting bij pleidooi naar voren gebracht en hier geen verzoek aan gekoppeld. De rechtbank stelt vast dat van een inbreuk op beginselen van goede procesorde geen sprake is, verwerpt dan ook het verweer en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
2.2.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring dient er dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de ontuchtige handelingen die de verdachte met haar heeft gepleegd, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en wat zij tijdens die handelingen voelde en ervoer. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verdachte heeft de ten laste gelegde ontuchtige handelingen, met uitzondering van het duwen met zijn knie tegen de bil van aangeefster, ontkend. Met betrekking tot hetgeen zich in de auto heeft afgespeeld, waarbij de verdachte het hoofd van aangeefster naar zijn penis heeft geduwd, heeft de verdachte ter zitting verklaard dat het initiatief van aangeefster is uitgegaan en dat zij (vrijwillig) seksuele handelingen bij elkaar hebben verricht. Dat de verdachte hierover anders heeft verklaard dan aangeefster, doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet af. De rechtbank heeft namelijk vastgesteld dat de verdachte bij de politie een andere verklaring over het incident in de auto heeft afgelegd dan op de zitting, zodat bij zijn verklaring de nodige vraagtekens kunnen worden gezet.
Steunbewijs
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. De verklaring van aangeefster wordt in de eerste plaats ondersteund door de verklaring van de verdachte ter zitting, inhoudende dat hij aangeefster in het restaurant een knietje tegen de bil heeft gegeven. De rechtbank ziet daarnaast steunbewijs in de verklaring van de getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft gezien dat de verdachte in het spoelhok aangeefster bij haar borsten en vagina heeft betast. Voorts ziet de rechtbank steunbewijs in de emotionele toestand van aangeefster toen zij aan de getuige [getuige 2] vertelde dat zij al langere tijd seksueel wordt betast door de verdachte.
Dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen
Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat aangeefster is gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Van ‘dwang’ - in de zin van het in artikel 246 Sr bedoelde dwingen - is onder meer sprake als aangeefster zich door het onverhoedse handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten.
De ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden op momenten dat aangeefster bezig was met haar werkzaamheden in het restaurant, in de spoelkeuken en op een moment dat zij naast de verdachte in de auto zat en zij dit niet hoefde te verwachten. Het handelen van de verdachte was naar het oordeel van de rechtbank daarmee onverhoeds en aangeefster heeft zich daar niet tegen kunnen verzetten. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 maart 2022 tot en met 25 juli 2022 in de gemeente Texel, door een feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het
- betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] (over de kleding heen), en
- het duwen van zijn, verdachtes knie tegen de billen van die [slachtoffer] , en
- het knijpen in de billen van die [slachtoffer] , en
- het duwen van het hoofd van die [slachtoffer] in de richting van zijn, verdachtes penis
en bestaande die feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte onverhoeds de borsten en de vagina van die [slachtoffer] heeft betast en onverhoeds zijn, verdachtes, knie tegen de billen van die [slachtoffer] heeft geduwd en onverhoeds in de billen van die [slachtoffer] heeft geknepen en onverhoeds het hoofd van die [slachtoffer] richting de penis van hem, verdachte heeft geduwd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] , dadelijk uitvoerbaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en stelt dat bij een bewezenverklaring van een eenmalige aanranding bestaande uit het drukken van een knie tegen de bil, de Richtlijn voor strafvordering aanranding der eerbaarheid, een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken als uitgangspunt neemt.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. In een periode van een aantal maanden heeft de verdachte het slachtoffer, een collega, onder werktijd op vier verschillende momenten gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door onverhoeds haar borsten en vagina te betasten, zijn knie tegen haar billen te duwen, in haar billen te knijpen en haar hoofd in de richting van zijn penis te duwen. De verdachte had zich moeten realiseren dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar is. Hij heeft door zijn grensoverschrijdende gedrag een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit alles heeft grote impact gehad op het slachtoffer. Door de aanrandingen heeft zij PTSS klachten opgelopen waarvoor zij een EMDR behandeling heeft ondergaan. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en dat ook op de zitting niet heeft gedaan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) op naam van de verdachte staand, gedateerd 22 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een zedendelict is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 februari 2023 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Uit ons onderzoek komt naar voren dat, sinds een motorongeluk in 2006 waarbij betrokkene onherstelbare hersenschade opliep, zich problemen voordoen op psychosociaal vlak. Naast ernstige depressieve klachten, lijkt zijn gedrag te zijn veranderd. Betrokkene is overgevoelig geraakt voor prikkels, ongeremd in zijn gedrag/uitspraken en heeft een negatief mensbeeld. Ook op seksueel vlak is sprake van ongeremdheid en kan gesproken worden van een hoge seksdrive.
De werkgever van betrokkene is op de hoogte van het ten laste gelegde. Zij treffen maatregelen om eventueel grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van vrouwen op de werkvloer te voorkomen. Zijn direct leidinggevende maakt een betrokken indruk en kan in deze als beschermende factor worden aangemerkt. Hij zal betrokkene aanspreken op zijn gedrag en (nieuwe) vrouwelijke collega’s adviseren hoe zij het beste met betrokkene kunnen omgaan. De ouders van betrokkene vormen daarnaast een belangrijke steunbron voor hem. Er zijn geen problemen op het gebied van huisvesting, financiën of middelengebruik. Het sociale netwerk van betrokkene is beperkt, maar hij ervaart dat eerder als prettig dan als problematisch.
Vanwege de ontkennende houding van betrokkene, het lage algemene recidiverisico en het matig-lage risico op seksuele recidive (indien bewezen), worden geen bijzondere voorwaarden voorgesteld. De reclassering ziet geen mogelijkheden om, bij bewezenverklaring, met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Betrokkene heeft geen vertrouwen in mensen en staat niet open voor een vorm van hulpverlening. Betrokkene op dit moment gelet op zijn psychische gesteldheid niet in staat om een taakstraf te verrichten.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een taakstraf kan verrichten.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen rekening gehouden met het tijdverloop sinds het bewezenverklaarde.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren opleggen.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte de afgelopen jaren contact heeft gezocht met het slachtoffer en ook niet dat hij dat in de toekomst contact zal doen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast heeft de benadeelde partij gevraagd om een contact- en gebiedsverbod op te leggen.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de bepleite niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel de bepleite vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank vindt dat in dit geval een bedrag van € 500,00 billijk is. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in min of meer vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Wat de benadeelde partij meer heeft gevorderd, wordt afgewezen.
Het gevraagde contact- en locatieverbod wordt afgewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: feitelijke aanranding van de eerbaarheid] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twee weken, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
tachtig urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
veertig dagenhechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
25 juli 2022tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
tien dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
25 juli 2022tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889