ECLI:NL:RBNHO:2024:2538

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
15.228936.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na steekincident met noodweer(exces) verweer

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 9 september 2022 in Zaandam, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de borst en het been heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn beroep op noodweer(exces), schuldig is aan de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijkomende voorwaarden, waaronder een werkstraf van 80 uren. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het slachtoffer had geleden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, en nam daarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, waaronder zijn psychologische toestand en de noodzaak voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.228936.22 (P)
Uitspraakdatum: 14 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 29 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.T. Wezel, advocaat te Zaandam, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en van wat namens de benadeelde partij door zijn advocaat mr. J.A.C. Bruin, kantoorhoudende te Zaandam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borststreek [ter hoogte van de tepel] en/of in een been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig de door haar overhandigde pleitnota – primair verzocht de verdachte van het ten laste gelegde feit vrij te spreken, omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte vreesde dat hem iets zou worden aangedaan en heeft met zijn handelen geprobeerd dit te voorkomen. Vaststaat dat de verdachte met een mes in de borst heeft gestoken, maar er was geen sprake van een levensbedreigende situatie omdat er blijkens de letselrapportage geen letsel is vastgesteld aan longen, de lever of andere organen. De raadsvrouw is van mening dat er daardoor er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering feit
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Naar aanleiding van een conflict over een aansteker komen op 9 september 2022 twee groepen van drie jongens bij elkaar om dit op te lossen. Dit is al snel uitgedraaid op een ruzie, waarbij verschillende wapens zijn waargenomen. Zo is er aan de kant van de verdachte en de medeverdachte een honkbalknuppel en een mes gezien en aan de kant van het slachtoffer een wapenstok. De verdachte heeft bekend het slachtoffer twee keer te hebben gestoken met een mes wat hij van de medeverdachte [medeverdachte] zegt te hebben afgepakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van opzet in voorwaardelijke zin als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte naar algemene ervaringsregels tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte heeft het slachtoffer ook naar eigen zeggen met een uitgeklapt mes in zijn borst en been gestoken. Uit de letselrapportage van de GGD d.d. 27 januari 2023 blijkt dat er bij het slachtoffer als gevolg van het steekletsel in de borstkas een klaplong is vastgesteld waardoor acuut medisch ingrijpen noodzakelijk was. Het oplopen van een dergelijke steekwond met daaraan gerelateerde orgaan- en weefselschade zoals bij het slachtoffer gediagnosticeerd impliceert een aanzienlijk risico op levensbedreigende complicaties. Ook met betrekking tot de steekverwonding in de knie heeft de deskundige geconcludeerd dat deze een risico op een mogelijke levensbedreigende bloeding uit de grote slagader in de knieholte impliceert.
Het aldus met een mes tot twee keer toe op die plekken in het lichaam steken van een slachtoffer roept de aanmerkelijke kans in het leven dat dat slachtoffer daardoor komt te overlijden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is het handelen van de verdachte hiermee zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot doodslag.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bij het steken van het slachtoffer. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat de verdachte het mes heeft afgepakt van zijn medeverdachte [medeverdachte] en dat [medeverdachte] vervolgens de verdachte juist heeft geprobeerd tegen te houden bij het steken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 september 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij] met een mes, in de borststreek [ter hoogte van de tepel] en in een been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1.
Beroep op noodweer
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt.
4.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezen verklaring van de poging tot doodslag en het standpunt ingenomen dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Samengevat voert de officier van justitie daartoe aan dat de verdachte de eerste is die klappen heeft uitgedeeld en dat zijn verklaring dat hij klem stond niet betrouwbaar en ongeloofwaardig is. Er zat voorts ruim voldoende tijd tussen het slaan, het afpakken van het mes en het steken van het slachtoffer waarin de verdachte een andere beslissing had kunnen nemen.
4.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel de raadsvrouw het beroep op noodweer nauwelijks inhoudelijk nader heeft toegelicht, overweegt de rechtbank allereerst dat van noodweer sprake kan zijn wanneer een verdachte handelingen pleegt die nodig zijn voor een noodzakelijke verdediging van eigen of iemand anders lichaam, eerbaarheid of goed, tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hierbij spelen ook de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol.
De rechtbank concludeert dat de verklaring van de verdachte dat hij klem stond tegen de muur en geen mogelijkheid had om weg te komen niet wordt ondersteund door de overige verklaringen noch door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank stelt verder vast dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval op de verdachte, bestaande uit het slaan door aangever met een wapenstok, al was beëindigd op het moment dat de verdachte het mes pakte en stak. De verdachte is, nadat hij door het latere slachtoffer met de wapenstok is geslagen, weggelopen, heeft het mes van de medeverdachte afgepakt en de aangever twee keer gestoken. Daarbij komt dat tussen de eerste en tweede keer steken de andere betrokkenen hebben geprobeerd de verdachte tegen te houden, maar dat de verdachte toch is doorgegaan, terwijl het slachtoffer al op de grond lag. De rechtbank stelt hiermee vast dat door de verdachte niet aannemelijk is gemaakt dat er op het moment van steken sprake was van een noodweersituatie. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te stellen dat het handelen van de verdachte het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de eerdere klappen met de wapenstok, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door hierop te reageren op de wijze zoals hij heeft gedaan de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank was er op het moment dat de verdachte het mes heeft afgepakt al geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval en was de verdediging daartegen ook niet (meer) geboden. Aldus verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op: poging tot doodslag.

5.Strafbaarheid van de verdachte5.1. Beroep op noodweerexces

5.1.1 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voorts verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging voor het tenlastegelegde feit, nu de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
5.1.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen, omdat geen sprake (meer) was van een noodweersituatie en de verdachte tijd en gelegenheid had om anders te handelen dan hij deed.
5.1.3. Oordeel van de rechtbank
Hoewel de raadsvrouw het beroep op noodweerexces nauwelijks inhoudelijk nader heeft toegelicht, overweegt de rechtbank allereerst dat noodweerexces in beeld kan komen bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, die het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt.. Er moet ook in dat geval sprake (geweest) zijn van een (eerdere) noodweersituatie.
De rechtbank heeft in overweging 4.1.3 al vastgesteld dat geen sprake meer was van een ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was op het moment dat de verdachte besloot tot twee keer toe een mes te gebruiken tegen het slachtoffer. Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden ten gevolge van een hevige gemoedsbeweging, stelt de rechtbank vast dat de verdachte zelf op dit punt alleen heeft verklaard dat hij op het moment van het steken van het slachtoffer bang en boos was. Een eventuele hevige gemoedsbeweging die door een eerdere aanranding zou zijn ontstaan is daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt en dus niet vast komen te staan. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank wijst er bovendien op dat de verdachte na de eerste steekbeweging het slachtoffer achterna is gegaan om hem – terwijl het slachtoffer op de grond lag – nogmaals te steken. In dat licht bestaat er tussen de eerdere aanranding en de gedragingen van de verdachte een te ver verwijderd causaal verband om zonder nadere gegevens over zijn gemoedstoestand te kunnen spreken van noodweerexces. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 169 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest (11 dagen), met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd en tijdens de zitting aangevuld. De officier van justitie heeft hierbij ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren op te leggen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een veel lagere werkstraf dan door de officier van justitie geëist. De verdachte is bereid mee te werken aan alle voorwaarden die door de hulpverlening zijn geadviseerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer in zijn borstkas en been te steken. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat ernstig gewond is geraakt. De praktijk leert dat slachtoffers van dit soort feiten vaak nog lange tijd last hebben van de psychische gevolgen. Dit blijkt mede uit de vordering tot schadevergoeding die namens het slachtoffer is ingediend waarin hij aangeeft dat hij lange tijd angstig is geweest en zich niet op straat durfde te vertonen. Dergelijke feiten leiden bovendien tot gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers zelf, maar ook bij mogelijke omstanders en bij de samenleving in het algemeen. Mede gelet op het huidige klimaat van toenemend geweld, waarbij door jonge daders steeds vaker messen worden gebruikt, dient een duidelijke normstelling in de vorm van een stevige strafrechtelijke reactie te volgen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 7 december 2022 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte evaluatierapport gedateerd 6 februari 2024 van [reclasseringsmedewerker] , als reclasseringsmedewerker werkzaam bij de jeugdreclassering.
- het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport van 19 februari 2024 van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , raadsonderzoekers bij de Raad.
Uit het psychologisch rapport blijkt onder meer in dat er bij de verdachte sprake is van een trauma- en stressorgerelateerde stoornis waardoor hij vanuit sterke gevoelens van onveiligheid, angst en boosheid reageert op situaties die door hem als bedreigend worden ervaren. Deze stoornis speelde een rol bij het tenlastegelegde. De verdachte beschikte vanwege de trauma- en stressorgerelateerde stoornis niet over de vaardigheden om andere oplossingen te bedenken of zichzelf te kalmeren. De psycholoog adviseert daarom de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De verdachte heeft begeleiding en behandeling nodig in het omgaan met emoties, het omgaan met spanningen en problemen en het verminderen van de impact die de traumatiserende gebeurtenissen en herinneringen hebben. Zijn gewetensontwikkeling en het vermogen tot empathie en zelfreflectie, alsmede het nemen van verantwoordelijkheid voor de eigen keuzes moeten worden gestimuleerd.
De rechtbank verenigt zich met de bevindingen en de conclusie van de voormelde rapportage en neemt de conclusie over van de psycholoog dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
De Raad adviseert aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis en een voorwaardelijke jeugddetentie met een aantal bijzondere voorwaarden. Tevens adviseert de Raad aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Op de zitting hebben de Raad en de jeugdreclassering bovenstaand advies onderschreven. De Raad heeft verzocht de bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van een dagbesteding toe te voegen. Vanwege het feit dat de verdachte al langere tijd positief meewerkt aan de bijzondere voorwaarden in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, vindt de Raad een proeftijd van een jaar passend voor de bijzondere voorwaarden. Tot slot adviseert de Raad om de op te leggen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. De rechtbank ziet in het tijdsverloop aanleiding om ten gunste van de verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. Daarnaast heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte laten meewegen dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest en nog erg jong is. Bovendien wordt de verdachte inmiddels al geruime tijd begeleid door de jeugdreclassering en heeft hij zich al die tijd goed aan de schorsingsvoorwaarden – waaronder elektronische monitoring gedurende 10 maanden – gehouden. Verder heeft hij nog een intensief hulpverleningstraject voor de boeg wat veel tijd en inspanning van de verdachte zal vragen. Tot slot heeft de verdachte verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen door vrijwel direct een bekentenis af te leggen. Hiermee geeft de verdachte aan het kwalijke van zijn handelen in te zien. Ook heeft de verdachte spijt betuigd en op de zitting zijn excuses aan het slachtoffer aangeboden. De verdachte heeft meerdere malen aangegeven bereid te zijn om een bemiddelingstraject met het slachtoffer aan te gaan en is door de Raad aangemeld voor een mediation-traject.
Straf
Gelet op bovenstaande omstandigheden, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en omdat de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een jeugddetentie van 120 dagen dient te worden opgelegd waarbij het onvoorwaardelijk deel (13 dagen) gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden – zoals door de Raad geadviseerd en aangevuld op de zitting – verbinden, met daaraan toegevoegd de bepaling dat deze eerder kunnen worden afgesloten indien de jeugdreclassering dit passend acht.
Verder is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met voornoemde jeugddetentie. De rechtbank zal aan de verdachte daarnaast een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [benadeelde partij] . Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien hij geen begeleiding en behandeling krijgt. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. J.A.C. Bruin heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij] een vordering tot schadevergoeding van € 7.489,00 euro ingediend tegen de verdachte wegens € 489,00 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade die hij zou hebben geleden. Ook heeft mr. J.A.C. Bruin namens de benadeelde partij een bedrag van € 297,00 euro aan proceskosten gevorderd.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade van € 346,00 en immateriële schade van € 7.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de proceskosten tot een bedrag van € 92,40. De overige gevorderde materiële schade en proceskosten zijn kosten gemaakt door de moeder van de benadeelde partij en komen niet voor toewijzing in aanmerking. De officier van justitie acht voorts hoofdelijkheid niet wenselijk en heeft daarom voorgesteld het aandeel per verdachte in de vorm van een percentage vast te stellen. De officier van justitie stelt daarbij een verdeling voor waarbij de verdachte 75% van de vordering moet betalen en medeverdachte [medeverdachte] 25%.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – in geval van bewezenverklaring – de vordering van de benadeelde partij betwist. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de verdediging dat de vordering onvoldoende onderbouwd en ongegrond is. De vordering is ook niet eenvoudig van aard, temeer ook door de rol van het slachtoffer zelf. De behandeling van de vordering zal daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Ten aanzien van de materiële schade en proceskosten die zien op kosten gemaakt door de moeder stelt de verdediging dat dit geen rechtstreekse schade betreft en dat deze kosten om die reden dienen te worden afgewezen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit (de poging tot doodslag) rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor vergoeding van de materiële schade tot een bedrag van € 346,00 kan worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij vergoeding toekomt voor de beschadigde kleding, de reiskosten vanwege het ontslag uit het ziekenhuis en de controles, de krukken, het eigen risico en de ziekenhuisdagvergoeding. De overige gevorderde materiële schade ziet op de reiskosten van de moeder en komt volgens het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dit geen rechtstreekse schade van de benadeelde partij zelf betreft.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Hoewel de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partij vrij summier onderbouwd is, acht de rechtbank het gelet op de ernst van het feit aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft opgelopen. Tijdens het steekincident en daarna in het ziekenhuis heeft de benadeelde partij gevreesd voor zijn leven en blijvend letsel. Daar staat tegenover dat het slachtoffer een rol heeft gespeeld in de escalatie van het conflict door zelf een wapenstok te hanteren. Daardoor is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk en billijk de gevorderde immateriële schade aanzienlijk te matigen. De rechtbank ziet gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij bij de escalatie van het conflict en de standpunten van de officier van justitie en de verdediging aanleiding de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.250,00.
Gelet op het voorgaande dienen de verdachte en de medeverdachte een bedrag van € 346,00 aan materiële schade en een bedrag van € 1.250,00 aan immateriële schade te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 92,40 kan worden toegewezen. Deze kosten zien op het opvragen van medische informatie (te weten € 68,00) en de reiskosten van de benadeelde partij (in totaal te weten
€ 24,40). De onder de proceskosten gevorderde verletkosten en reiskosten van de moeder komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dit geen rechtstreekse schade van de benadeelde partij zelf betreft.
De rechtbank zal – conform het voorstel van de officier van justitie – bepalen dat de bedragen tot schadevergoeding niet hoofdelijk worden toegewezen, maar in een percentage. De rechtbank maakt hierin enig onderscheid tussen rol van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] . Hierbij heeft de rechtbank gekeken naar ieders aandeel en de rol die blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank acht de verdachte voor 60% verantwoordelijk voor het veroorzaken van de schade van de benadeelde partij. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 957,60, bestaande uit € 207,60 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de verdachte ten aanzien van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Uitgaande van het vastgestelde percentage van 60% zal de verdachte vooralsnog € 55,44 moeten betalen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.1.3 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
120 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
107 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 13 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling de Jeugdbescherming (Regio Amsterdam),
afdeling jeugdreclassering en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de
jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo
frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan de ambulante begeleiding vanuit Levvel, in de vorm van IFA-coaching, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • meewerkt aan behandeling vanuit de Waag, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • meewerkt aan het vinden en behouden van een dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werk, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 957,60(negenhonderdzesenvijftig euro en zestig eurocent), bestaande uit € 207,60 (tweehonderdzeven euro en zestig eurocent) voor de materiële en € 750,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 55,44 (vijfenvijftig euro en vierenveertig eurocent), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 957,60(negenhonderdzesenvijftig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissingen over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A. Egter van Wissekerke, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. N. Cuvelier, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B. Kuvel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2024.