ECLI:NL:RBNHO:2024:2505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/15/346491 / HA ZA 23-655
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot vrijwaring met betrekking tot aannemingsovereenkomst en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 maart 2024 een vonnis gewezen in een incident tot vrijwaring. De eisers, bestaande uit vier besloten vennootschappen, hebben Griekspoor B.V. aangesproken voor de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woning. Griekspoor heeft op haar beurt Evers Partners B.V. in vrijwaring opgeroepen, stellende dat Evers Partners onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende informatie te verstrekken over de vergunningen die nodig waren voor de bouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat Griekspoor voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar vordering tot vrijwaring en heeft Evers Partners toegestaan om in het vrijwaringsincident te worden gedagvaard. De rechtbank heeft tevens de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De zaak zal op 1 mei 2024 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van Griekspoor.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/346491 / HA ZA 23-655
Vonnis in incident van 20 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
4.
[eiser 4],
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.W. Both te Kampen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUW- EN AANNEMINGSBEDRIJF GRIEKSPOOR B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. C.W. Wernink te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EVERS PARTNERS B.V.,
gevestigd te Velsen-Noord,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. C.A.M. Jansen te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMPRIE B.V.,
gevestigd te Velsen,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. C.A.M. Jansen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna genoemd worden [eisers], Griekspoor , Evers Partners en Emprie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring met producties van de zijde van Griekspoor
  • de akte tot referte van de zijde van [eisers] met producties
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van de zijde van Evers Partners
  • de akte uitlaten producties in het incident met productie van de zijde van Griekspoor
  • de akte uitlating productie in het vrijwaringsincident van de zijde van Evers Partners.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling

Formeel

2.1.
Evers Partners was in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 6 maart 2024 bij akte uit te laten over de door Griekspoor bij haar akte uitlating producties overgelegde productie. Het was Evers Partners niet toegestaan daarbij nieuwe producties over te leggen. Aan die instructie heeft zij zich niet gehouden. In haar akte heeft zij aanvullend verweer gevoerd en daarbij nadere producties overgelegd. De inhoud van de akte uitlating productie wordt daarom vanaf randnummer 9 geweigerd en ook bij de akte overgelegde producties worden geweigerd. Dit betekent dat deze stukken geen onderdeel uitmaken van het procesdossier.
in het incident
2.2.
In de hoofdzaak vorderen [eisers] een verklaring voor recht dat Griekspoor gehouden is in opdracht en voor rekening van [eisers] een woning te realiseren voor een aanneemsom van € 444.000, met bepaling dat de post verwarmingsinstallaties als vast prijsonderdeel in de aanneemsom geldt ter hoogte van € 37.000 ex btw en met bepaling dat [eisers] geen meerprijs verschuldigd zijn voor de fundering. Voorts vorderen [eisers] dat Griekspoor wordt veroordeeld om binnen één week na betekening van het vonnis de bouwactiviteiten op te starten en voortvarend voort te zetten op straffe van een dwangsom.
2.3.
Griekspoor vordert dat haar wordt toegestaan een van haar medegedaagden, EversPartners B.V., in vrijwaring op te roepen. Griekspoor stelt dat indien zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot nakoming van de aannemingsovereenkomst Evers Partners op grond van onrechtmatige daad gehouden is tot vergoeding van de daardoor door Griekspoor geleden schade. Zij stelt dat Evers Partners met [eisers] op 29 januari 2021 een opdrachtovereenkomst heeft gesloten ter zake van het bouwkundige en constructieve ontwerp en de uitwerking van een woning aan de [adres] te [plaats 2] en vervolgens medio maart 2022 Griekspoor heeft benaderd met de vraag of zij geïnteresseerd was in de bouw van de woning. Griekspoor stelt dat Evers Partners bij Griekspoor het vertrouwen heeft gewekt dat de te sluiten overeenkomst, inclusief een prijsvastbeding alleen bedoeld was om de bank voor [eisers] over de streep te trekken en dat ook [eisers] zich ervan bewust waren dat slechts sprake was van een richtprijs c.q. een kostenraming om hen in staat te stellen gebruik te kunnen maken van een aantrekkelijk renteaanbod van de bank en dat zij daarom op 29 april 2022 de aannemingsovereenkomst met [eisers] heeft getekend. Griekspoor stelt dat als Evers Partners haar had geïnformeerd over alle onzekerheden omtrent het vergunningentraject zij de aannemingsovereenkomst niet onder deze voorwaarden had getekend, gelet op de sterk stijgende bouwkosten in die tijd. Griekspoor stelt dat Evers Partners onrechtmatig jegens haar gehandeld heeft door onvoldoende rekening te houden met de belangen van Griekspoor en haar voorafgaande aan het tekenen van de aannemingsovereenkomst niet te waarschuwen dat er nog de nodige vergunningen en ontheffingen van overheidswege dienden plaats te vinden voordat het perceel bouwrijp ter beschikking zou kunnen worden gesteld.
2.4.
[eisers] refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.5.
Door een fout van de rechtbank is Evers Partners alsnog in de gelegenheid gesteld verweer te voeren, daar waar dat eerst door de rolrechter was geweigerd. Evers Partners betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Griekspoor en voert aan dat zij in de hoofdzaak net als Griekspoor het slachtoffer is geworden van een 180-graden draai door [eisers], die zeer goed wisten dat de aannemingsovereenkomst gesloten met Griekspoor alleen maar diende om de door [eisers] gewenste financiering rond te krijgen. Zij stelt dat Griekspoor niet voldoende concreet en gemotiveerd de gestelde onrechtmatige gedragingen van Evers Partners uiteen heeft gezet en dat om die reden de vordering van Griekspoor moet worden afgewezen. Subsidiair, voor het geval geoordeeld wordt dat de gestelde rechtsverhouding wel voldoende gemotiveerd is gesteld, stelt zij dat separaat de belangen van partijen onderzocht moeten worden mede in het licht van de eisen van een doelmatige procesvoering om te kunnen beoordelen of een oproeping in vrijwaring in die omstandigheden op zijn plaats is. Evers Partners stelt in dat verband dat zowel zijzelf als Griekspoor er belang bij hebben dat de procedure in de hoofdzaak vóór medio 2024 wordt doorlopen omdat op dat moment volgens de stellingen van [eisers] het aan hen verstrekte bouwdepot zal vervallen, hetgeen een potentieel schadeverhogende omstandigheid betreft voor Griekspoor en Evers Partners. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Griekspoor dan wel afwijzing van haar incidentele vordering.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor toewijzing van een incidentele vordering tot vrijwaring is vereist dat de gewaarborgde zich in een met redenen omklede conclusie beroept op een rechtsverhouding met een derde, die meebrengt dat die derde verplicht is om de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak tegen de gewaarborgde te dragen. Het bestaan van die rechtsverhouding behoeft in het vrijwaringsincident niet te worden aangetoond.
2.8.
Anders dan Evers Partners heeft betoogd heeft Griekspoor naar het oordeel van de rechtbank haar stellingen rondom de gestelde onrechtmatige gedragingen van Evers Partners voor dit moment voldoende concreet gemaakt en onderbouwd, zodat haar primaire verweer niet opgaat.
2.9.
Op grond van hetgeen Griekspoor heeft aangevoerd wordt geoordeeld dat de vrijwaring kan worden toegestaan, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. Evers Partners heeft weliswaar verweer gevoerd, maar de inhoudelijke standpunten van Griekspoor en Evers Partners zullen in een nader debat in de vrijwaringsprocedure naar voren gebracht moeten worden en vervolgens door de rechtbank moeten worden beoordeeld.
2.10.
Door Evers Partners is nog aangevoerd dat zowel zijzelf als Griekspoor er belang bij hebben dat vertraging van de procedure in de hoofdzaak zoveel mogelijk wordt voorkomen zodat de procedure in de hoofdzaak vóór medio 2024 kan worden doorlopen, maar dit vormt onvoldoende grond om het gevorderde verlof voor oproeping in vrijwaring niet toe te staan. Bovendien is het maar zeer de vraag is of de procedure in de hoofdzaak zonder de vrijwaring vóór medio 2024 afgerond zou kunnen zijn.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen en daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
staat toe dat EversPartners B.V. door Griekspoor wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 1 mei 2024,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 mei 2024voor conclusie van antwoord aan de zijde van Griekspoor.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155