ECLI:NL:RBNHO:2024:2532

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
15/055178-23 (zaak A) en 13/110960-23 (zaak B) (gev)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en poging tot doodslag met mes en stanleymes

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en poging tot doodslag. In zaak A, dat plaatsvond op 22 februari 2023 in Hoofddorp, werd de verdachte veroordeeld voor het steken van het slachtoffer met een mes in het gelaat en het beroven van diens tas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard, wat resulteerde in een veroordeling voor zware mishandeling en diefstal met geweld. De poging tot doodslag werd echter niet bewezen, en de verdachte werd vrijgesproken van dit feit.

In zaak B, dat op 27 april 2023 in Amsterdam plaatsvond, werd de verdachte beschuldigd van het snijden van een ander slachtoffer met een stanleymes in de hals. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, wat leidde tot een veroordeling voor poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 54 maanden op, evenals gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een contactverbod met het slachtoffer in zaak A.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/055178-23 (zaak A) en 13/110960-23 (zaak B) (gev) (P)
Uitspraakdatum: 14 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van den Driest, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op of omstreeks 22 februari 2023 in Hoofddorp de aangever [benadeelde 1] in zijn wang heeft gestoken/gesneden met een mes, waarbij hij ook de wijsvinger en hals van de aangever heeft geraakt. Dit is primair tenlastegelegd als poging doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als poging zware mishandeling. Ook wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij bij hetzelfde incident de tas van de aangever heeft weggenomen. Dit is tenlastegelegd als diefstal met geweld. In dit vonnis worden deze feiten aangeduid als zaak A.
Daarnaast wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij op of omstreeks 27 april 2023 in Amsterdam de aangever [benadeelde 2] met een stanleymes in zijn nek heeft gesneden/gestoken. Dit is primair tenlastegelegd als poging doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als poging zware mishandeling. Ook wordt de verdachte ervan beschuldigd samen met een ander openlijk geweld te hebben gepleegd tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] door te duwen/trekken aan hun lichaam, hen te slaan/stompen, te snijden/steken in de nek van [benadeelde 2] en te schoppen/trappen tegen het lichaam van [benadeelde 3] terwijl hij op de grond lag. Ten slotte wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij de muts van [benadeelde 3] heeft weggenomen. In dit vonnis worden deze feiten aangeduid als zaak B.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van openlijk geweld en diefstal in zaak B en tot bewezenverklaring van de overige in zaak A en B (primair) ten laste gelegde feiten (in beide zaken poging doodslag en in zaak A diefstal met geweld).
3.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak A
Feit 1 (steken/snijden met mes in wang)
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, omdat de verdachte ontkent dat hij een mes heeft getrokken en dat hij de aangever heeft aangevallen met dit mes. Het was juist de aangever zelf die de verdachte heeft aangevallen met een mes. Dit alternatieve scenario wordt ondersteund door het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit blijkt dat geen DNA-materiaal van de verdachte op het ter plaatse gevonden handvat is aangetroffen, maar wel DNA-materiaal van de aangever. Na de dreiging met het mes door de aangever ontstond geduw en getrek tussen de aangever en de verdachte, waarbij de verdachte zich heeft verweerd en de arm van de aangever heeft vastgepakt. In die worsteling moet de aangever zichzelf hebben verwond met het mes. De verdachte heeft in die situatie geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van de aangever en ook niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of op een poging daartoe.
Indien de rechtbank wel bewezen acht dat de verdachte een mes bij zich had en daarmee de aangever heeft aangevallen, moet ook vrijspraak volgen wat betreft poging doodslag en zware mishandeling. Het dossier bevat namelijk onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat in deze zaak sprake is van (het aanvaarden van) een aanmerkelijke kans op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel. De aard van het letsel, de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel maken bovendien dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De poging tot zware mishandeling kan wel bewezen worden volgens de raadsvrouw.
Feit 2 (diefstal met geweld)
Ten aanzien van de diefstal met geweld heeft de raadsvrouw bepleit dat het de aangever is geweest die een mes heeft getrokken en de verdachte hiermee heeft aangevallen, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van diefstal met geweld. De verdachte heeft wel de tas van de aangever weggenomen, zodat alleen een eenvoudige diefstal bewezen kan worden.
Zaak B
Feit 1 (snijden/steken met stanleymes in hals)
De raadsvrouw heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste feit (poging doodslag en zware mishandeling), omdat het in de nek snijden/steken met een stanleymes juridisch gezien geen poging tot doodslag of zware mishandeling oplevert. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 (snijden/steken [benadeelde 2] met mes), heeft de raadsvrouw subsidiair bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Uit de verklaringen in het dossier en de camerabeelden blijkt namelijk dat de verdachte werd aangevallen door meerdere personen, waardoor sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte had geen reële mogelijkheid om zich aan deze aanranding te onttrekken en had dit ook niet hoeven doen. De verdachte werd immers door een groep personen achternagezeten en geslagen. Het geweld dat de verdachte in reactie op de meerdere geweldshandelingen heeft uitgeoefend, te weten het eenmalig zwaaien met een stanleymes, is gelet op deze omstandigheden ook proportioneel. Meer subsidiair is sprake van noodweerexces, omdat de verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Uit pure emotie heeft hij geprobeerd zich los te slaan en heeft hij op enig moment met het stanleymes om zich heen gezwaaid.
Feit 2 (openlijk geweld)
Ten aanzien van dit feit moet primair vrijspraak volgen, omdat geen sprake is geweest van het opzettelijk in vereniging plegen van geweld. Subsidiair komt de verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toe. Daarbij wordt verwezen naar de motivering ten aanzien van feit 1.
Feit 3 (diefstal)
Ten aanzien van dit feit heeft de raadsvrouw ook vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de muts.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Verwerping van het alternatieve scenario ten aanzien van zaak A (steken/snijden met mes in wang en diefstal met geweld)
Uit de aangifte blijkt dat de verdachte de aangever volgde vanuit de bus en hem op een gegeven moment inhaalde en vroeg om een sigaret. Toen de aangever zei dat hij geen sigaretten had, greep de verdachte naar de tas van de aangever. Vervolgens trok de verdachte ineens een mes. Er ontstond een situatie van duwen en trekken aan de tas van de aangever, waarna de verdachte zou hebben gezegd dat als de aangever de tas niet gaf hij hem “zou geven”. De aangever zag dat de verdachte het mes vasthad en had het idee dat de verdachte hiermee bedoelde dat hij hem anders zou gaan steken. Toen de aangever het tasje losliet, stak de verdachte hem vrijwel direct, waarbij de eerste steek in de linkerwang van de aangever ging.
Ter terechtzitting is door de verdediging een alternatief scenario aangedragen, namelijk dat het de aangever is geweest die de verdachte heeft aangevallen met een mes. Tijdens het duwen en trekken dat hierop volgde, heeft de aangever zichzelf met het mes verwond. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat die dit scenario van de verdachte ondersteunen. Door de verdediging zijn geen nadere gegevens verstrekt om het alternatieve scenario ook maar enigszins controleerbaar of aannemelijk te maken. De verdachte heeft ter terechtzitting slechts in algemene zin verklaard dat de aangever zichzelf tijdens het duwen en trekken met het mes heeft verwond. De verdediging heeft op geen enkele manier uitgelegd hoe de aangever zichzelf in die situatie in de eigen wang, hals en vinger heeft kunnen steken c.q. snijden, zodanig dat daaruit het ontstane steek- en snijletsel kan worden verklaard. De rechtbank overweegt verder dat het enkele feit dat op het op de plaats delict gevonden handvat van een mes geen DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen, niet betekent dat de verdachte het slachtoffer niet met een mes (dit mes of een ander mes) heeft gestoken. De verdediging heeft het alternatieve scenario bovendien pas voor het eerst ter terechtzitting naar voren gebracht, waardoor nader onderzoek door de politie niet meer mogelijk was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ter terechtzitting door de verdediging geschetste alternatieve scenario ten aanzien van zaak A niet aannemelijk, zodat het wordt verworpen.
3.3.2.
Vrijspraak feit 1 primair (zaak A) en feiten 2 en 3 (zaak B)Zaak A
Feit 1 primair/poging doodslag
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat van de daarvoor vereiste opzet op de dood – ook in voorwaardelijke zin – niet is gebleken. Gelet op het bij de aangever ontstane letsel moet de verdachte met enige kracht hebben gestoken. Op basis van het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen wat voor beweging de verdachte precies heeft gemaakt, wat de volgorde is geweest van bewegingen en met wat voor soort mes hij de aangever heeft gestoken. Gelet op de aangifte en de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat bovendien sprake is geweest van een duw- en treksituatie, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de verdachte welbewust en doelgericht met het mes in de richting van het hoofd van de aangever heeft bewogen. De aangever heeft bovendien verklaard dat hij opeens een steek in zijn wang voelde en heeft niet gezien dat de verdachte een bewuste zwaai met het mes richting zijn hoofd heeft gemaakt.
Vanwege de hiervoor genoemde onduidelijkheden kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte bij het steken c.q. snijden van de aangever een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard, noch dat de kans op de dood van de aangever in dit geval naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is geweest. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Zaak B
Feiten 2 en 3/openlijk geweld en diefstal
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 2 en 3 van zaak B ten laste is gelegd (openlijk geweld en diefstal). De rechtbank zal daarom de verdachte hiervan vrijspreken.
3.3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair en feit 2 van zaak A (zware mishandeling en diefstal met geweld) en onder feit 1 primair van zaak B (poging doodslag) ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4.
Nadere bewijsoverwegingen
Zaak A
Feit 1 subsidiair/zware mishandeling
De subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling op [benadeelde 1] is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Door met enige kracht met een mes de aangever in zijn wang te steken, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dit gevolg is ook daadwerkelijk ingetreden, omdat uit de letselverklaring in het dossier volgt dat de aangever een diepe snijverwonding van vier tot vijf centimeter in het gelaat had, doorlopend tot in de mondholte. Na hechting aan de binnen- en buitenzijde is sprake van een naar verwachting blijvend zichtbaar litteken. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de aangever waarschijnlijk in de toekomst nog een (cosmetische) operatie zal moeten ondergaan. Ook is door het handelen van de verdachte bij de aangever een diepe snijverwonding in de linker wijsvinger ontstaan, waarbij buigpeesletsel is ontstaan waar hij operatief aan is behandeld. Het herstel van het peesletsel werd geschat op zes weken, waarna fysiotherapie de volledige vingerfunctie zou moeten herstellen. Inmiddels is de aangever in december 2023 voor een tweede keer operatief behandeld aan zijn wijsvinger en het is nog onduidelijk of hij zijn vinger weer 100% zal kunnen gebruiken in de toekomst.
Gelet op het feit dat sprake is van (meermalen) operatief ingrijpen, langdurig herstel met tijdelijke verhindering in de uitoefening van werk en restschade in de vorm van een groot en blijvend zichtbaar litteken in het gelaat, is het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2/diefstal met geweld
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de tas van de aangever heeft meegenomen. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 3.3.1. heeft overwogen over het door de verdachte toegepaste geweld en de verklaring van de aangever, waaruit blijkt dat de verdachte heeft gezegd dat hij de aangever zou ‘geven’ (daarmee bedoelend dat hij hem zou steken) als hij de tas niet zou afgeven en dit vervolgens ook heeft gedaan, acht de rechtbank de ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen.
Zaak B
Feit 1 primair/poging doodslag
Voor een bewezenverklaring van dit feit is van belang of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op de camerabeelden is, volgens de beschrijving door de verbalisant, zichtbaar dat de verdachte op een gegeven moment loskomt van de groep van drie mannen waaronder de aangever. De verdachte loopt achteruit weg en er is iets glimmends te zien in zijn rechterhand. De verdachte loopt iets verder dan de tramhalte en blijft daar staan. Hij heeft nog steeds een glimmend voorwerp in zijn hand. Vanaf die plek stapt de verdachte naar voren in de richting van de aangever en maakt vervolgens een gerichte zwaai met zijn arm richting het hoofd en de hals van de aangever. Te zien is dat het hoofd van de aangever hierdoor opzij gaat, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij op dit moment (met kracht) wordt geraakt. Na deze zwaai rent de verdachte direct weg. De rechtbank leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen af dat de verdachte van korte afstand met zijn rechterhand welbewust een doelgerichte beweging heeft gemaakt richting het hoofd dan wel de hals van het slachtoffer. Hij heeft hiermee welbewust en doelbewust de aangever in de richting van zijn hals willen raken met het stanleymes dat hij in zijn hand had. De aangever is hierbij geraakt en heeft een snijwond van twaalf centimeter lang in de hals opgelopen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gelaat een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. De halsstreek is een zeer goed doorbloed gebied waarbij niet diep onder de huid (meerdere millimeters tot enkele centimeters) onder meer zeer belangrijke bloedvaten liggen die naar het hoofd en de hersenen gaan (zie de risicoanalyse van [forensisch arts], forensisch arts GGD Hollands Noorden, gedateerd 13 februari 2024). Dergelijke bloedvaten hadden door het handelen van de verdachte gemakkelijk geraakt kunnen worden. De verdachte heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zo geraakt zou kunnen worden met het stanleymes, dat bij hem dodelijk letsel zou ontstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde 2].
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 van zaak A (zware mishandeling en diefstal met geweld) en onder 1 primair van zaak B (poging doodslag) ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Zaak A
Feit 1 subsidiair
hij op 22 februari 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een snee in het gelaat van deze [benadeelde 1], te weten zijn linkerwang, van ongeveer vijf centimeter lengte en tot in de mondholte reikend, welke snee meerdere hechtingen behoefde aan buiten- en binnenzijde van de mond, en
- een snijverwonding aan de buigzijde van de linker wijsvinger van ongeveer één centimeter, welke operatief ingrijpen behoefde,
heeft toegebracht door met een mes in de linkerwang van [benadeelde 1] te steken en tevens de linker wijsvinger rakend.
Feit 2
hij op 22 februari 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, op de openbare weg, te weten op het [adres 1] ter hoogte van nummer 80, een schoudertas met inhoud (waaronder een paspoort en contant geld), die aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door op enig moment een mes te trekken en hiermee te dreigen richting [benadeelde 1] en met dit mes [benadeelde 1] in het gelaat te steken, daarbij tevens diens hals en linker ringvinger rakend, en de tas bij de riem te pakken en over het hoofd van [benadeelde 1] weg te trekken.
Zaak B
Feit 1 primair
hij op 27 april 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 2] met een stanleymes in de hals heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Door de verdediging is, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, ten aanzien van feit 1 in zaak B (snijden/steken met stanleymes in hals) een beroep gedaan op noodweer, zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat de verdachte veelvuldig door meerdere personen werd aangevallen op het [adres 2]. Tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft de verdachte zich moeten verdedigen.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zich wel mocht verdedigen, was de noodweersituatie al beëindigd op het moment dat de verdachte heeft gezwaaid met het mes. De verdachte was op dat moment door de glazen wand van het tramhokje fysiek gescheiden van de aangever en de situatie was rustig. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het snijden met een mes niet proportioneel was. De verdachte had anders kunnen en moeten handelen.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen als sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die noodzaakt tot verdediging. Uit het dossier blijkt niet van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte op het moment dat hij een zwaaiende beweging met een mes maakte richting de aangever. Het gevecht tussen de verdachte en de aangever en zijn vrienden leek op dat moment juist tot stilstand te zijn gekomen en de verdachte had zich onttrokken aan de groep. Hij stond alleen achter de glazen wand bij de tramhalte. De verdachte had zich dus al onttrokken aan de situatie en had ook de ruimte om dit te blijven doen. Het was de verdachte zelf die zich weer tot de aangever richtte door naar hem toe te stappen en een zwaaiende beweging met het mes te maken in zijn richting. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op dat moment geen sprake was van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
Feit 1 subsidiair:
zware mishandeling
Feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
Zaak B:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is ten aanzien van feit 1 van zaak B (snijden/steken met stanleymes in hals) een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor onder 4. al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom ook niet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Ook heeft de officier van justitie verzocht een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op te leggen voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met
[benadeelde 1]. Voor iedere overtreding van dit contactverbod door de verdachte moet vervangende hechtenis voor de duur van twee weken worden toegepast, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft gevorderd dit contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsvrouw heeft bepleit aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, waaronder verplicht contact met de reclassering, zodat dit niet pas op een later moment – in het kader van een vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregel – aan de orde is. De verdachte is een zwakbegaafde jongen die moeilijk te instrueren is, zodat hulp van de reclassering heel wenselijk is. Ten aanzien van de inhoud van die bijzondere voorwaarden kan aansluiting worden gezocht bij de voorwaarden die de politierechter recentelijk in een andere zaak van de verdachte heeft opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht geen vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. De reclassering heeft de inhoud van deze maatregel onvoldoende nauwkeurig omschreven. Bovendien is de reclassering van mening dat er geen bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd, wat maakt dat het advies tot oplegging van deze maatregel tegenstrijdig is.
Ten aanzien van het gevorderde contactverbod heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de verdachte hier geen bezwaar tegen heeft, omdat hij geen aanleiding heeft om contact te zoeken met [benadeelde 1].
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft [benadeelde 1] ’s avonds laat op straat volkomen onverwacht met een mes gestoken in het gelaat en hem van zijn tas beroofd. Hierdoor heeft [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, met als gevolg een blijvend litteken op zijn wang en peesletsel aan zijn wijsvinger. Het slachtoffer heeft hiervoor al twee operaties ondergaan en naar verwachting zal nog een nieuwe operatie moeten volgen voor het litteken op zijn wang. De vraag is nog of hij zijn wijsvinger in de toekomst weer 100% zal kunnen gebruiken. Dit grove geweld van de verdachte vond ogenschijnlijk plaats zonder enige aanleiding. De verdachte en het slachtoffer waren tot 22 februari 2023 onbekenden van elkaar. De verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de door de zus van het slachtoffer ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog altijd gevolgen van de feiten ondervindt. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [benadeelde 2] door hem met een stanleymes in de nek te snijden. Het slachtoffer heeft hierdoor een groot en naar verwachting blijvend zichtbaar litteken in de hals opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer, zoals ook is gebleken uit de namens hem ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent ook dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank rekent het de verdachte verder aan dat hij geen (volledige) openheid van zaken heeft gegeven over wat zich precies heeft afgespeeld op 22 februari 2023 en 27 april 2023. Hij heeft zich binnen een kort tijdsbestek van enkele maanden twee keer schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten en heeft geen inzicht gegeven in zijn handelen of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft een berekenende proceshouding ingenomen, waardoor het voor de slachtoffers onduidelijk blijft waarom en hoe hij tot zijn daden is gekomen. De verdachte heeft geen gevoel van spijt getoond en heeft bovendien ter terechtzitting de schuld van het letsel van het slachtoffer [benadeelde 1] bij [benadeelde 1] zelf gelegd. De rechtbank weegt ook mee dat, hoewel wat betreft het feit op 27 april 2023 geen sprake is geweest van een noodweersituatie, het bewezenverklaarde feit wel heeft plaatsgevonden na een vechtpartij waarbij de verdachte ook fysiek is aangevallen door meerdere personen, waaronder [benadeelde 2].
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 februari 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte al eerder meermalen wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook acht geslagen over het psychologisch rapport van 10 november 2023, opgemaakt door [psycholoog], klinisch psycholoog. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Volgens de psycholoog lijkt de weigering niet voort te komen uit pathologie, maar de verdachte zou hebben gehoord dat medewerking aan het persoonlijkheidsonderzoek sneller zou leiden tot oplegging van een tbs-maatregel. Dit heeft de verdachte ter terechtzitting bevestigd. Uit het psychologisch rapport blijkt verder dat zeer waarschijnlijk is dat de verdachte op zwakbegaafd niveau functioneert en er mogelijk sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik. Deze stoornissen konden echter niet worden vastgesteld, evenals het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek, aangezien de psycholoog de verdachte zelf niet heeft kunnen onderzoeken, anders dan op basis van zijn dossier.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Fivoor, gedateerd 13 december 2023. Uit dit rapport blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en dat sprake is van een delictpatroon ten aanzien van het plegen van geweldsdelicten onder invloed van middelen. Het ontbreekt de verdachte aan intrinsieke motivatie om mee te werken aan een eventuele behandeling, omdat hij hier zelf geen aanleiding toe ziet. De houding van de verdachte beperkt de reclassering te komen tot een eventueel plan van aanpak in een voorwaardelijk kader. De reclassering adviseert de verdachte daarom te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (PBC), zodat een advies kan worden opgesteld over de mate van toerekenbaarheid van de ten laste gelegde feiten en ten aanzien van passende interventies om het risico op recidive te verminderen. Indien de rechtbank een observatie in het PBC niet passend acht, adviseert de reclassering aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr.
Op te leggen straf
De aard en ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Op te leggen maatregelen
38z Sr
De rechtbank zal daarnaast aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. De rechtbank leidt uit de stukken over de persoon van de verdachte af, waaronder het rapport van de reclassering en zijn strafblad, dat de kans op herhaling van het plegen van soortgelijke feiten groot is. De maatregel moet ervoor zorgen dat het recidiverisico wordt teruggedrongen. Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel noodzakelijk voor de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank zal daarom in navolging van het advies van de reclassering aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de maatregel pas ten uitvoer kan worden gelegd na tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf, op een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.
38v Sr en dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr moet worden opgelegd, inhoudende een contactverbod. Dit contactverbod houdt in dat de verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2].
De rechtbank beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval de verdachte niet aan de maatregel voldoet. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen van de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen tegenover een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] heeft de officier van justitie zich op het
standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de
wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de
kosten van de littekencrème en de stomerijkosten kan de rechtbank eventueel gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] heeft de officier van justitie zich op het
standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke
rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] heeft de officier van justitie gevorderd
dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de gevorderde vrijspraken ten aanzien
van de feiten waarop deze vordering betrekking heeft (openlijk geweld en diefstal in zaak B).
7.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] heeft de raadsvrouw primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering gedeeltelijk af te wijzen. De posten die zien op de littekencrème, gemiste inkomsten, stomerijkosten, het eigen risico, de reiskosten en de schoonmaakkosten van de auto zijn onvoldoende onderbouwd. De kosten voor de studieboeken zijn geen gevolg van het ten laste gelegde feit, zodat de post moet worden afgewezen wegens gebrek aan voldoende verband. Ten aanzien van de ziekenhuisdaggeldvergoeding heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw primair afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid bepleit, omdat dit deel van de vordering zich niet leent voor een behandeling in het strafproces. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen tot € 1.250,00.
Wat betreft de vordering van [benadeelde 2] heeft de raadsvrouw primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Bovendien heeft zij verzocht de vordering te matigen, omdat de benadeelde partij ook een eigen aandeel in het geheel heeft gehad en de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] heeft de raadsvrouw ook primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Bovendien is ook sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dit geen gevolg is van de ten laste gelegde diefstal. Daarnaast heeft de benadeelde partij ten aanzien van het ten laste gelegde openlijke geweld minstens een vergelijkbaar aandeel gehad.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 11.397,24, bestaande uit € 1.397,24 aan materiële (vermogens)schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
Materiële (vermogens)schade
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 562,39, bestaande uit:
  • kosten littekencrème € 19,95
  • gemiste inkomsten € 326,44
  • stomerijkosten € 25,00
  • ziekenhuisdaggeldvergoeding € 35,00
  • reiskosten € 156,00
Ten aanzien van de reiskosten overweegt de rechtbank dat niet alle gevorderde kosten zijn onderbouwd met bijbehorende bonnen, maar de rechtbank vindt aannemelijk dat de benadeelde partij enige reiskosten heeft gemaakt voor ritten naar het ziekenhuis en de fysiotherapeut. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank billijk, zodat het bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige schoonmaakkosten van de auto en kosten van het eigen risico niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt en het onzeker is of deze kosten in de toekomst als gevolg van het bewezenverklaarde feit in rekening worden gebracht. Ten aanzien van de gevorderde kosten van de aanschaf van studieboeken overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij de boeken heeft aangeschaft na de pleegdatum van het feit, zodat hij vooraf heeft kunnen overwegen of hij in staat was de opleiding te volgen. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende verband tussen het bewezenverklaarde en de schade. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de zware mishandeling door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden en het, gezien de aard en omstandigheden van het bewezenverklaarde, evident is dat de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is geschonden en dat sprake is van aantasting in de persoon en dus van immateriële schade. Het bewezenverklaarde moet voor de benadeelde partij een extreem traumatische gebeurtenis zijn geweest als gevolg waarvan de benadeelde partij, naast een inbreuk op zijn veiligheidsgevoel, aanzienlijk (blijvend zichtbaar) letsel in onder meer het aangezicht heeft opgelopen. Ter terechtzitting is namens de benadeelde partij opgemerkt dat in de toekomst mogelijk nog een cosmetische operatie zal plaatsvinden voor het litteken in zijn gelaat. Bovendien is nog onduidelijk of hij zijn wijsvinger in de toekomst weer 100% kan gebruiken. Gelet op het voorgaande en op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 9.000,00 billijk voor.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 9.562,39, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.200,00 ingediend wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder feit 1 van zaak B ten laste gelegde feit (poging doodslag) zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de poging tot doodslag door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden en het, gezien de aard en omstandigheden van het bewezenverklaarde, evident is dat de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is geschonden en dat sprake is van aantasting in de persoon en dus van immateriële schade. Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 komt de rechtbank billijk voor als zijnde het bedrag waarop de schade kan worden begroot. De rechtbank heeft hierbij gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het feit, te weten het snijden in de hals en het daardoor ontstane (blijvend zichtbare) letsel. Ook weegt de rechtbank het eigen aandeel van de benadeelde partij ten aanzien van het bewezenverklaarde feit mee en heeft zij gelet op welke bedragen in vergelijkbare zaken worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 674,50 ingediend wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder feit 2 en 3 van zaak B ten laste gelegde feiten (openlijk geweld en diefstal) zou hebben geleden.
Aangezien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte wordt vrijgesproken van het openlijk geweld en de diefstal, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling en poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de (gedeeltelijk) toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38v, 38w, 38z, 45, 57, 287, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair in zaak A en onder feiten 2 en 3 in zaak B ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair en feit 2 van zaak A ten laste gelegde feiten en het onder feit 1 primair van zaak B ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Maatregel 38z Sr
Legt aan de verdachte op een
gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38z Sr.
Maatregel 38v Sr
Legt aan de verdachte op een
vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod. Dit contactverbod houdt in dat de verdachte gedurende 5 (vijf) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 9.562,39(zegge: negenduizend vijfhonderdtweeënzestig euro en negenendertig cent), bestaande uit € 562,39 materiële schade en € 9.000,00 immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 9.562,39, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 82 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.500,00(zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 25 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2024.
Bijlage 1: de tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/055178-23 (zaak A)
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- een mes, althans een voorwerp gelijkend op een mes, heeft getrokken, en/of
- met dit mes deze [benadeelde 1] (tenminste) éénmaal (met kracht) in het gelaat heeft gestoken in de linkerwang, welke steekverwonding doorliep tot in de mondholte, en/of
- ( daarbij) tevens de hals van [benadeelde 1] rakend aan de linker voorzijde,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een snee in het aangezicht/gelaat van deze [benadeelde 1], te weten zijn linkerwang, van ongeveer vijf centimeter lengte en/of tot in de mondholte reikend, welke snee (meerdere) hechtingen behoefde aan buiten- en binnenzijde van de mond, en/of
- een snijverwonding aan de buigzijde van de linker wijsvinger van ongeveer één centimeter, welke operatief ingrijpen behoefde, en/of
- een snijverwonding aan de hals, aan de linker voorzijde, van ongeveer één centimeter, welke hechting(en) behoefde,
heeft toegebracht door
(onverhoeds) (met kracht) met een mes, althans een voorwerp gelijkend op een mes, (tenminste) éénmaal in de linkerwang van [benadeelde 1] te steken, (daarbij) tevens de hals aan de linker voorzijde en/of de linker wijsvinger rakend;
Feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een mes, althans een voorwerp gelijkend op een mes, heeft getrokken, en/of
- met dit mes deze [benadeelde 1] (tenminste) éénmaal (met kracht) in het gelaat heeft gestoken in de linkerwang, welke steekverwonding doorliep tot in de mondholte, en/of
- ( daarbij) tevens de hals van [benadeelde 1] rakend aan de linker voorzijde,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, op de openbare weg te weten op het [adres 1] ter hoogte van nummer 80, een schoudertas (merk Gucci, kleur zwart) met inhoud (waaronder een paspoort en/of contant geld), in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door op enig moment een mes te trekken en/of hiermee te dreigen richting [benadeelde 1], en/of met dit mes [benadeelde 1] in het gelaat te steken daarbij tevens diens hals en/of linker ringvinger rakend, en/of (vervolgens) de tas bij de riem te pakken en over het hoofd van [benadeelde 1] weg te trekken;
Parketnummer 13/110960-23 (zaak B)
Feit 1 primair
Hij op of omstreeks 27 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 2] met een stanleymes, althans een scherp voorwerp, in de hals/nek heeft gesneden/gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2023 te Amsterdam aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond en/of (blijvende) littekens op de hals/nek, heeft toegebracht door te snijden/steken met een stanleymes, althans een scherp voorwerp, in de hals/nek van die [benadeelde 2];
Feit 1 meer subsidiair
Hij op of omstreeks 27 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde 2] met een stanleymes, althans een scherp voorwerp, in de hals/nek heeft gesneden/gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
Hij op of omstreeks 27 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [adres 2], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], welk geweld bestond uit het
- duwen en/of trekken aan het lichaam van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- snijden/steken met een stanleymes, althans een scherp voorwerp in de hals/nek van die [benadeelde 2] en/of
- schoppen en/of trappen tegen het bovenlichaam van die [benadeelde 3], terwijl [benadeelde 3] op de grond lag;
Feit 3
hij op of omstreeks 27 april 2023 te Amsterdam een muts van het merk Louis Vuitton in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Bijlage 2: de bewijsmiddelen
(…)