ECLI:NL:RBNHO:2024:2357

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
HAA 23/3680
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ambtshalve adreswijziging in de basisregistratie personen na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiser, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld was, betwistte de ambtshalve uitschrijving uit zijn woonadres en de inschrijving op een nieuw adres in de basisregistratie personen (brp). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds de echtscheiding niet meer op het adres waar hij voorheen stond ingeschreven woonde. Verweerder had eiser eerder verzocht om zijn nieuwe woonadres door te geven, maar eiser had hieraan geen gehoor gegeven. Na huisbezoeken door toezichthouders, waarbij eiser niet op zijn oude adres werd aangetroffen, concludeerde verweerder dat eiser op het adres van zijn moeder verbleef. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser niet meer op het oude adres woonde en dat de inschrijving op het nieuwe adres in de brp correct was. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling dat hij niet op het nieuwe adres woonde te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het besluit van verweerder in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3680

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
gemachtigde: mr. Ph.H. Arnold, ambtenaar ten stadhuize.
Als derde partij heeft de rechtbank aangemerkt de moeder van eiser:
[moeder]uit Zaandam (de moeder).

Inleiding

1.1
In deze zaak is de vraag aan de orde of verweerder eiser terecht (ambtshalve) heeft uitgeschreven uit het adres [adres 1] te Zaandam en ingeschreven op het adres [adres 2] Zaandam in de basisregistratie personen (brp).
1.2
Bij besluit van 30 januari 2023 heeft verweerder in de brp als eisers woonadres ambtshalve per 22 augustus 2022 [adres 2] te Zaandam vermeld. Met het bestreden besluit van 18 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
Eiser heeft beroep ingesteld.
1.4
De moeder heeft zich als derde partij gesteld. [naam 2] , de ex-echtgenote van eiser, heeft, hoewel daartoe wel in de gelegenheid gesteld, niet verzocht aan het geding deel te mogen nemen.
1.5
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben in aanloop naar de zitting – mede op verzoek van de rechtbank – nadere stukken ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Ogbamichael (tolk in de Tigrinya taal), en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door R. van Asselt en E.I. Jansen, ook ambtenaren bij de gemeente.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder eiser ambtshalve heeft mogen uitschrijven uit het adres [adres 1] te Zaandam en in de brp als woonadres per 22 augustus 2022 mocht opnemen het adres [adres 2] . Zij doet dat aan de hand van het bestreden besluit en de beroepsgronden van eiser.
2.2
Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
In deze uitspraak aangehaalde wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
Eiser is eigenaar, althans mede-eigenaar, van een woning aan de [adres 1] in Zaandam. Dit was de echtelijke woning van eiser en zijn echtgenote en hun in 2017 geboren zoon. Eiser stond op dit adres sinds 2002 ingeschreven. In oktober 2021 heeft de echtgenote van eiser een verzoek om echtscheiding ingediend bij de rechtbank. Bij beschikking van 13 januari 2022 op een verzoek om voorlopige voorziening hangende de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank – onder meer - beslist dat de echtgenote bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning. Eiser heeft de echtelijke woning verlaten.
3.2
Verweerder is op de hoogte gesteld van de scheidingsprocedure en het verblijf van eiser buiten de echtelijke woning. Na eiser bij brieven van 25 maart 2022 te hebben verzocht mee te delen waar hij woont, en het antwoord van eiser van 18 april 2022 dat hij tijdelijk ergens anders woont en na de echtscheiding weer terug wil naar de echtelijke woning, heeft verweerder bij brief van 22 augustus 2022 aan eiser meegedeeld, dat hem is gebleken dat eiser niet meer op [adres 1] woont, hem verzocht zijn woonadres door te geven en aangekondigd dat hij ambtshalve het adres van eiser in de brp zal wijzigen als eiser geen nieuw adres meedeelt.
3.3.
Op 21 september 2022 hebben toezichthouders een huisbezoek afgelegd bij de woning aan de [adres 1] in Zaandam. Bij dit huisbezoek troffen zij eiser daar niet aan. De ex-echtgenote van eiser was wel aanwezig. De toezichthouders verklaren in hun rapport over het huisbezoek dat zij twee slaapkamers zagen en dat de ex-echtgenote verklaarde dat zij in de ene slaapkamer sliep en de zoon in de andere. Zij verklaren dat zij geen spullen van eiser in de woning aantroffen. Volgens de toezichthouders zou de ex-echtgenote toen ook hebben verklaard dat eiser al anderhalf jaar niet meer op het adres verbleef en dat eiser al enige tijd bij zijn moeder aan de [adres 2] in Zaandam verbleef.
3.4
Op 5 oktober 2022 hebben toezichthouders een huisbezoek afgelegd bij de woning van de moeder aan de [adres 2] in Zaandam. Eiser deed de deur van deze woning open en verklaarde dat hij niet op dit adres woont, maar dat hij er af en toe één á twee dagen verbleef omdat zijn moeder privacy nodig heeft. De overige dagen, zo verklaarde hij, verblijft hij afwisselend bij vrienden.
3.5
Op 13 januari 2023 zijn toezichthouders opnieuw naar de woning van eisers moeder aan de [straat] gegaan. Wederom troffen zij eiser aan op dit adres. Eiser verklaarde, zo hebben de toezichthouders in het rapport vermeld, dat hij nog steeds bezig was met de rechtszaak rondom de echtscheiding en daarom op dit adres verbleef. Gevraagd naar de reden dat eiser zich niet inschreef op dit adres, antwoordde hij volgens de toezichthouders dat de moeder een uitkering ontvangt en hij zich daarom niet kon inschrijven.
3.6
Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiser aan verweerder verzocht hem een briefadres toe te kennen.
3.7
Vanaf 14 februari 2023 is als woonadres van eiser in de brp geregistreerd [adres 3] in Purmerend.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft naar aanleiding van de resultaten van het adresonderzoek bij besluit van 30 januari 2023 het adres van eiser ambtshalve gewijzigd in [adres 2] in Zaandam. Verweerder heeft zich gebaseerd op artikel 2.20, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp). Op het verzoek van eiser hem een briefadres toe te kennen, heeft verweerder niet expliciet beslist.
Toetsingskader
5.1
Bij de toepassing van de Wet brp dient aan de hand van het geheel van omstandigheden te worden beoordeeld waar iemand woont in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder o, Wet brp. Daarbij wordt aangesloten bij het begrip woon- en verblijfplaats uit artikel 1:10 van het Burgerlijk Wetboek. Als een persoon meer woon- of verblijfplaatsen heeft, komt gelet op artikel 1.1, aanhef en onder o, Wet brp mede betekenis toe aan de plaats waar de persoon ’s nachts pleegt te slapen. [1]
5.2
Het verweer van verweerder dat eiser geen (voldoende) procesbelang meer zou hebben bij een beoordeling omdat hij nu in [plaats] is ingeschreven op een door hem gewenst adres, passeert de rechtbank. In het onbetwiste feit dat eisers inschrijving de rechtspositie van de moeder kan beïnvloeden, is een toereikend procesbelang gelegen voor eiser (en de moeder) om alsnog een rechterlijk oordeel over de inschrijving te krijgen.
Heeft verweerder kunnen vaststellen dat eiser niet meer op het adres [adres 1] woont?
6.1
Eiser voert aan dat hij zodra dat kan, terug zal keren in de voormalige echtelijke woning om daar te wonen. Hij wil dat dat zijn woonadres blijft. Hij zal de koopwoning overnemen na de echtscheiding. De ex-echtgenote heeft een (te lage) UWV-uitkering en zal de koopwoning niet kunnen bekostigen. Eiser voert verder aan dat hij alleen kleding heeft meegenomen uit de woning, maar dat zijn (andere) spullen er nog liggen.
6.2
Verweerder stelt dat eiser thans niet woont in de voormalige echtelijke woning. Hij verwijst naar de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 13 januari 2022. Het is in ieder geval duidelijk dat eiser vanaf dat moment niet langer gerechtigd was tot het gebruik van die woning. Uit het huisbezoek aan de woning en de aanvankelijke zienswijze van eiser leidt verweerder af dat eiser ook feitelijk niet meer op het adres [adres 1] woont. In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat het feit dat eiser op een onzeker moment in de toekomst mogelijk weer het woonadres [adres 1] zal hebben aan het voorgaande niet afdoet.
6.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij zijn woonplaats aan de Poelenburg heeft behouden. Weliswaar is niet ondenkbaar dat een zeer kort verblijf buiten de echtelijke woning in verband met scheidingsperikelen nog niet betekent dat een persoon daarmee zijn woonplaats heeft verplaatst, maar de omstandigheden in onderhavige zaak brengen mee dat van een dergelijk kort verblijf elders geen sprake is. Vast staat immers dat eiser sedert het najaar van 2021 en wellicht al eerder in verband met de breuk in het huwelijk feitelijk sedertdien helemaal niet meer op het adres [adres 1] heeft verbleven. Met de beschikking voorlopige voorzieningen in het kader van de echtscheiding van 13 januari 2022 was eiser ook niet meer gerechtigd de woning te gebruiken. Nu eiser al zo lang niet meer verblijft op [adres 1] , kan dit adres niet meer worden aangemerkt als zijn woonadres in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder o, Wet brp. Dat eiser de intentie heeft om weer op dit adres te gaan wonen, maakt dit niet anders. Ook ten tijde van het voornemen op 22 augustus 2022 was eiser al zo lang feitelijk niet meer in de woning woonachtig, dat ook toen [adres 1] niet (meer) zijn woonadres was. Eisers standpunt dat hij niet mocht worden uitgeschreven uit dit adres, gaat dus niet op.
6.4
Omdat eiser niet meer woont op het adres waar hij stond ingeschreven, en (indertijd) geen aangifte heeft gedaan van een nieuw woonadres, volgt uit artikel 2.20, tweede lid, Wet brp een verplichting voor verweerder om onderzoek te doen naar eisers (nieuwe) woonadres.
Heeft verweerder eiser terecht ingeschreven op het adres [adres 2] ?
7.1
Eiser voert aan dat hij niet feitelijk bij zijn moeder woont in Zaandam, maar dat hij tijdelijk bij zijn broer verblijft en geen woonadres heeft. Wel komt hij regelmatig op het adres van zijn moeder omdat hij mantelzorg aan haar verleent en haar helpt met andere zaken aangezien zij geen Nederlands spreekt. Eiser voert aan dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest. Eiser vindt het onderzoek van verweerder onzorgvuldig omdat het geen volledig beeld geeft van de situatie. Zo heeft verweerder geen onderzoek gedaan op het adres van zijn broer. Eiser voert verder aan dat hij naar aanleiding van het onderzoek van verweerder (noodgedwongen) op 6 oktober 2022 een verzoek heeft gedaan om hem een briefadres op de [adres 4] te Zaandam (daklozenregeling) toe te kennen. Eiser heeft daarop geen besluit van verweerder ontvangen. Hij heeft zich vervolgens (noodgedwongen) per 14 februari 2023 bij zijn broer op de [adres 3] in Purmerend ingeschreven.
7.2
Verweerder verwijst voor zijn standpunt dat eiser na het (gedwongen) vertrek uit de echtelijke woning in de woning van de moeder is gaan wonen, naar de rapporten van zijn toezichthouders en de verklaringen van eiser, die zij hebben opgetekend, en eerdere verklaringen van eiser.
7.3
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2.20, tweede lid, Wet brp volgt dat, indien een ingezetene zijn adres heeft gewijzigd, maar in gebreke is met het doen van aangifte, verweerder ambtshalve zorg moet dragen voor opneming in de brp van het gewijzigde gegeven betreffende het adres. Bij het nemen van een besluit krachtens artikel 2.20, tweede lid, Wet brp is het aan verweerder om aannemelijk te maken op welk nieuwe adres eiser woont of verblijft in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder o, Wet brp. Eiser heeft niet aan zijn wettelijke verplichting tot aangifte van zijn verhuizing voldaan en dus heeft verweerder terecht ambtshalve onderzoek ingesteld naar eisers nieuwe verblijfsplaats.
7.4
Tijdens beide huisbezoeken van de toezichthouders op 5 oktober 2022 en 13 januari 2023 aan het adres van de moeder aan de [adres 2] in Zaandam hebben zij eiser daar aangetroffen. Ook hebben zij tijdens het eerste huisbezoek de woning bekeken en hebben zij – onbetwist - geconstateerd dat eiser daar ook overnacht. Eiser heeft een slaapkamer getoond waarover hij heeft verklaard dat hij daar overnacht wanneer hij bij zijn moeder verblijft. Er waren meer spullen die duidden op verblijf van eiser. Tijdens het tweede huisbezoek heeft eiser verklaard dat hij nog steeds verblijft op zijn moeders adres in afwachting van de afronding van de rechtszaak over de echtscheiding. Voorts heeft de ex-echtgenote verklaard dat eiser bij zijn moeder verbleef. Deze omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat eiser zijn woonadres bij zijn moeder had. Eiser heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd op die conclusie te ontzenuwen. De beweegredenen om daar niet te wonen, te weten het feit dat dat consequenties heeft voor de uitkering van de moeder, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat hij, hoewel daar tot tweemaal toe aangetroffen, niet woont. De in beroep overgelegde verklaring van een oomzegger van eiser, [naam 3] , overtuigt de rechtbank ook niet van de juistheid van de stelling van eiser dat hij niet bij de moeder maar elders woonde (of verbleef). De enkele verklaring van die neef dat eiser sedert de echtscheiding geen vaste verblijfplaats had en verschillende slaapplaatsen heeft gehad, weerlegt niet dat eiser feitelijk merendeels in de woning van de moeder heeft verbleven. Ook eisers eigen verklaring dat hij ook wel elders verbleef en slechts een enkele dag per week in de woning van zijn moeder, is onvoldoende voor het tegenbewijs. Waar hij in de periode sedert het verlaten van de echtelijke woning dan wel het centrum van zijn leven had en waar hij dus feitelijk (merendeels) verbleef en dus zijn woonadres had, blijkt immers niet uit die verklaringen. Zijn stelling dat hij in de echtelijke woning is blijven wonen, is hiervoor reeds verworpen. Zijn verzoek om een briefadres levert ook niet het bewijs dat hij niet bij de moeder woonde. Ook de huidige inschrijving bij zijn broer in [plaats] overtuigt niet dat hij omstreeks 22 augustus 2022, de datum die verweerder bij de ambtshalve inschrijving op grond van artikel 2.20, derde lid, aanhef en onder c, Wet brp hanteert, niet bij de moeder woonde. De rechtbank concludeert dat verweerder [adres 2] in Zaandam terecht als woonadres in de brp heeft opgenomen.
Was er een reden om eiser in het kader van de ambtshalve inschrijving een briefadres te geven?
8.1
Eiser voert aan dat hij tot twee keer toe om een briefadres heeft verzocht aangezien hij geen woonadres meer heeft en dat verweerder dat verzoek in onderhavige beoordeling had moeten betrekken.
8.2
De rechtbank stelt voorop dat het niet zorgvuldig is van verweerder dat hij niet expliciet op eisers verzoek om een briefadres heeft beslist. Een besluit op dat verzoek ligt thans echter niet voor. Voor onderhavige beoordeling is wel nog van belang dat een persoon op grond van artikel 2.23, derde lid, Wet brp in aanmerking komt voor een briefadres indien die persoon geen woonadres heeft. Hiervoor is geconcludeerd dat eiser wel een woonadres had, en wel bij de moeder. Eiser had dus wel degelijk een adres waar hij regelmatig verbleef. Verweerder kon aan eiser daarom ambtshalve, bij het thans bestreden besluit, ook geen briefadres toekennen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit om eiser sedert 22 augustus 2022 – tot 14 februari 2023 - ambtshalve in te schrijven op het adres [adres 2] in Zaandam in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: in deze uitspraak aangehaalde wetgeving

Bijzondere wet
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
Artikel 2.20
1. Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
2. Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
3. Als datum van adreswijziging wordt opgenomen:
a. de in de aangifte vermelde datum van adreswijziging, als tijdig aangifte is gedaan;
b. de dag waarop de aangifte is ontvangen, in de overige gevallen waarin de gegevens aan de aangifte van de betrokkene worden ontleend;
c. de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.
4. De gewijzigde gegevens worden niet opgenomen dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
2. Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
3. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Vergelijk AbRvS 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:977.