6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een mes in zijn gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor in zijn wang een snijwond van ongeveer 10 centimeter opgelopen. Door toedoen van de verdachte is de wond, ondanks dat deze ernstig was en hevig bloedde, niet behandeld door een arts. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het door de verdachte uitgeoefende geweld vond plaats tegen een kwetsbaar slachtoffer in zijn eigen woning waar de verdachte inwoonde. In de periode van het tenlastegelegde heeft de verdachte het slachtoffer, ook naar eigen zeggen, meerdere keren mishandeld. Door het handelen van verdachte bestond voor het slachtoffer langdurig een buitengewoon onveilige situatie. Het vertrouwen in anderen en het gevoel van veiligheid bij het slachtoffer, heeft de verdachte daarmee ernstig aangetast. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het tenlastegelegde feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank rekent het bewezenverklaarde de verdachte ernstig aan, zeker nu uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 november 2023, blijkt dat hij eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld en in een proeftijd liep. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 21 november 2023 van J. Yntema, GZ-psycholoog. Uit het rapport komt onder meer het volgende naar voren.
Bij betrokkene is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis (matig van ernst), cocaïne (matig van ernst), alcohol (matig van ernst) en was er sprake van een stoornis in het gebruik van opioïde (methadon, licht van ernst) in onderhoudsbehandeling. Voorts is er sprake een ander gespecificeerd trauma gerelateerde stoornis en trekken van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit ook zo. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde deels. Het middelengebruik lijkt duidelijke samenhang te hebben met politie- en justitie contacten. Het is betrokkene een periode van ongeveer vijftien jaar met hulpverlening, medicatie en onderhoudsdosering gelukt om het middelengebruik te verminderen. De afhankelijkheid van alcohol en middelen is echter sterk aanwezig, wanneer zich in het leven van betrokkene problemen of stress aandienen. Ondanks de hulpverlening is het hem niet gelukt om volledig te stoppen en is hij zowel in 2021 als 2022 teruggevallen in het problematische middelengebruik. Na het verlies van zijn woning is betrokkene is in januari 2022 bij de aangever ingetrokken. Vanaf januari tot aan het tenlastegelegde was er sprake van dagelijks gebruik van cannabis, cocaïne, alcohol en methadon. Er is geen zicht gekomen op de frequentie of hoeveelheid van het gebruik, doordat betrokkene de antwoorden op de vragen afhoudt. Alles overziend en wegend, is er vermoedelijk sprake (geweest) van enige doorwerking van de psychische stoornissen in het tenlastegelegde (en indien bewezen geacht). Geadviseerd wordt om betrokkene het tenlastegelegde in een (licht) verminderde mate toe te rekenen. In aanloop naar het tenlastegelegde toe had betrokkene de overtuiging dat aangever hem aan het bestelen was. De kwetsbare persoonlijkheid en trauma gerelateerde klachten maken dat hij bij oplopende spanning en problemen geneigd is vanuit een basaal wantrouwen en achterdocht te reageren. Betrokkene is geneigd bij spanning emotie gestuurd of vermijdend te reageren wat maakt dat hij problemen niet actief aanpakt maar de spanning uit ageert en externaliseert. Mogelijk is hij sneller geprikkeld door een smalle window of tolerance vanuit onverwerkt trauma. Het weinige slapen en het overmatig middelengebruik - van ten minste een forse hoeveelheid cocaïne – ten tijde van het ten laste gelegde versterken dat nog eens. Anderzijds kent betrokkene de uitwerking van middelen en het ontremmende karakter daarvan. Voorts heeft hij, ondanks eerdere verslavingsproblematiek geen hulp gevraagd en zelfs hulp van de reclassering afgewezen.
Deze factoren in combinatie met het gebrekkige leefomstandigheden en beperkte motivatie voor behandeling maken dat bij een afweging alle bovenstaande risico en beschermende factoren het risico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij - met enige voorzichtigheid - als hoog wordt geduid. Mocht betrokkene zonder steun en toezicht in vrijheid komen dan zal hij zich sociaal en maatschappelijk moeizaam kunnen handhaven. Het risico dat hij terugvalt in middelengebruik en antisociaal gedrag zonder behandeling wordt als hoog ingeschat.
Gezien de stoornissen in het middelengebruik, de trauma gerelateerde stoornis, trekken van
een antisociale persoonlijkheidsstoornis, de doorwerking daarvan in de ten laste gelegde feiten in combinatie met het hoge recidiverisico, kan worden gesproken van een behandelnoodzaak. Geadviseerd wordt om het bovenstaande uit te voeren in de vorm van een klinische behandeling bij een Forensische Verslavingskliniek (FVK). Onderzoeker adviseert om de eerste fase van de behandeling klinisch te laten plaatsvinden zodat de verslavingsproblemen goed behandeld kunnen worden en zijn problematiek goed in beeld komt. Betrokkene is zelf ook gemotiveerd om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken. Tijdens een klinische behandeling moet er ook voldoende aandacht worden besteed aan het integreren van betrokkene in de maatschappij na het beëindigen van de behandeling. Genoemde behandeling zou plaats kunnen vinden in de vorm van een in eerste instantie klinische setting in het kader van bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht (indien bewezen).
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 27 november 2023 van A. Banaei Kashani, psychiater. Uit het rapport komt onder meer het volgende naar voren.
Bij betrokkene is sprake van PTSS, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis
met antisociale trekken en verslaving aan cocaïne, alcohol, methadon en clonazepam. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. Betrokkene zegt dat hij onder invloed was van cocaïne en alcohol. Aan de hand van dit onderzoek is niet te zeggen of dit de onderzochte gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde, omdat een delictanalyse ontbreekt. Het is echter aannemelijk dat de complexe pathologie die bij betrokkene aanwezig is, over het algemeen bezien, altijd wel van invloed is op zijn gedrag.
De kans op herhaling van agressief gedrag over het algemeen wordt hoog geschat. Betrokkene is trouw wat medicatiegebruik betreft, hij heeft een Wajong uitkering en
heeft geen schulden. Betrokkene begeeft zich in het gebruikerscircuit en is zeer kwetsbaar voor verval/terugval in gebruik. Hij heeft geen huisvesting en is sociaal verder niet goed ingebed. Deze factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin. Om de kans op herhaling van agressief gedrag in het algemeen te verlagen, is behandeling en begeleiding van betrokkene nodig. Gestart dient te worden met een klinische behandeling bij een forensische kliniek gespecialiseerd in verslavingsproblematiek, gevolgd door ambulante behandeling/begeleiding bij een forensische polikliniek. Naast verdiepende diagnostiek naar PTSS en zijn persoonlijkheid, wordt uiteraard aangeraden om te proberen de verslavingsproblematiek van betrokkene onder controle te krijgen. Idealiter zou de huidige abstinentie van middelen en de onderhoudsbehandeling middels methadon behouden dienen te blijven. Wellicht dat de kans van slagen hiertoe hoger zal zijn als er meer grip komt op de PTSS-klachten, maar rapporteur is zich er van bewust dat dit aan langdurig proces zal zijn en dat een lange adem noodzakelijk is. De pathologie bij betrokkene is namelijk hardnekkig en chronisch van aard. Tot slot wordt geadviseerd om met betrokkene vanuit de kliniek toe te werken naar bij voorkeur een vorm van begeleid wonen en hem verder te ondersteunen bij zijn terugkeer in de maatschappij op het gebied van dagbesteding en het opbouwen van een pro-sociaal netwerk. Om het bovenstaande te bereiken wordt geadviseerd om betrokkene, bij een bewezenverklaring, bij een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling bij een forensische verslavingskliniek van in ieder geval een jaar, gevolgd door een ambulante behandeling/begeleiding bij een forensische kliniek onder toezicht van de reclassering op te leggen. Gezien de complexiteit en de chroniciteit van de problematiek wordt een zo lang als mogelijke reclasseringstoezicht
geadviseerd.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van voorgaande rapporten met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank rekent het bewezen verklaarde feit de verdachte daarom in licht verminderde mate toe.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 22 januari 2024 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor TBS Noord. Uit het rapport komt onder meer het volgende naar voren.
In 2022 is [verdachte] veroordeeld voor een soortgelijk feit waarvoor hij tot januari 2023 gedetineerd heeft gezeten. Daarna had hij een proeftijd met bijzondere voorwaarden. Bij veroordeling voor onderhavig delict is er sprake van een recidive binnen de proeftijd. Tevens heeft hij het contactverbod en daarmee zijn bijzondere voorwaarden overtreden. Betrokkene heeft zich onvoldoende gehouden aan de bijzondere voorwaarden
en heeft daarmee onvoldoende zijn medewerking aan het toezicht verleend. Het is zorgelijk te noemen dat de [verdachte] zo kort na zijn invrijheidstelling (bij bewezenverklaring) recidiveert voor dezelfde strafbare feiten.
Betrokkene erkent eerder behandeling te hebben afgehouden. Momenteel zegt hij niet bereid te zijn om een intensieve klinische behandeling te ondergaan. Er is maar ten dele probleembesef, het verslavingsprobleem wordt gebagatelliseerd en de persoonlijkheidsproblematiek wordt ontkend. Als wij kijken naar de probleemerkenning dan zegt betrokkene mee te willen werken aan een klinische behandeling, maar deze zou niet te lang moeten duren. Hij realiseert zich niet dat zijn eigen houding en denkwijze van grote invloed zijn op zijn delictgedrag en hij zijn leefstijl drastisch zal moeten veranderen om problemen in de toekomst te voorkomen. Met de recente diagnostiek was het voor ons mogelijk klinische behandeling aan te vragen. GGZ Reclassering Fivoor verwachtte niet dat de kans van slagen groot was, maar wilde betrokkene wel de kans bieden. Het NIFP/IFZ heeft een indicatie afgegeven en betrokkene is door FVK Basalt geaccepteerd voor opname. Betrokkene wil echter niet meewerken aan een intensieve klinische behandeling bij FVK Basalt, waardoor de reclassering geen toezicht als bijzondere voorwaarde kan adviseren. Betrokkene heeft zelf ideeën hoe een reclasseringstoezicht vorm gegeven kan worden, zoals met een ambulant plan van aanpak. Alle plannen anders dan een behandeling bij FVK Basalt
zullen echter onvoldoende effect hebben op het verminderen van recidive. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Zij zien geen mogelijkheden tot een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het door de verdachte gepleegde feit en de LOVS-oriëntatiepunten, geen andere straf passend is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen aanzienlijke duur.
Zowel door de psycholoog als door de psychiater is in voornoemde rapporten geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf aan de verdachte op leggen met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling bij een Forensische Verslavingskliniek (FVK) in combinatie met een reclasseringstoezicht. De rechtbank volgt deze adviezen niet. De verdachte heeft bij de reclassering aangegeven dat hij niet bereid is om een intensieve klinische behandeling te ondergaan. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en alle plannen anders dan een behandeling bij een FVK zullen onvoldoende effect hebben op het verminderen van recidive volgens de reclassering. Zij zien daarom geen mogelijkheden tot een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Ook ter zitting heeft de verdachte meermaals aangegeven dat hij niet wil meewerken aan een intensieve klinische behandeling bij een FVK. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een maatregel ex artikel 38v Sr aan de verdachte dient te worden opgelegd, inhoudende dat de verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [slachtoffer] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen. De rechtbank overweegt als volgt. In het voornoemde rapport van de reclassering is enkel opgemerkt dat deze maatregel in combinatie met een straf kán worden opgelegd. Uit dit rapport volgt ook dat alle plannen anders dan een behandeling bij een FVK, onvoldoende effect zullen hebben op het verminderen van recidive waardoor zij geen reclasseringstoezicht adviseren. Daarbij komt dat door de reclassering noch door de officier van justitie concrete invulling is gegeven aan een dergelijke maatregel. De rechtbank zal daarom geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr aan de verdachte opleggen.