ECLI:NL:RBNHO:2024:2396

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
10 maart 2024
Zaaknummer
15-189821-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door negeren van verkeerslicht

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 januari 2022 betrokken was bij een verkeersongeval te Leimuiderbrug, gemeente Haarlemmermeer. De verdachte, een beginnend bestuurder van een bestelauto, negeerde een verkeerslicht dat al minimaal 7,5 seconden op rood stond en kwam in botsing met een personenauto die op dat moment groen licht had. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurster van de andere auto, die een wervelbreuk opliep en twee operaties moest ondergaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend had gedragen, wat leidde tot de bewezenverklaring van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Tijdens de rechtszitting op 6 februari 2024 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voorstelde. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verkeersregelinstallatie niet correct functioneerde en dat de verdachte slechts tijdelijk onoplettend was geweest. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte meer dan een enkel moment van onoplettendheid had vertoond.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat het ongeval een grote impact had op het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers om zich aan de verkeersregels te houden en de gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-189821-22 (P)
Uitspraakdatum: 20 februari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 januari 2022 te Leimuiderbrug, gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de N 207, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een voor hem bestemd, al enige tijd rood licht uitstralend, verkeerslicht te negeren, althans niet op te merken en zo in botsing of aanrijding te komen met een tegemoetkomende, op de kruising bij groen licht linksafslaande personenauto, waardoor de bestuurster van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, (te weten een wervelbreuk in de rug), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 januari 2022 te Leimuiderbrug, gemeente Haarlemmermeer als (beginnend) bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, N 207, een voor hem bestemd, al enige tijd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd, althans niet heeft opgemerkt en in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomende bij groen licht op de kruising linksaf slaande personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Voor wat betreft de mate van schuld heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zeer onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Het letsel van het slachtoffer dient volgens de officier van justitie als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het proces-verbaal analyse van de gegevens van de verkeersregelinstallatie blijkt onvoldoende duidelijk of de faseloggegevens zien op de tijdstippen van de interne klok van het verkeersregeltoestel, die 9 minuten en 11 seconden achterloopt op de atomische tijd, of op de gecorrigeerde tijdstippen. Uitgaande van een tekstuele interpretatie dient te worden uitgegaan van het tijdstip van de interne klok van het verkeersregeltoestel. De resultaten van de analyse van de faseloggegevens kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt en dus kan niet worden bewezen dat de verdachte het rode verkeerslicht heeft genegeerd bij het oprijden van de kruising. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is geweest van slechts één verkeersovertreding door een tijdelijke onoplettendheid, zodat geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 januari 2022 omstreeks 09.00 uur heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising Leimuiderweg (provinciale weg N207) met de Weteringweg. Op dit kruispunt wordt het verkeer geregeld met behulp van een verkeersregelinstallatie met driekleurige verkeerslichten en bus lichten. Er was sprake van een zicht van ongeveer 200 meter. De verdachte reed met zijn bestelauto op de rechter rijstrook van de twee rijstroken bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer op de Leimuiderweg (N207). Kort voor het kruispunt reed de verdachte met een indicatieve snelheid tussen de 63,50 km/h en 66 km/h. Bij het naderen van de kruising heeft de verdachte iets gedronken en heeft hij vervolgens zijn drinken weggezet in zijn auto. Toen hij na het wegzetten van zijn drinken weer opkeek zag hij de auto van mevrouw [slachtoffer] voor zich en is hij op de kruising met de rechter voorzijde van zijn bestelauto in botsing gekomen met de rechter achterzijde van de personenauto van mevrouw [slachtoffer] , die vanuit tegenovergestelde richting kwam en links afsloeg.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen onduidelijkheid bestaat over de vraag of het faselog betrekking heeft op het tijdstip waarop het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal analyse van de gegevens van de verkeersregelinstallatie blijkt dat de melding van het verkeersongeval is geregistreerd om 09.01 uur. Het ongeval heeft (vlak) voor dit tijdstip plaatsgevonden. De interne klok van het verkeersregeltoestel liep 9 minuten en 11 seconden achter op de atomische tijd. Onder afbeelding 4 van het faselog is vermeld dat dit een weergave betreft van het gedeelte van het ‘aangepaste’ faselog vanaf het tijdstip 08:55:50 uur tot het tijdstip 08:58:50 uur. Het moment van het ongeval is in het faselog rood omkaderd. Hiervan is sprake tussen 08:56:30 uur en 08:56:45 uur. Hieruit leidt de rechtbank af dat de tijdstippen waar het faselog op ziet, zijn gecorrigeerd (‘aangepast’) in verband met de achterstand in tijd van 9 minuten en 11 seconden van de interne klok van het verkeersregeltoestel. De rechtbank betrekt daarbij dat als het faselog zou zien op de ongecorrigeerde tijdstippen, dat zou betekenen dat de faseloggegevens zouden zien op een tijdstip ruim nadat het ongeval is gemeld. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de analyse van de faseloggegevens.
Uit de analyse van de faseloggegevens blijkt dat de verdachte de stopstreep van de kruising is gepasseerd, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 7,5 seconden rood licht uitstraalden. Mevrouw [slachtoffer] is de stopstreep gepasseerd, terwijl het voor haar geldende verkeerslicht minimaal 3,0 seconden groen licht uitstraalde. Volgens de verdachte kan het niet anders zijn dan dat hij tijdens het wegzetten van zijn drinken tijdelijk niet op de weg heeft gelet, waardoor hij het rode verkeerlicht niet heeft opgemerkt.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich als deelnemer aan het verkeer zo heeft gedragen, dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het valt niet in het algemeen aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijk, kort moment van onoplettendheid in het verkeer hoeft geen schuld op te leveren.
De rechtbank beantwoordt de vraag of sprake is geweest van schuld als volgt.
De verdachte reed op een rechte weg op een kruising af met een snelheid tussen de 63,50 km/h en 66 km/h. Ten tijde van het ongeval was er vrij zicht over een afstand van ongeveer 200 meter. Voor het naderen van de kruising heeft de verdachte tijdens het besturen van zijn bestelauto iets gedronken en was hij bezig om zijn drinken weg te zetten. Hierdoor had de verdachte zijn aandacht onvoldoende bij de weg. Op het moment dat de verdachte de kruising opreed, straalde het voor hem bestemde verkeerslicht al minimaal 7,5 seconden rood licht uit. Gelet op zijn snelheid, betekent dit dat de verdachte over een afstand van ongeveer minimaal 135 meter onvoldoende op de weg heeft gelet, waardoor hij het rode verkeerslicht niet heeft opgemerkt en een botsing niet meer kon voorkomen. Er is dus sprake geweest van meer dan een enkel moment van onoplettendheid. Gelet hierop merkt de rechtbank het rijgedrag van de verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en concludeert zij dat het aan de schuld van de verdachte is te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Als gevolg van dat ongeval heeft mevrouw [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een gebroken rugwervel waaraan zij tweemaal is geopereerd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 januari 2022 te Leimuiderbrug, gemeente Haarlemmermeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de N 207, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, een voor hem bestemd, al enige tijd rood licht uitstralend, verkeerslicht te negeren, althans niet op te merken en zo in botsing te komen met een tegemoetkomende, op de kruising bij groen licht linksafslaande personenauto, waardoor de bestuurster van die personenauto genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelbreuk in de rug, werd toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, dat er sinds het verkeersongeval twee jaren zijn verstreken, de verdachte nadien niet met politie en/of justitie in aanraking is gekomen en dat hij zijn rijgedrag heeft aangepast. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de proceshouding van de verdachte. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid gelet op tijdsverloop van twee jaren en de gevolgen die dit zou hebben voor de verdachte niet opportuun is. De verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Subsidiair heeft zij verzocht om een ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als beginnend bestuurder van een bestelauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Hij is een kruising opgereden en heeft daarbij een verkeerslicht dat al minimaal 7,5 seconden rood licht uitstraalde, genegeerd. Als gevolg van dit onvoorzichtige en/of onoplettende rijgedrag van de verdachte heeft mevrouw [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een gebroken rug, waaraan zij twee operaties heeft moeten ondergaan. Ter zitting heeft zij toegelicht dat het ongeval veel impact op haar leven heeft gehad en nog steeds heeft.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Aan de documentatie komt daarom geen gewicht toe in de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 29 september 2023 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Uit dit rapport volgt dat op elk leefgebied sprake is van een stabiele situatie. De reclassering schat het risico op recidive laag in en vindt interventies en toezicht dan ook niet nodig.
Op te leggen straf
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag en het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, gaan uit van een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
De rechtbank stelt vast dat uitgaande van de datum van het eerste verhoor van de verdachte op 12 januari 2022 de redelijke termijn van twee jaar met één maand is overschreden. De rechtbank zal volstaan met de enkele constatering hiervan.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettendheid is geweest en dat het daarmee tot een lichte schuldcategorie behoort. De verdachte heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn rijgedrag en hij heeft spijt betuigd. Hij komt hierin oprecht over. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van 6 maanden. De verdachte was ten tijde van het verkeersongeval ruim twee jaar in het bezit van zijn rijbewijs en rijdt zo’n zestigduizend kilometers per jaar. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een verkeersovertreding en er zijn geen aanwijzingen voor onverantwoordelijk rijgedrag. Bij een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal hij zijn baan kwijtraken, heeft zijn werkgever aangegeven. De rechtbank zal daarom bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar opdat de verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
1 (één) jaarbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. C. Maat, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2024.