ECLI:NL:RBNHO:2024:2397

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
10 maart 2024
Zaaknummer
15-107929-23 en 15-198264-21 (vord tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en veroordeling voor poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en contactverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld of er sprake was van blijvend letsel. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, omdat hij het slachtoffer met een mes in het gezicht had geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever betrouwbaar was en dat de verdachte opzettelijk handelde, wat leidde tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Daarnaast werd er een contactverbod opgelegd voor 5 jaar, en de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade werd deels toegewezen tot € 1.000,-. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en in een proeftijd zat. De rechtbank besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien de ernst van het feit en het hoge recidiverisico. De verdachte had eerder hulpverlening afgewezen en toonde onvoldoende probleembesef, wat de rechtbank zorgelijk vond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-107929-23 en 15-198264-21 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 20 februari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
thans gedetineerd in PI Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan (HvB).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van den Driest en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks in de periode 1 april 2023 tot en met 23 april 2023 te Haarlem, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvend (ontsierend) aangezichtsletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (in het gezicht) te slaan terwijl hij in zijn hand een mes draagt;
subsidiair
hij op op omstreeks de periode 1 april 2023 tot en met 23 april 2023 te Haarlem. althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn hand heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks de periode 1 april 2023 tot en met 23 april 2023 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (in het gezicht) te slaan terwijl hij in zijn hand een mes draagt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van aangever onvoldoende betrouwbaar is en moet worden uitgesloten van het bewijs. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde feit
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat aangever in april 2023 in het midden van zijn linkerwang een horizontale snijwond van ongeveer 10 centimeter heeft opgelopen. In het dossier bevindt zich een letselrapportage opgesteld door forensisch arts [naam] van 25 april 2023. Deze letselrapportage vermeldt dat de duur van de verdere genezing van de verschillende letsels bij aangever geschat wordt op drie weken. Bij een e-mail van de gemachtigde van de aangever van 14 augustus 2023 is een foto van aangever bijgevoegd. Op deze foto is een litteken zichtbaar op de linkerwang van aangever. De rechtbank kan op basis van de letselrapportage en foto niet vaststellen of op dit moment nog steeds sprake is van restschade in de vorm van een blijvend en ontsierend litteken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangever
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaring van aangever onvoldoende betrouwbaar is en daarom van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat aangever tegenstrijdig zou hebben verklaard over de aanleiding tot het tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat aangever consistent en gedetailleerd heeft verklaard op welke wijze en onder welke omstandigheden de verdachte hem met een mes in zijn gezicht heeft geslagen en over hoe er daarna door verdachte en aangever ten aanzien van het letsel gehandeld is. De verklaring van aangever wordt ondersteund door hetgeen de verdachte in eerste instantie bij de politie heeft verklaard over het ontstaan van het betreffende letsel en het bij aangever geconstateerde letsel. Dat aangever bij de politie heeft verklaard dat de aanleiding van de mishandeling was dat hij teveel cocaïne van tafel had gepakt en vervolgens bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de aanleiding was dat hij water bij de Vieux van de verdachte zou hebben gedaan, maakt dit oordeel niet anders. Uit de verklaringen van aangever en verdachte zelf volgt immers dat zij voorafgaand aan de mishandeling samen, gedurende meerdere weken, veelvuldig drugs gebruikten. Volgens aangever heeft verdachte hem in die periode meermaals mishandeld omdat aangever te veel drugs zou pakken dan wel drank of drugs van verdachte zou hebben weggenomen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het van minder zwaarwegend belang wat aangever heeft verklaard over de aanleiding tot de mishandeling.
De rechtbank acht de verklaring van aangever daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Opzet van de verdachte
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat het letsel van aangever niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte van de primair ten laste gelegde zware mishandeling wordt vrijgesproken. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever met kracht met een mes in zijn gezicht is geslagen door de verdachte. Het slaan met kracht met een mes in het gezicht, dat bij uitstek een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, is een gedraging die naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
subsidiair
hij in de periode van 1 april 2023 tot en met 23 april 2023 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn hand heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Daarnaast dient aan de verdachte een maatregel ex artikel 38v Sr te worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van 5 jaren, met een vervangende hechtenis van 2 weken per overtreding van dat verbod, met een maximum van 6 maanden en de dadelijke uitvoerbaarheid. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr op te leggen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, eventueel met een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, middelencontrole en reclasseringstoezicht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een mes in zijn gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor in zijn wang een snijwond van ongeveer 10 centimeter opgelopen. Door toedoen van de verdachte is de wond, ondanks dat deze ernstig was en hevig bloedde, niet behandeld door een arts. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het door de verdachte uitgeoefende geweld vond plaats tegen een kwetsbaar slachtoffer in zijn eigen woning waar de verdachte inwoonde. In de periode van het tenlastegelegde heeft de verdachte het slachtoffer, ook naar eigen zeggen, meerdere keren mishandeld. Door het handelen van verdachte bestond voor het slachtoffer langdurig een buitengewoon onveilige situatie. Het vertrouwen in anderen en het gevoel van veiligheid bij het slachtoffer, heeft de verdachte daarmee ernstig aangetast. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het tenlastegelegde feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank rekent het bewezenverklaarde de verdachte ernstig aan, zeker nu uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 november 2023, blijkt dat hij eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld en in een proeftijd liep. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 21 november 2023 van J. Yntema, GZ-psycholoog. Uit het rapport komt onder meer het volgende naar voren.
Bij betrokkene is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis (matig van ernst), cocaïne (matig van ernst), alcohol (matig van ernst) en was er sprake van een stoornis in het gebruik van opioïde (methadon, licht van ernst) in onderhoudsbehandeling. Voorts is er sprake een ander gespecificeerd trauma gerelateerde stoornis en trekken van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit ook zo. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde deels. Het middelengebruik lijkt duidelijke samenhang te hebben met politie- en justitie contacten. Het is betrokkene een periode van ongeveer vijftien jaar met hulpverlening, medicatie en onderhoudsdosering gelukt om het middelengebruik te verminderen. De afhankelijkheid van alcohol en middelen is echter sterk aanwezig, wanneer zich in het leven van betrokkene problemen of stress aandienen. Ondanks de hulpverlening is het hem niet gelukt om volledig te stoppen en is hij zowel in 2021 als 2022 teruggevallen in het problematische middelengebruik. Na het verlies van zijn woning is betrokkene is in januari 2022 bij de aangever ingetrokken. Vanaf januari tot aan het tenlastegelegde was er sprake van dagelijks gebruik van cannabis, cocaïne, alcohol en methadon. Er is geen zicht gekomen op de frequentie of hoeveelheid van het gebruik, doordat betrokkene de antwoorden op de vragen afhoudt. Alles overziend en wegend, is er vermoedelijk sprake (geweest) van enige doorwerking van de psychische stoornissen in het tenlastegelegde (en indien bewezen geacht). Geadviseerd wordt om betrokkene het tenlastegelegde in een (licht) verminderde mate toe te rekenen. In aanloop naar het tenlastegelegde toe had betrokkene de overtuiging dat aangever hem aan het bestelen was. De kwetsbare persoonlijkheid en trauma gerelateerde klachten maken dat hij bij oplopende spanning en problemen geneigd is vanuit een basaal wantrouwen en achterdocht te reageren. Betrokkene is geneigd bij spanning emotie gestuurd of vermijdend te reageren wat maakt dat hij problemen niet actief aanpakt maar de spanning uit ageert en externaliseert. Mogelijk is hij sneller geprikkeld door een smalle window of tolerance vanuit onverwerkt trauma. Het weinige slapen en het overmatig middelengebruik - van ten minste een forse hoeveelheid cocaïne – ten tijde van het ten laste gelegde versterken dat nog eens. Anderzijds kent betrokkene de uitwerking van middelen en het ontremmende karakter daarvan. Voorts heeft hij, ondanks eerdere verslavingsproblematiek geen hulp gevraagd en zelfs hulp van de reclassering afgewezen.
Deze factoren in combinatie met het gebrekkige leefomstandigheden en beperkte motivatie voor behandeling maken dat bij een afweging alle bovenstaande risico en beschermende factoren het risico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij - met enige voorzichtigheid - als hoog wordt geduid. Mocht betrokkene zonder steun en toezicht in vrijheid komen dan zal hij zich sociaal en maatschappelijk moeizaam kunnen handhaven. Het risico dat hij terugvalt in middelengebruik en antisociaal gedrag zonder behandeling wordt als hoog ingeschat.
Gezien de stoornissen in het middelengebruik, de trauma gerelateerde stoornis, trekken van
een antisociale persoonlijkheidsstoornis, de doorwerking daarvan in de ten laste gelegde feiten in combinatie met het hoge recidiverisico, kan worden gesproken van een behandelnoodzaak. Geadviseerd wordt om het bovenstaande uit te voeren in de vorm van een klinische behandeling bij een Forensische Verslavingskliniek (FVK). Onderzoeker adviseert om de eerste fase van de behandeling klinisch te laten plaatsvinden zodat de verslavingsproblemen goed behandeld kunnen worden en zijn problematiek goed in beeld komt. Betrokkene is zelf ook gemotiveerd om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken. Tijdens een klinische behandeling moet er ook voldoende aandacht worden besteed aan het integreren van betrokkene in de maatschappij na het beëindigen van de behandeling. Genoemde behandeling zou plaats kunnen vinden in de vorm van een in eerste instantie klinische setting in het kader van bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht (indien bewezen).
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 27 november 2023 van A. Banaei Kashani, psychiater. Uit het rapport komt onder meer het volgende naar voren.
Bij betrokkene is sprake van PTSS, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis
met antisociale trekken en verslaving aan cocaïne, alcohol, methadon en clonazepam. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. Betrokkene zegt dat hij onder invloed was van cocaïne en alcohol. Aan de hand van dit onderzoek is niet te zeggen of dit de onderzochte gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde, omdat een delictanalyse ontbreekt. Het is echter aannemelijk dat de complexe pathologie die bij betrokkene aanwezig is, over het algemeen bezien, altijd wel van invloed is op zijn gedrag.
De kans op herhaling van agressief gedrag over het algemeen wordt hoog geschat. Betrokkene is trouw wat medicatiegebruik betreft, hij heeft een Wajong uitkering en
heeft geen schulden. Betrokkene begeeft zich in het gebruikerscircuit en is zeer kwetsbaar voor verval/terugval in gebruik. Hij heeft geen huisvesting en is sociaal verder niet goed ingebed. Deze factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin. Om de kans op herhaling van agressief gedrag in het algemeen te verlagen, is behandeling en begeleiding van betrokkene nodig. Gestart dient te worden met een klinische behandeling bij een forensische kliniek gespecialiseerd in verslavingsproblematiek, gevolgd door ambulante behandeling/begeleiding bij een forensische polikliniek. Naast verdiepende diagnostiek naar PTSS en zijn persoonlijkheid, wordt uiteraard aangeraden om te proberen de verslavingsproblematiek van betrokkene onder controle te krijgen. Idealiter zou de huidige abstinentie van middelen en de onderhoudsbehandeling middels methadon behouden dienen te blijven. Wellicht dat de kans van slagen hiertoe hoger zal zijn als er meer grip komt op de PTSS-klachten, maar rapporteur is zich er van bewust dat dit aan langdurig proces zal zijn en dat een lange adem noodzakelijk is. De pathologie bij betrokkene is namelijk hardnekkig en chronisch van aard. Tot slot wordt geadviseerd om met betrokkene vanuit de kliniek toe te werken naar bij voorkeur een vorm van begeleid wonen en hem verder te ondersteunen bij zijn terugkeer in de maatschappij op het gebied van dagbesteding en het opbouwen van een pro-sociaal netwerk. Om het bovenstaande te bereiken wordt geadviseerd om betrokkene, bij een bewezenverklaring, bij een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling bij een forensische verslavingskliniek van in ieder geval een jaar, gevolgd door een ambulante behandeling/begeleiding bij een forensische kliniek onder toezicht van de reclassering op te leggen. Gezien de complexiteit en de chroniciteit van de problematiek wordt een zo lang als mogelijke reclasseringstoezicht
geadviseerd.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van voorgaande rapporten met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank rekent het bewezen verklaarde feit de verdachte daarom in licht verminderde mate toe.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 22 januari 2024 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor TBS Noord. Uit het rapport komt onder meer het volgende naar voren.
In 2022 is [verdachte] veroordeeld voor een soortgelijk feit waarvoor hij tot januari 2023 gedetineerd heeft gezeten. Daarna had hij een proeftijd met bijzondere voorwaarden. Bij veroordeling voor onderhavig delict is er sprake van een recidive binnen de proeftijd. Tevens heeft hij het contactverbod en daarmee zijn bijzondere voorwaarden overtreden. Betrokkene heeft zich onvoldoende gehouden aan de bijzondere voorwaarden
en heeft daarmee onvoldoende zijn medewerking aan het toezicht verleend. Het is zorgelijk te noemen dat de [verdachte] zo kort na zijn invrijheidstelling (bij bewezenverklaring) recidiveert voor dezelfde strafbare feiten.
Betrokkene erkent eerder behandeling te hebben afgehouden. Momenteel zegt hij niet bereid te zijn om een intensieve klinische behandeling te ondergaan. Er is maar ten dele probleembesef, het verslavingsprobleem wordt gebagatelliseerd en de persoonlijkheidsproblematiek wordt ontkend. Als wij kijken naar de probleemerkenning dan zegt betrokkene mee te willen werken aan een klinische behandeling, maar deze zou niet te lang moeten duren. Hij realiseert zich niet dat zijn eigen houding en denkwijze van grote invloed zijn op zijn delictgedrag en hij zijn leefstijl drastisch zal moeten veranderen om problemen in de toekomst te voorkomen. Met de recente diagnostiek was het voor ons mogelijk klinische behandeling aan te vragen. GGZ Reclassering Fivoor verwachtte niet dat de kans van slagen groot was, maar wilde betrokkene wel de kans bieden. Het NIFP/IFZ heeft een indicatie afgegeven en betrokkene is door FVK Basalt geaccepteerd voor opname. Betrokkene wil echter niet meewerken aan een intensieve klinische behandeling bij FVK Basalt, waardoor de reclassering geen toezicht als bijzondere voorwaarde kan adviseren. Betrokkene heeft zelf ideeën hoe een reclasseringstoezicht vorm gegeven kan worden, zoals met een ambulant plan van aanpak. Alle plannen anders dan een behandeling bij FVK Basalt
zullen echter onvoldoende effect hebben op het verminderen van recidive. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Zij zien geen mogelijkheden tot een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het door de verdachte gepleegde feit en de LOVS-oriëntatiepunten, geen andere straf passend is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen aanzienlijke duur.
Zowel door de psycholoog als door de psychiater is in voornoemde rapporten geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf aan de verdachte op leggen met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling bij een Forensische Verslavingskliniek (FVK) in combinatie met een reclasseringstoezicht. De rechtbank volgt deze adviezen niet. De verdachte heeft bij de reclassering aangegeven dat hij niet bereid is om een intensieve klinische behandeling te ondergaan. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en alle plannen anders dan een behandeling bij een FVK zullen onvoldoende effect hebben op het verminderen van recidive volgens de reclassering. Zij zien daarom geen mogelijkheden tot een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Ook ter zitting heeft de verdachte meermaals aangegeven dat hij niet wil meewerken aan een intensieve klinische behandeling bij een FVK. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een maatregel ex artikel 38v Sr aan de verdachte dient te worden opgelegd, inhoudende dat de verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [slachtoffer] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen. De rechtbank overweegt als volgt. In het voornoemde rapport van de reclassering is enkel opgemerkt dat deze maatregel in combinatie met een straf kán worden opgelegd. Uit dit rapport volgt ook dat alle plannen anders dan een behandeling bij een FVK, onvoldoende effect zullen hebben op het verminderen van recidive waardoor zij geen reclasseringstoezicht adviseren. Daarbij komt dat door de reclassering noch door de officier van justitie concrete invulling is gegeven aan een dergelijke maatregel. De rechtbank zal daarom geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr aan de verdachte opleggen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.525,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 25,00) en immateriële (€ 1.500,00) schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor pleisters, jodium en littekenzalf.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade afgewezen moet worden, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd, en dat de immateriële schade gematigd moet worden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de vordering ten aanzien van deze schade niet is onderbouwd. Dit deel van de vordering wijst de rechtbank dan ook af. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 11 februari 2022 in de zaak met parketnummer 15-198264-21 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is op 18 augustus 2022 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 1 maart 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen moet worden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38v, 38w, 45, 302 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op
de maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
23 april 2023tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de gevorderde materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
23 april 2023tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-198264-21 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 11 februari 2022.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Maat, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2024.