ECLI:NL:RBNHO:2024:2466

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/15/347907/ HA ZA 24-26
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om verlof voor tussentijds hoger beroep in deelgeschilprocedure

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, is op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer C/15/347907/ HA ZA 24-26. De rechtbank heeft het verzoek van de eiseres, hierna te noemen [eiseres], toegewezen om verlof te krijgen voor het instellen van tussentijds hoger beroep van een eerdere deelbeschikking. Deze deelbeschikking, gegeven op 7 juli 2022 onder zaaknummer C/15/324166 / HA RK 22-7, betrof de aansprakelijkheid van Univé Schade N.V. voor de schade van [eiseres] als gevolg van een ongeval op 28 november 2015. In de deelgeschilprocedure had de rechtbank geoordeeld dat Univé niet aansprakelijk was, wat de aanleiding vormde voor het verzoek om hoger beroep.

De rechtbank overweegt dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1019cc lid 1 en lid 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de beschikking een cruciale kwestie betreft die bepalend is voor de afloop van de zaak. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] tijdig het verzoek om hoger beroep heeft ingediend en dat Univé c.s. in de gelegenheid is gesteld om zich over dit verzoek uit te laten. De rechtbank concludeert dat het doelmatig is om eerst in hoger beroep een oordeel te geven over de aansprakelijkheid van Univé, voordat de bodemprocedure verder gaat.

De rechtbank heeft de zaak naar de parkeerrol verwezen in afwachting van de beslissing in hoger beroep en houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland op 6 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/347907 / HA ZA 24-26
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. T.C. Warnsinck te Hilversum,
tegen

1.[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,
2. de naamloze vennootschap
UNIVÉ SCHADE N.V.,
te Zwolle,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Univé c.s.,
advocaat: mr. G. Loman te Assen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de brief van 18 december 2023 van mr. Warnsinck;
- het herstelexploot van 10 januari 2024;
- de akte van 21 februari 2024 namens Univé c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiseres] heeft in een deelgeschilprocedure met zaaknummer/rekestnummer C/15/324166 / HA RK 22/7 de rechtbank (samengevat) verzocht voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [eiseres] op 28 november 2015 is overkomen en dat Univé c.s. gehouden is de materiële en immateriële schade die hiervan het gevolg is aan [eiseres] te vergoeden.
Univé c.s. heeft in de deelgeschilprocedure betwist aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van het ongeval en heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend. Dit verzoek hield in dat als de rechtbank van oordeel was dat [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk is, de rechtbank voor recht verklaard dat op Univé c.s. geen schadevergoedingsplicht rust, althans een verplichting van maximaal 10% of in ieder geval minder dan 50%.
2.2.
Bij beschikking van 7 juli 2022 heeft de rechtbank het verzoek van [eiseres] afgewezen.
2.3.
In de dagvaarding in deze zaak vordert [eiseres] dat de rechtbank (samengevat en voor zover voor dit vonnis van belang):
I. voor recht te verklaren dat Univé c.s. aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [eiseres] op 28 november 2015 is overkomen en dat Univé c.s. gehouden is de materiële en/ of immateriële schade die hiervan het gevolg is aan [eiseres] te vergoeden,
II. Univé c.s. te veroordelen in de proceskosten.
2.4.
In de brief van 18 december 2023 verzoekt mr. Warnsinck namens [eiseres] verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep van de beschikking van 7 juli 2022. Ter onderbouwing van dit verzoek verwijst Warnsinck naar de concept memorie van grieven waaruit blijkt dat [eiseres] zich niet kan vinden in de beschikking en de gronden waarop deze berust. [eiseres] betwist de wijze waarop de rechtbank de beschikbare bewijsmiddelen heeft gewaardeerd en betwist dat de rechtbank daaruit heeft kunnen afleiden dat er een afspraak tussen partijen is gemaakt zoals [gedaagde] heeft gesteld in de deelgeschilprocedure. [eiseres] betwist daarnaast dat de eventuele afspraak zoals door [gedaagde] geschetst niet kan worden gekwalificeerd als een overeengekomen exoneratie. [eiseres] acht het daarnaast naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Univé in de gegeven omstandigheden een beroep doet op de afspraak zoals door [gedaagde] geschetst.
2.5.
Uit de akte van 21 februari 2024 volgt dat Univé c.s. zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
2.6.
In artikel 1019cc lid 1 Rv staat dat voor zover in de deelgeschilbeschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op één of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure. Daarmee is aangeknoopt bij de leer van de bindende eindbeslissing: de rechter in eerste aanleg kan daarvan in beginsel niet terugkomen, tenzij er inmiddels nadere gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat de beslissing niet juist is geweest.
2.7.
In dit geval is in de beschikking in de deelgeschilprocedure geoordeeld dat Univé c.s. niet aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] . Dit betekent dat op een geschilpunt tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding is beslist, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv.
2.8.
In artikel 1019cc lid 3 sub a Rv is bepaald dat voor zover de beschikking een dergelijke beslissing bevat zoals genoemd in 2.6, daarvan in de procedure ten principale hoger beroep kan worden ingesteld als van een tussenvonnis. Daarvoor geldt een termijn van ofwel drie maanden te rekenen vanaf de eerste roldatum, ofwel - indien de uitspraak om tussentijds appel open te stellen nadien is gedaan - binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Daarbij is van belang dat de appellant - binnen de grenzen van artikel 332 Rv - in het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn, indien de rechter in eerste aanleg deze mogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door één van partijen gedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] het verzoek om hoger beroep in te mogen stellen tijdig in voormelde zin heeft gedaan en dat Univé c.s. over het verzoek is gehoord als bedoeld in artikel 1019cc lid 3 Rv, in die zin dat zij zich over het verzoek heeft kunnen uitlaten.
2.10.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet Deelgeschilprocedure is vermeld dat aan de mogelijkheid van hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking, voordat eindvonnis in de bodemprocedure is gewezen, behoefte kan bestaan als de beschikking een cruciale kwestie betreft die in feite bepalend is voor de afloop van de zaak. Net als wanneer een dergelijke kwestie in de bodemprocedure in een tussenvonnis zou zijn behandeld, kan het doelmatig zijn wanneer partijen over deze kwestie bij het gerechtshof (en eventueel bij de Hoge Raad) kunnen procederen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden (met alle kosten en vertraging door bijvoorbeeld nadere bewijslevering door getuigenverhoren of deskundigenberichten).
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze situatie aan het hiervoor in overweging 2.10 weergegeven criterium voldaan. De vraag of Univé c.s. aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] is bepalend voor de afloop van de zaak. Omdat de rechtbank in de bodemprocedure in beginsel gebonden is aan de in het deelgeschil gegeven beslissing (zoals blijkt uit wat hiervoor in overwegingen 2.6 en 2.7 is overwogen), is het doelmatig dat over die beslissing - waarmee [eiseres] zich niet kan verenigen - eerst in hoger beroep een oordeel wordt gegeven, waartegen Univé zich ook niet heeft verzet.
2.12.
De conclusie is dat het verzoek van [eiseres] wordt toegewezen.
2.13.
In verband met het te verlenen verlof voor het instellen van tussentijds hoger beroep zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwijzen in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
2.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
staat hoger beroep toe van de op 7 juli 2022 onder zaaknummer/rekestnummer C/15/324166 / HA RK 22-7 gegeven beschikking in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure,
3.2.
verwijst de zaak in afwachting van de procedure in hoger beroep naar de parkeerrol van 2 oktober 2024,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
MKG/ JB