ECLI:NL:RBNHO:2024:2354

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
HAA 23/4762
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer na herhaaldelijke verkeersgedragingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 27 februari 2024, wordt de vraag behandeld of de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) terecht een educatieve maatregel gedrag en verkeer (emg) heeft opgelegd aan eiser. Eiser, die betrokken was bij een verkeersincident, werd verplicht een cursus over verantwoord rijgedrag te volgen. De rechtbank beoordeelt of de opgelegde maatregel gerechtvaardigd is op basis van de gedragingen van eiser, die door de politie als herhaaldelijk gevaarzettend werden gekwalificeerd. De rechtbank constateert dat eiser op 8 maart 2023 met zijn mobiele telefoon in de hand belde terwijl hij reed, en dat hij een verkeersafzetting negeerde. Echter, de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van herhaaldelijk gevaarzettend rijgedrag zoals bedoeld in de regelgeving. De rechtbank vernietigt het besluit van het CBR, omdat niet voldaan is aan de vereisten voor het opleggen van een emg. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die in totaal € 1.793,80 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van verkeersgedrag en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke criteria voor het opleggen van sancties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/4762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. H. Oomen, advocaat te Haarlem,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,

gemachtigde: mr, E. Pernis-van de Wal, ambtenaar bij CBR.

Inleiding en procesverloop

1.1
In deze uitspraak is de vraag aan de orde of verweerder eiser terecht heeft verplicht een cursus over verantwoord rijgedrag te volgen, een zogenoemde educatieve maatregel gedrag en verkeer (emg) .
1.2
Bij besluit van 23 maart 2023 heeft verweerder de emg aan eiser opgelegd. Met het bestreden besluit van 13 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het opleggen van de emg gebleven.
1.3
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Verweerder was niet verschenen. Ter zitting heeft de rechtbank telefonisch contact opgenomen met verweerder. Daaruit is gebleken dat de uitnodiging voor de zitting verweerder had bereikt. Weliswaar was verweerder van plan ter zitting te verschijnen, maar nu dat niet gelukt is, kon de zitting ook wat verweerder betreft doorgang vinden.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder eiser terecht een emg heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van het bestreden besluit en de beroepsgronden van eiser.
2.2
Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
In deze uitspraak verkort aangehaalde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden en besluitvorming
3.1
Op 8 maart 2023 is een collega van eiser, een vrachtwagenchauffeur, met zijn vrachtwagen op de kruising van de Westpoortweg en de Abidjanweg in Amsterdam in botsing gekomen met een andere vrachtwagen. Eiser is met zijn personenauto naar de plek van het ongeval gereden om aan de chauffeur bijstand te verlenen voor de (administratieve) afwikkeling van het incident. De politie is na eiser ook naar de plaats van het ongeval gekomen en heeft het kruispunt afgezet en heeft daar een verkeersbord C1 (weg gesloten voor voertuigen) geplaatst. Eiser is in verband met de (administratieve) afhandeling van het incident met de chauffeur en de chauffeur van de andere betrokken vrachtauto vanaf de plaats van het ongeval naar het bedrijf van die andere chauffeur gegaan. Vervolgens verzocht de politie hem wederom naar de plaats van het ongeval te komen. Op weg terug daar naar toe nam eiser met zijn mobiele telefoon een telefoongesprek aan en hield daarbij, al rijdende, de telefoon in zijn hand (“hand held bellen”). Eiser parkeerde zijn auto binnen de afzetting. Bij aankomst bij de plaats van het ongeval heeft een politieagent eiser proces-verbaal aangezegd van het vasthouden tijdens het rijden met een mobiele telefoon. Eiser heeft (later) de plaats van het ongeval (weer) verlaten. Daartoe moest een deel van de afzetting worden verplaatst. Eiser is vervolgens (verderop) nogmaals staande gehouden. De politie heeft hem toen ook proces-verbaal aangezegd van het in strijd met bord C1 een weg gebruiken. Eiser is vervolgens weggereden. De politie heeft opnieuw de achtervolging ingezet, maar heeft eiser niet meer kunnen achterhalen.
3.2
De politie (Eenheid Amsterdam) heeft op 9 maart 2023 een schriftelijke mededeling gedaan aan verweerder als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw), van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. De mededeling houdt in dat de politie vond dat eiser zeer dwingend en vervelend gedrag vertoond had op de plaats van het ongeval, was weggereden en weer teruggeroepen en bij terugkomst met een telefoon in zijn hand reed, de verkeersafzetting heeft verplaatst en de geslotenverklaring had genegeerd. De politie verwijst voorts naar bijgesloten processen-verbaal.
3.3.
Verweerder heeft verwijzend naar artikel 130 tot en met 134a Wvw in samenhang met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Rmrg) en de Bijlage bij de Rmrg de emg opgelegd aan eiser. Volgens verweerder heeft eiser met zijn rijgedrag herhaaldelijk gedragingen vertoond als genoemd in de bij de Regeling behorende Bijlage, aanhef en onder A, onderdeel III, Rijgedrag. Verweerder is in het bestreden besluit bij het opleggen van een emg gebleven. Verweerder voert voor de emg aan, zo begrijpt de rechtbank zijn standpunt, dat eiser “hand held” belde, een geslotenverklaring negeerde en met hoge snelheid passeerde.
Is er sprake van ‘herhaaldelijk gedragingen’ als bedoeld in de bij de regeling behorende Bijlage, onder A, onderdeel III?
4.1
Eiser voert aan dat er geen sprake is van herhaaldelijk gevaarzettend rijgedrag zoals bedoeld in Bijlage, aanhef en onder A, onderdeel III, bij de Rmrg. Eiser voert aan dat de verkeersveiligheid niet in gevaar is geweest. Eiser erkent het niet “hands free” bellen. Dat heeft hij slechts eenmaal gedaan. Eiser betwist dat hij een hoge – gevaarzettende – snelheid had. Ten aanzien van de overige gedragingen die hem worden verweten, voert eiser aan dat het negeren van een geslotenverklaring niet in de Bijlage als gevaarzettende gedraging is
opgenomen. Voorts is, aldus eiser, niet geconstateerd dat hij heeft gereden met een snelheid die meer dan 60 km/uur te hoog was. De pieksnelheid van 150 km/u, waar een van de agenten over rept, is volgens eiser te wijten geweest aan het feit dat de verbalisanten niet direct achter eiser zijn aangereden, maar de achtervolging moesten inzetten en de ontstane afstand moesten overbruggen. Voor het niet hands free bellen heeft eiser een boete gekregen. Na het uitschrijven van de boete had eiser toestemming om de plaats van het ongeluk te verlaten en moest de wegafzetting wederom verplaatst worden. Dit was dus ter uitvoering van een ambtelijk bevel gegeven door het daartoe bevoegde gezag. Van handelen in strijd met verkeersregels- en tekens is geen sprake geweest. Eiser meent dat enkel de gedraging handheld bellen niet het opleggen van een emg rechtvaardigt. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de vermeende overtredingen zijn begaan, aldus steeds eiser.
4.2
Verweerder stelt dat uit de stukken blijkt dat eiser de verkeersafzetting heeft verplaatst, met hoge snelheid heeft gepasseerd terwijl er nog opruimwerkzaamheden waren en hand held aan het bellen was. Gelet hierop stelt verweerder dat eiser een gedrag tentoonspreidde dat in strijd is met essentiële verkeersregels- en tekens die gelden ter zake van die plaats op de weg. Het feit dat eiser al viermaal door de afzethekken was gereden en niet vernomen had dat dit niet mocht doet er niet aan af dat eiser bij het wegrijden de verkeersafzetting heeft verplaatst en met hoge snelheid passeerde. Verweerder is op basis van de stukken overtuigt dat het rijgedrag van eiser voldoet aan de criteria voor oplegging van een emg.
4.3
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat geen sprake is van
herhaaldelijkgevaarzettend rijgedrag zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, en de lijst in onderdeel III van Bijlage, onder A, Rmrg. Vast staat wel dat eiser “hand held” heeft gebeld. Deze gedraging wordt genoemd in die lijst onder A, III, c, maar dat gebrek aan inzicht in de risico’s in het verkeer heeft eiser eenmalig vertoond. Het negeren van de geslotenverklaring (bord C1) staat ook vast, nu eiser ter zitting heeft verklaard zich bij de beboeting daarvan te hebben neergelegd. Maar die gedraging valt niet te rangschikken onder een van de gedragingen die zijn vermeld in onderdeel A-III van de bijlage bij Rmrg. Verweerder heeft ook niet aangegeven onder welk in onderdeel III opgenomen rijgedrag dit zou vallen. Het verplaatsen van de wegafzetting is wel genoemd door de politie, maar ziet kennelijk op hetzelfde negeren van het bord C1 en wordt ook niet als gedraging onder A-III van de Bijlage vermeld. Tot slot stelt verweerder dat eiser een hoge snelheid zou hebben gehad. In het proces-verbaal wordt weliswaar vermeld dat eiser ergens snel zou hebben langsgereden of ergens zou zijn weggereden, maar die waarnemingen zijn niet zo specifiek en helder dat nu precies blijkt wat er aan de hand was en lijken elkaar zelfs tegen te spreken waar het nu precies om ging bij de gestelde hoge, gevaarzettende snelheid. Dat het wegrijden zelf bij de afzetting met een te hoge, hoger dan ter plaatse toegestane snelheid zou hebben plaatsgehad, is niet uit het proces-verbaal af te leiden. Wat die gedraging anderszins zou hebben ingehouden en of dat dan gevaarzettend zou zijn geweest is ook niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Een overtuigende meting waaruit een (veel te) hoge snelheid blijkt, heeft verweerder ook niet ingebracht. Voorts valt niet in te zien, dat de wel vaststaande constatering, dat eiser is weggereden en niet door de politie meer kon worden achterhaald, gekwalificeerd kan worden als rijgedrag bedoeld in onderdeel A-III van de Bijlage bij Rmrg. Daarmee is de snelheid waarmee eiser toen zou hebben gereden ook nog niet aannemelijk gemaakt, laat staan gesubstantieerd. Gelet op het voorgaande kan alleen worden vastgesteld dat sprake is van één enkele gedraging die is opgenomen in de lijst in onderdeel A-III van de Bijlage bij Rmrg. Van herhaaldelijke gedragingen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, Rmrg is dan ook niet gebleken. Verweerder mocht daarom geen emg opleggen aan eiser. De rechtbank wil nog wel aannemen dat eiser dwingend, vervelend en intimiderend overkwam zoals uit de processen-verbaal naar voren kwam. Die constateringen heeft hij niet toereikend weerlegd. Dat optreden verdient ook afkeuring en is een heer in het verkeer onwaardig, maar is onvoldoende om de emg op te leggen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5.1
Het beroep is gegrond omdat niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, Rmrg voor het opleggen van een emg. Het bestreden besluit is dus in strijd met artikel 131 Wvw en artikel 14 Rmrg. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat er geen grond is voor het opleggen van een emg, is er rechtens maar één beslissing mogelijk en ziet de rechtbank daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond te verklaren, dat besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Aan de betalingen die eiser voor de emg heeft voldaan komt de grondslag ook te ontvallen.
5.2
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar is eiser niet vertegenwoordigd door een (beroepsmatig optredende) gemachtigde. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor de rechtsbijstand door een gemachtigde bedraagt daarom € 1.750,-. De vergoeding voor reiskosten van eiser wordt berekend aan de hand van een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse, van zijn huis in Assendelft naar de rechtbank. Gelet hierop bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende reiskosten € 11,80. Eiser heeft ook een vergoeding gevraagd voor verletkosten. Hij claimt een bedrag van € 352,- voor 3 tot 4 uren voor het bijwonen van de zitting. Hij heeft de hoogte van de (misgelopen) verdienste per uur niet met bewijsstukken onderbouwd. Het door eiser overgelegde aanvraagformulier voor verlof vormt onvoldoende bewijs, omdat daar niet uit blijkt dat hij kosten voor verlof heeft moeten maken. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt voor een partij in verband met gemaakte verletkosten een tarief vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 8,00 en € 98,00 per uur. Nu eiser om vergoeding heeft verzocht, maar deze niet heeft gespecificeerd is slechts plaats voor vergoeding van het minimumtarief per uur. [1] Het aantal uren wordt forfaitair vastgesteld op vier. Derhalve heeft eiser recht op € 32,00 aan verletkosten. De totale vergoeding van de proceskosten bedraagt dus € 1.793,80.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 juni 2023;
- verklaart het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.793,80 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: in deze uitspraak aangehaalde wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.(…)
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
(…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Rmrg)
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
b. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 60 kilometer per uur of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;
c. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 60 kilometer per uur of meer bij wegwerkzaamheden, zowel binnen als buiten de bebouwde kom;
(…)
Bijlage bij Rmrg
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
(…)
III. rijgedrag
1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
a. a) andere weggebruikers of obstakels rakelings worden gepasseerd;
b) andere weggebruikers worden klem gereden of de weg wordt afgesneden.
2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:
a. a) onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers;
b) niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;
c) niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het ‘hand held bellen’, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;
d) uitvoeren van gevaarlijke inhaalmanoeuvres of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen, waarbij voetgangers duidelijk in gevaar zijn gebracht;
e) met een te hoge snelheid naderen van of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;
f) aanhouden van, gelet op de snelheid waarmee gereden wordt, een te korte en derhalve onveilige volgafstand;
g) geen rekening houden met de belangen van andere weggebruikers, zoals het:
1) geen gelegenheid geven tot invoegen bij een rijbaanversmalling, na inhalen, vanaf de invoegstrook;
2) blokkeren van doorgangen of dubbel parkeren.
3.Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
b) onnodig remmen en stoppen;
c) snijden: het niet juist afmaken van de inhaalmanoeuvre door te snel en te abrupt naar
rechts of naar links te gaan;
d) op te korte afstand volgen van voorliggers;
e) onjuist invoegen of onjuist uitvoegen.
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
b. het inhalen;
c. het verlenen van voorrang;
d. het naar links of rechts afslaan;
e. het gebruik van lichten en geven van signalen;
f. het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;
g. het negeren van een rood verkeerslicht;
h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;
i. het als bestuurder van een motorrijtuig overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden;
j. het als bestuurder van een bromfiets overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken ECLI:NL:RVS:2017:1498 en ECLI:NL:RVS:2020:2778 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.