ECLI:NL:RBNHO:2024:2487

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/15/347503 / FA RK 23-6221
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening echtscheiding en partneralimentatie met afwijking van alimentatienormen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2024 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening met betrekking tot de echtscheiding en partneralimentatie tussen een vrouw en een man, beiden van Franse nationaliteit. De vrouw heeft op 10 januari 2024 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, en op 27 december 2023 heeft zij een verzoek tot partneralimentatie ingediend. De man woont in Duitsland en heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de door de vrouw gevraagde alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de woonplaats van de vrouw in Nederland.

De rechtbank heeft de hoogte van de partnerbijdrage beoordeeld aan de hand van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie niet kunnen worden toegepast in deze zaak, gezien de bijzondere omstandigheden van de partijen. De man heeft in het verleden € 1.500 per maand aan de vrouw betaald, maar heeft deze bijdrage stopgezet na zijn mededeling dat hij wil scheiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man in staat moet worden geacht om voorlopig deze bijdrage te voldoen, ondanks zijn huidige onzekere inkomenssituatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de man met ingang van de datum van het verzoekschrift € 1.500 netto per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/347503 / FA RK 23-6221
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 13 maart 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.K. Oostlander-Vos, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] , Duitsland,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Holland, kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 27 december 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 22 februari 2024;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 26 februari 2024;
- de e-mail, met bijlage, van de advocaat van de man van 27 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024 in aanwezigheid van mr. R. Holland en de vrouw bijgestaan door mr. A.K. Oostlander-Vos. De man was via een beeldbelverbinding aanwezig en werd bijgestaan door een tolk.
Mr. R. Holland heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Partijen hebben de Franse nationaliteit.
2.3.
De man is sinds [datum] uitgeschreven uit de Nederlandse Basisregistratie Personen.
2.4.
De vrouw heeft op 10 januari 2024 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij deze rechtbank, bekend onder zaaknummer: C/15/348370 / FA RK 24-326.

3.Beoordeling

3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in het levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) een bedrag van € 4.855 per maand (bruto) dient te betalen met ingang van datum indiening van haar verzoekschrift.
3.2.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.
Door de omstandigheid dat de man in Duitsland woont en beide partijen de Franse nationaliteit hebben, heeft de zaak een internationaal karakter zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
3.4.
Op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening is de rechtbank bevoegd ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de partnerbijdrage, aangezien de onderhoudsgerechtigde (de vrouw) in Nederland haar woonplaats heeft. [1]
3.5.
Op grond van artikel 3 van het Haagse Alimentatieprotocol 2007 is het recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde (de vrouw) van toepassing. De rechtbank zal daarom Nederlands recht toepassen. [2]
inhoudelijke beoordeling
3.6.
De hoogte van de partnerbijdrage is afhankelijk van de behoefte van degene die
recht heeft op alimentatie en van de draagkracht van degene die de alimentatie moet betalen. De Expertgroep Alimentatie geeft in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) aanbevelingen voor het toepassen van de begrippen behoefte en draagkracht en het berekenen van de hoogte van de partnerbijdrage. In beginsel sluit de rechtbank – ook in het kader van een voorlopige voorziening – voor de berekening van de partnerbijdrage aan bij de aanbevelingen uit het rapport. De rechtbank is echter van oordeel dat in deze zaak, gelet op hoe partijen in de afgelopen jaren met elkaar hebben samengeleefd en de financiële situatie waarin zij zich nu bevinden, de aanbevelingen van het rapport bij het vaststellen van een voorlopige voorziening niet toegepast kunnen worden. Hiertoe is het volgende redengevend.
3.7.
Voor de bepaling van de behoefte gaat het systeem in belangrijke mate uit van de algemeen voorkomende situatie dat de echtgenoten een gemeenschappelijke huishouding voeren en dat de mate van welstand is gebaseerd op hun gemeenschappelijke Netto Beschikbaar GezinsInkomen (NBGI). In dit geval geldt echter dat partijen hun huwelijk anders hebben ingericht. De man is expat waardoor hij in verschillende landen heeft gewerkt en veel weg was. Hij werkt en woont nu al enige tijd in Duitsland. De vrouw heeft een woning in Nederland. Partijen twisten wel over de exacte invulling van huwelijk in de laatste jaren. De man stelt dat partijen feitelijk slechts een aantal weken hebben samengewoond. Ook stelt de man dat er in de laatste jaren van het huwelijk weinig contact is geweest tussen partijen en dat er enkel nog een financiële band was, terwijl de vrouw stelt dat partijen van de drie maanden altijd twee maanden samen hebben doorgebracht. Wat echter wel vaststaat is dat de man tot en met juni 2023 € 1.500 per maand heeft overgemaakt aan de vrouw. Kennelijk gingen partijen ervan uit dat de vrouw met deze bijdrage en met haar eigen inkomen uit uitkering kon voorzien in haar eigen levensonderhoud. De man is gestopt met deze bijdrage te betalen toen hij in juli 2023 heeft laten weten dat hij wil scheiden. Het niet meer ontvangen van deze bijdrage is mogelijk voor de vrouw de aanleiding geweest om onderhavige procedure te starten.
3.8.
Ten tweede geldt dat zonder nadere inlichtingen van partijen de rekentool die behoort bij het rapport van de expertgroep alimentatienormen niet kan worden toegepast. Er bestaat onzekerheid over de (in Duitsland) geldende belastingtarieven, de aftrekbaarheid van partneralimentatie en andere gegevens. In de bodemzaak zal deze informatie kunnen worden verstrekt en zal een berekening kunnen worden uitgevoerd die zoveel mogelijk gelijkt op de berekening van de rekentool, maar nu in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening is dat niet mogelijk.
3.9.
Ten derde is de inkomenssituatie – en daarmee de draagkracht – van de man op dit moment zeer onduidelijk. De man is eind januari 2024 wegens aan zijn schuld te wijten omstandigheden ontslagen bij zijn werkgever in [plaats] en het is op dit moment nog onduidelijk of de man gebruik zal maken van een aanbod van de werkgever hem nog korte tijd in dienst te houden in het kader van een vaststellingsovereenkomst (waarna de man geen recht zal hebben op een uitkering), dan wel recht heeft op een uitkering van de Duitse werkeloosheidsinstantie. Hoe de inkomenssituatie van de man zich zal ontwikkelen is daarmee voorlopig zeer onzeker. De man ziet het – kort gezegd – somber in, maar uit de arbeidsgeschiedenis van de man volgt dat hij veel kortdurende arbeidsovereenkomsten heeft gehad en dat hij vaak snel weer een nieuwe baan vond.
3.10.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank er in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure toe zal overgaan in redelijkheid een voorlopige partnerbijdrage vast te stellen. In de bodemzaak zal dan naar verwachting uiteindelijk met meer precisie kunnen worden vastgesteld, welke partneralimentatie de man aan de vrouw dient te voldoen. Ten aanzien van de (aanvullende) behoefte aan de zijde van de vrouw zal de rechtbank uitgaan van het door de man al die tijd betaalde bedrag van € 1.500 netto per maand. Niet alleen is door de vrouw niet deugdelijk onderbouwd aangevoerd, waarom dit bedrag nu voor haar onvoldoende zou zijn om in haar behoefte te voorzien, maar bovendien is een belangrijke post in haar behoeftelijst het vormen van een vermogen bij wijze van pensioenvoorziening. Het ligt niet voor de hand bij het treffen van een voorlopige voorziening met die post rekening te houden. Aan de andere kant geldt dat de man in staat moet worden geacht om voorlopig die partnerbijdrage aan de vrouw te voldoen. Aan het stopzetten van de bijdrage lagen kennelijk geen financiële overwegingen ten grondslag. De man verdiende op dat moment een riant salaris. Inmiddels is de situatie veranderd, maar gelet op het arbeidsverleden van de man (altijd kortdurende functies, geen werkloosheid van enige betekenis) gaat de rechtbank ervan uit dat de man zich op korte termijn weer voldoende inkomen zal kunnen verwerven om deze bijdrage te voldoen. Voor zover er sprake is van een tijdelijke dip in zijn inkomenssituatie gaat de rechtbank er – gelet ook op het hoge inkomen dat de man steeds heeft genoten – vanuit dat de bijdrage aan de vrouw uit vermogen wordt voldaan.
3.11
Gelet op wat hiervoor is overwogen komt het de rechtbank redelijk voor om voor de duur van de echtscheidingsprocedure de oudere afspraak tussen partijen te laten voortbestaan, te weten dat de man met ingang van de datum van het verzoekschrift (27 december 2023) € 1.500 (netto) per maand betaalt aan de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 27 december 2023 op € 1.500 per maand netto, bij vooruitbetaling te voldoen;
4.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Sicking, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Alimentatieverordening: nr. 4/2009 Raad van de Europese Unie van 18 december 2008.
2.Haagse Alimentatieprotocol 2007: protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.