ECLI:NL:RBNHO:2024:2541

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/15/348420 / KG ZA 24-31
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriale beslagen en verbod tot opnieuw leggen van beslag in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft de opheffing van executoriale beslagen die door [gedaagde] ten laste van [eiseres] waren gelegd. [eiseres] vorderde de opheffing van deze beslagen, omdat zij volgens haar geen dwangsommen had verbeurd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opgelegde dwangsom betrekking had op de medewerking aan de totstandkoming van een depotovereenkomst en niet op de uitvoering daarvan, die op dat moment nog niet bestond. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] haar medewerking aan de depotovereenkomst had verleend en dat er geen dwangsommen waren verbeurd. De executoriale beslagen werden opgeheven en [gedaagde] werd verboden om opnieuw beslag te leggen op basis van het eerdere vonnis van 4 mei 2022. Daarnaast werd [gedaagde] opgedragen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis mededeling te doen van de opheffing aan de Sociale Verzekeringsbank en een overzicht van ingehouden gelden te verstrekken aan [eiseres]. De rechtbank heeft de proceskosten ten laste van [gedaagde] gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/348420 / KG ZA 24-31
Vonnis in kort geding van 8 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres,
advocaat mr. R.P.A. Meghoe te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. T. van den Haselkamp te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 32
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 15
  • de mondelinge behandeling van 23 februari 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de pleitnota van mr. Meghoe namens [eiseres]
  • de pleitnota van mr. Haselkamp namens van [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiseres], bijgestaan door mr. Meghoe voornoemd
  • [gedaagde], bijgestaan door mr. Van den Haselkamp voornoemd en mr. J.J. van Deventer.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd, omdat zij niet tijdig aan de veroordeling uit het kort geding vonnis van 4 mei 2022 heeft voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. De opgelegde dwangsom ziet op het verlenen van medewerking en uitvoering geven aan de totstandkoming van een depotovereenkomst en niet op de uitvoering van die (op dat moment nog niet bestaande) depotovereenkomst. De executoriale beslagen worden daarom opgeheven. Daarnaast wordt het [gedaagde] verboden om op grond van het kort geding vonnis van 4 mei 2022 opnieuw beslag ten laste van [eiseres] te leggen. Verder moet [gedaagde] – kort gezegd – mededeling doen van de opheffing, een overzicht verstrekken van de ingehouden gelden en deze gelden (laten) voldoen aan [eiseres], alles op straffe van een dwangsom.

3.Feiten

3.1.
Tussen partijen bestaan diverse geschillen die betrekking hebben op de nalatenschap van [erflater] (hierna: erflater). Erflater was de echtgenoot van [eiseres] en de vader van [gedaagde].
3.2.
Op 13 april 2022 heeft [gedaagde] [eiseres] in kort geding gedagvaard. In die procedure vorderde [gedaagde] primair de opheffing van diverse ten laste van hem en ten behoeve van [eiseres] gelegde conservatoire beslagen, althans (meer subsidiair) opheffing tegen zekerheidstelling en daarnaast [eiseres] te bevelen hieraan uitvoering te geven door haar medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een depotovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De 'meer subsidiaire vordering' heeft [gedaagde] als volgt toegelicht in de dagvaarding:
4.29
meer subsidiair vordert [gedaagde] niet alleen dat de beslagen worden opgeheven onder de voorwaarde dat er een bedrag in depot wordt gesteld, maar ook dat [eiseres] wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de daarvoor te sluiten depotovereenkomst. [gedaagde] heeft er recht en belang bij om dat - op straffe van een dwangsom - te vorderen, omdat [eiseres] eerder in haar hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde] Beheer aanvankelijk - zonder een denkbare, laat staan gegeven reden - niet heeft willen meewerken aan de totstandkoming van de eerdere depotovereenkomst.
3.3.
Bij kort geding vonnis van 4 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de door [eiseres] op 6 april 2022 ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen opgeheven en [eiseres] geboden
om uitvoering te (doen) geven en medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de depotovereenkomst die gesloten wordt om voormeld bedrag van € 260.500,- bij de notaris te (kunnen) deponeren en alle vereiste nadere (rechts)handelingen die daaruit voortvloeien, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000, per dag of gedeelte van een dag dat [eiseres] daarmee na 48 uur na het eerste verzoek van de notaris en na betekening van dit vonnis in gebreke blijft, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 500.000,-.
Het kort geding vonnis is op 6 mei 2022 aan [eiseres] betekend.
3.4.
Op 23 juni 2022 heeft de notaris aan de raadsman van [eiseres] een concept depotovereenkomst gestuurd. Dit concept is op 30 juni 2022 ondertekend aan de notaris teruggestuurd.
3.5.
Op 5 juli 2022 heeft [gedaagde] aan [eiseres] aangezegd dat voor € 60.000,- aan dwangsommen zijn verbeurd, omdat niet was voldaan aan de hiervoor onder 3.3. geciteerde veroordeling aangezien de depotovereenkomst niet binnen 48 uur, maar eerst op 30 juni 2022 is getekend. Omdat [eiseres] de verschuldigdheid van dwangsommen betwiste heeft [gedaagde] in de destijds lopende bodemprocedure zijn eis in reconventie vermeerderd en gevorderd voor recht te verklaren dat [eiseres] € 60.000,- verschuldigd is aan verbeurde dwangsommen alsmede [eiseres] tot betaling van dit bedrag te veroordelen.
3.6.
Bij eindvonnis van 15 februari 2023 van deze rechtbank zijn voornoemde vorderingen van [gedaagde] afgewezen. De rechtbank oordeelde onder meer als volgt:
5.17
Het verweer van [eiseres] slaagt. In het dictum van het kort gedingvonnis van 4 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter [eiseres] in persoon geboden om uitvoering te (doen) geven en medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de depotovereenkomst (...).
Nu [eiseres] niet zelf - conform de voorwaarde in het kort gedingvonnis - door de notaris is verzocht mee te werken en de depotovereenkomst ook niet op haar naam was gesteld, kan niet geconcludeerd worden dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de veroordeling (...).
3.7.
Op 27 december 2022 heeft [gedaagde] de onroerende zaken gelegen aan [adres 1] en [adres 2] in [plaats 3] (waarop de opgeheven beslagen waren gelegd) geleverd aan een derde.
3.8.
Bij brief van 29 december 2022 heeft de notaris aan [eiseres] het transport van de voormelde onroerende zaken bevestigd. Onder verwijzing naar de depotovereenkomst heeft de notaris [eiseres] verzocht per omgaande, maar uiterlijk binnen 48 uur, zorg te (doen) dragen voor het opheffen en doorhalen van de ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen en [gedaagde] en de notaris van deze doorhaling op de hoogte te brengen.
3.9.
De gelegde conservatoire beslagen op de onroerende zaken zijn vervolgens op 17 maart 2023 in het Kadaster doorgehaald.
3.10.
Op 23 juni 2023 heeft de deurwaarder namens [gedaagde] (andermaal) aan [eiseres] aangezegd dat dwangsommen zijn verbeurd, ditmaal voor het maximale bedrag van € 500.000,-.
3.11.
Op 30 juni 2023 is ter incassering van de aangezegde dwangsommen ten laste van [eiseres] executoriaal (derden)beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank en op [eiseres]’s onverdeelde aandeel in de nalatenschap van erflater.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. op te heffen de op 30 juni 2023 ten laste van [eiseres] gelegde executoriale (derden)beslagen:
o op het onverdeelde aandeel van [eiseres] in de nalatenschap van [erflater], geboren op [geboortedatum] 1939 en overleden op [overlijdens datum] 2021;
o onder de Sociale Verzekeringsbank, op de Anw-uitkering van [eiseres].
II. [gedaagde] te verbieden om op basis van het vonnis van 4 mei 2022 opnieuw beslag te doen leggen ten laste van [eiseres];
III. [gedaagde] te gebieden om binnen twee dagen na betekening van het vonnis mededeling van de opheffing te doen aan de Sociale Verzekeringsbank en daarvan een afschrift te verstrekken aan [eiseres];
IV. [gedaagde] te gebieden om binnen twee dagen na betekening van het vonnis een door de deurwaarder geautoriseerd overzicht te verstrekken van de door de Sociale Verzekeringsbank ingehouden en aan [gedaagde] en/of de deurwaarder afgedragen gelden;
V. [gedaagde] te gebieden om binnen twee dagen nadat het onder IV bedoelde overzicht is verstrekt de gelden te voldoen c.q. te laten voldoen aan [eiseres];
VI. aan het onder II t/m V gevorderde een dwangsom te verbinden van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 500.000,00, althans op straffe van een dwangsom die de voorzieningenrechter juist acht;
VII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en, indien niet binnen veertien dagen na de datum van het in dit vonnis wordt voldaan, de wettelijke rente.
4.2.
[eiseres] legt – kort gezegd – aan haar vorderingen ten grondslag dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd, omdat het kort geding vonnis haar enkel gebiedt uitvoering en medewerking te verlenen aan de
totstandkomingvan de depotovereenkomst en de veroordeling niet ziet op de
uitvoeringvan die depotovereenkomst. Het kan ook niet zo zijn dat er dwangsommen worden verbonden aan de uitvoering van een overeenkomst die er op dat moment nog niet is. Ook [gedaagde] is ervan uitgegaan dat het gebod louter op de totstandkoming van de depotovereenkomst zag, zoals blijkt uit de eerdere aanzegging. Sinds die aanzegging zijn meer dan zes maanden verstreken zodat deze vordering inmiddels is verjaard. [gedaagde] had na de levering van zijn panden bij het gebod ook geen enkel belang meer, aldus nog steeds [eiseres]. Tot slot voert [eiseres] aan dat het innen van de dwangsommen in de gegeven omstandigheden onmogelijk redelijk genoemd kan worden en misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat pas zeven maanden na de beslaglegging en vier maanden na [eiseres]’s eerste verzoek om de beslagen op te heffen een datum voor dit kort geding is aangevraagd. Dit verweer faalt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt het spoedeisend belang voldoende uit de aard van de vordering (opheffing van executoriale beslagen). Dat niet onmiddellijk een kort geding procedure aanhangig is gemaakt, maakt dit niet anders. Dit heeft tot gevolg dat [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen.
Opheffing beslag
5.2.
[gedaagde] heeft twee executoriale beslagen ten laste van [eiseres] gelegd teneinde dwangsommen te incasseren voor een bedrag van € 500.000,-. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] niet heeft voldaan aan het door de voorzieningenrechter in het kort geding vonnis van 4 mei 2022 aan haar opgelegde gebod, waardoor zij het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd. [gedaagde] koppelt de verschuldigdheid van dwangsommen aan een bepaling uit de depotovereenkomst, waarin staat dat [eiseres] gehouden is tot het opheffen en (laten) doorhalen van de beslagen binnen 48 uur na het eerste verzoek daartoe van de notaris. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] dwangsommen verbeurd door niet tijdig aan het verzoek daartoe van de notaris te voldoen. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] hierin niet. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
5.3.
Vast staat dat [eiseres] haar medewerking aan de totstandkoming van de depotovereenkomst heeft verleend. Over de vraag of [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd omdat zij destijds niet tijdig heeft meegewerkt aan die totstandkoming, is door de rechtbank al geoordeeld in haar vonnis van 15 februari 2023 dat dat niet het geval is.
5.4.
[gedaagde] meent echter dat [eiseres] na de totstandkoming van de depotovereenkomst alsnog dwangsommen heeft verbeurd, omdat zij niet binnen 48 uur na een verzoek van de notaris daartoe de beslagen heeft doen doorhalen in het Kadaster, terwijl zij zich hiertoe in de depotovereenkomst wel had verplicht. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] aldus niet voldaan aan het in het kort geding vonnis aan haar opgelegde gebod. [eiseres] betwist dit.
5.5.
De veroordeling uit het kort geding vonnis van 4 mei 2022 luidt:
5.2.
gebiedt [eiseres] om uitvoering te (doen) geven en medewerking te verlenen aan de
totstandkoming van de depotovereenkomst die gesloten wordt om voormeld bedrag van
€ 260.500,- bij de notaris te (kunnen) deponeren en alle vereiste nadere (rechts)handelingen
die daaruit voortvloeien, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [eiseres] daarmee na 48 uur na het eerste verzoek van de notaris en na betekening van dit vonnis in gebreke blijft, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 500.000,-;
5.6.
De inzet van voornoemde kort geding procedure was de opheffing van de gelegde conservatoire beslagen op de onroerende zaken gelegen aan [adres 1] en [adres 2] in [plaats 3]. Primair vorderde [gedaagde] onvoorwaardelijke opheffing van de ten behoeve van [eiseres] gelegde conservatoire beslagen, met veroordeling van [eiseres] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de beslagen door te (laten) halen in het Kadaster. Meer subsidiair vorderde [gedaagde] opheffing van de beslagen onder zekerheidsstelling door een bedrag van niet meer dan € 591.000,- in depot te stellen bij de notaris en daarnaast:
b. [eiseres] te gebieden om uitvoering te (doen) geven aan en medewerking te verlenen aan de totstandkoming de depotovereenkomst die gesloten wordt om voormeld bedrag bij de notaris te (kunnen) deponeren, en alle vereiste nadere (rechts)handelingen die daaruit voortvloeien, een en ander binnen 24 uren na betekening van het in dezen te wijzen vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] Beheer hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 500.000,-, althans op straffe van verbeurte van in goede justitie te bepalen dwangsommen.Het was er [gedaagde] daarbij om te doen dat [eiseres] niet de totstandkoming van een depotovereenkomst zou kunnen tegenwerken en daarmee alsnog de opheffing van de beslagen zou kunnen frustreren.
5.7.
Bij vonnis van 4 mei 2022 zijn de conservatoir gelegde beslagen door de voorzieningenrechter opgeheven
indien en zodra [gedaagde] een bedrag van € 260.500,- in depot stort bij de transporterend notaris met de opdracht om het depot te handhaven totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is beslist op de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd. De voorzieningenrechter heeft daarnaast aan [eiseres] het gebod opgelegd (op straffe van verbeurte van dwangsommen) aan de totstandkoming van de depotovereenkomst haar medewerking te verlenen. Nu de rechter de beslagen onder voornoemde voorwaarde heeft opgeheven, is de voorzieningenrechter met [eiseres] van oordeel dat het aan [eiseres] opgelegde gebod ziet op de (rechts)handelingen die noodzakelijk waren voor de totstandkoming van de depotovereenkomst en daarmee het in vervulling gaan van de aan de opheffing gekoppelde voorwaarde. Dit volgt ook uit de wijze waarop de vordering van [gedaagde] in het vonnis van 4 mei 2022 is samengevat:
3.1. (…).
Daarnaast vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt opgedragen hieraan uitvoering te geven en haar medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een depotovereenkomst op straffe van verbeurte van een dwangsom, een en ander met veroordeling van [eiseres] in de (werkelijk gemaakte) proceskosten, te vermeerderen met nakosten en rente.
5.8.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] dan ook niet in zijn stellingname dat de in het gebod opgenomen zinsnede ‘
en alle vereiste nadere (rechts)handelingen die daaruit voortvloeien’ mede ziet op alle uit die
nog tot stand te brengendepotovereenkomst voortvloeiende rechtshandelingen. [gedaagde] koppelt de verschuldigdheid van dwangsommen aan een bepaling uit de depotovereenkomst, waarin staat dat [eiseres] gehouden is tot het opheffen en (laten) doorhalen van de beslagen binnen 48 uur na het eerste verzoek daartoe van de notaris. Die verplichting was ten tijde van het kort geding vonnis van 4 mei 2022, waarbij de rechter de beslagen reeds had opgeheven, echter (nog) niet bekend.
5.9.
Bovendien staat vast dat na de totstandkoming van de depotovereenkomst de onroerende zaken gelegen aan [adres 1] en [adres 2] in [plaats 3] door [gedaagde] ook daadwerkelijk aan een derde (vrij van beslagen) zijn geleverd. De doorhaling van de beslagen in het Kadaster betrof enkel nog de administratieve afwikkeling. [gedaagde] heeft desgevraagd niet kunnen toelichten wat zijn belang bij de spoedige doorhaling van de beslagen was. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] als gevolg van de vertraagde doorhaling op enige wijze schade heeft ondervonden. [gedaagde] heeft bij [eiseres] ook nimmer op doorhaling aangedrongen. Ook hierom kan niet in redelijkheid worden aangenomen dat het verbeuren van dwangsommen mede hierop betrekking had.
5.10.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] geen dwangsommen heeft verbeurd. De voorzieningenrechter zal daarom de gelegde executoriale (derden)beslagen op de Awn-uitkering onder de Sociale Verzekeringsbank en op het onverdeeld aandeel van [eiseres] in de nalatenschap van erflater opheffen.
Verbod opnieuw leggen beslag
5.11.
Verder vordert [eiseres] dat het [gedaagde] wordt verboden om op grond van het vonnis van 4 mei 2022 opnieuw beslag te leggen. De voorzieningenrechter zal deze vordering toewijzen, omdat hiervoor is geoordeeld dat [eiseres] op grond van het kort geding vonnis van 4 mei 2022 geen dwangsommen heeft verbeurd. Dit zal in de toekomst niet anders zijn aangezien de totstandkoming van de depotovereenkomst reeds is voltooid.
Overige vorderingen
5.12.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres] die zien op:
- het binnen twee dagen na betekening van dit vonnis doen van mededeling van de opheffing aan de Sociale Verzekeringsbank en daarvan afschrift te verstrekken;
- het binnen twee dagen na betekening van dit vonnis verstrekken van een door de deurwaarder geautoriseerd overzicht van de door de Sociale Verzekeringsbank ingehouden en aan [gedaagde] en/of de deurwaarder afgedragen gelden; en
- het binnen twee dagen nadat het hiervoor genoemde overzicht is verstrekt, het (laten) voldoen van de gelden aan [eiseres];
- de oplegging van een dwangsom.
5.13.
De rechtbank zal deze vorderingen dan ook toewijzen als gevorderd, met dien verstande dat de termijn voor het verstrekken van een door de deurwaarder geautoriseerd overzicht van de door de Sociale Verzekeringsbank ingehouden en aan [eiseres] en/of de deurwaarder afgedragen gelden wordt bepaald op zeven dagen na betekening van dit vonnis. De dwangsom zal worden toegewezen en gemaximeerd als in de beslissing vermeld.
Proceskosten
5.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 135,97
- griffierecht 87,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.507,97
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
heft op de op 30 juni 2023 namens [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde executoriale (derden)beslagen:
  • op het onverdeelde aandeel van [eiseres] in de nalatenschap van [erflater], geboren op [geboortedatum] 1939 en overleden op [overlijdens datum] 2021;
  • onder de Sociale Verzekeringsbank, op de Anw-uitkering van [eiseres],
6.2.
verbiedt [gedaagde] om op grond van het kort geding vonnis van 4 mei 2022 opnieuw beslag te doen leggen ten laste van [eiseres],
6.3.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis mededeling van de opheffing te doen aan de Sociale Verzekeringsbank en daarvan een afschrift te verstrekken aan [eiseres],
6.4.
gebiedt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een door de deurwaarder geautoriseerd overzicht te verstrekken van de door de Sociale Verzekeringsbank ingehouden en aan [gedaagde] en/of de deurwaarder afgedragen gelden,
6.5.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee dagen nadat het onder 6.4 bedoelde overzicht is verstrekt de gelden te (laten) voldoen aan [eiseres],
6.6.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom zal verbeuren van € 2.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de onder 6.2 tot en met 6.5 uitgesproken veroordelingen voldoet, tot in totaal een maximum van € 100.000.- is bereikt,
6.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.507,97, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.8.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan,
6.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bert op 8 maart 2024. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1589