ECLI:NL:RBNHO:2024:2500

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/15/340600 / FA RK 23-2676
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van vaderschap. Verzoekster, die tijdens haar minderjarigheid door de man is erkend, heeft aangevoerd dat de man niet haar biologische vader is. Dit werd bevestigd door verklaringen van de moeder en de biologische vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek op grond van artikel 1:205 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek tijdig is ingediend en dat de man, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. De rechtbank heeft geen twijfel over de biologische afstamming van verzoekster en heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente, met inachtneming van de wettelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
vernietiging erkenning
zaak-/rekestnr.: C/15/340600 / FA RK 23-2676
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 13 maart 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. D.E. de Boer, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
--en--
[de man]
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de man.
Belanghebbende in deze procedure is [de moeder] , hierna mede te noemen: de moeder.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van het verzoekster, ingekomen op 30 mei 2023;
  • het F-formulier van de advocaat van verzoekster van 28 augustus 2023.
1.2.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024 in aanwezigheid van verzoekster bijgestaan door mr. D.E. de Boer en van de moeder.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] te [plaats] geboren:
- [verzoekster] .
2.2.
Verzoekster is op [datum] met toestemming van de moeder door de man erkend.

3.Verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt op grond van artikel 1:205 lid 4 Burgerlijk Wetboek haar op [datum] door de man gedane erkenning, te vernietigen.
3.2.
Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de man haar tijdens haar minderjarigheid heeft erkend, maar dat hij niet haar biologische vader is. Verzoekster heeft in 2021 een herseninfarct gekregen, waarna een erfelijkheidsonderzoek nodig was. De moeder heeft na het herstel van verzoekster verteld dat niet de man, maar [biologische vader] haar biologische vader is. Verzoekster is blij dat zij nu weet wie haar biologische vader is. Ze heeft waardevol contact met hem.
Verzoekster meent dat op basis van de verklaring van zowel de man, de moeder en [biologische vader] kan worden vastgesteld dat de man niet haar verwekker is. Verzoekster krijgt dan de achternaam van de moeder, ‘ [achternaam] ’, zoals zij ook wil.

4.Standpunt van de man, de moeder en [biologische vader]

Uit een door
de manondertekende verklaring van 22 mei 2023 blijkt dat hij geen probleem heeft met een naamsverandering, omdat hij - naar hij verklaart - niet de biologische vader van verzoekster is.
Uit de door
de moeder(ongedateerde) getekende verklaring volgt dat zij verzoekster in juni 2022 heeft verteld dat niet de man, maar [biologische vader] haar biologische vader is. Ter zitting heeft de moeder dit als volgt toegelicht. De moeder ging met de man samenwonen toen verzoekster nog klein was. De moeder was toen voogd over verzoekster en haar vader was toeziend voogd. De man en de moeder hadden een goede klik en de man vroeg of verzoekster zijn achternaam kon krijgen. De moeder vond dat goed en heeft dat, na overleg met haar vader als toeziend voogd, met de man geregeld bij het gemeentehuis. Later is de relatie tussen de moeder en de man verbroken. De moeder heeft pas aan verzoekster verteld dat de man niet haar biologische vader is toen verzoekster een erfelijkheidsonderzoek nodig had. De moeder weet zeker dat [biologische vader] de biologische vader is van verzoekster; hij was haar eerste vriendje, aldus de moeder.
Uit een door
[biologische vader]op 9 mei 2023 ondertekende verklaring volgt dat hij meent dat hij de biologische vader is van verzoekster; hij heeft, zo verklaart hij, van 1974 tot 1977 met de moeder samengewoond.

5.Beoordeling

het verzoek

5.1.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 sub a BW, kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning door het kind worden ingediend op de grond dat de erkenner niet zijn biologische vader is, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden.
5.2.
Het verzoek van het kind is binnen de termijn van artikel 1:205 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek ingediend, zodat verzoekster in haar verzoek kan worden ontvangen.
5.3.
De man heeft het verzoek niet weersproken.
5.4.
Op basis van de verklaringen van de moeder, de man en [biologische vader] bestaat bij de rechtbank geen enkele twijfel dat de man niet de biologische vader van verzoekster is, zodat het verzoek zal worden toegewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
vernietigt de erkenning door [de man] , gedaan op [datum] van:
- [verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
6.2.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.