ECLI:NL:RBNHO:2024:2343

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
10756376 \ CV EXPL 23-3519
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in civiele zaak over schadevergoeding en incassokosten

In deze civiele zaak heeft een transportbedrijf verzet aangetekend tegen een verstekvonnis dat op 24 augustus 2023 is uitgesproken. Het transportbedrijf, dat als eisende partij in verzet optreedt, verzoekt de kantonrechter om het verstekvonnis te vernietigen. De kantonrechter heeft het verzoek grotendeels afgewezen, omdat het transportbedrijf onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de schade die het zou hebben geleden door de werkzaamheden van de gedaagde partij, die als zzp'er voor hen heeft gewerkt. De gedaagde partij heeft een tegenvordering ingediend, maar ook deze is afgewezen. De kantonrechter heeft wel de buitengerechtelijke incassokosten gematigd tot het wettelijke tarief, omdat het transportbedrijf niet heeft aangetoond dat de werkelijke kosten hoger waren dan het wettelijke bedrag. De zaak begon met een inleidende dagvaarding op 11 juli 2023, waarna de gedaagde partij op 12 februari 2024 een zitting bijwoonde. De kantonrechter oordeelde dat het transportbedrijf niet voldoende bewijs had geleverd voor de schade aan de vrachtwagens, waardoor het beroep op verrekening faalde. De kantonrechter heeft de oorspronkelijke vordering van de gedaagde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.711,79, vermeerderd met wettelijke handelsrente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10756376 \ CV EXPL 23-3519
Uitspraakdatum: 7 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eisende partij in verzet]
wonende te [woonplaats 1]
eisende partij in het verzet
verder te noemen: [eisende partij in verzet]
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor G.J. van Velzen
tegen
[gedaagde partij in verzet]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: [gedaagde partij in verzet]
gemachtigde: Incassocenter B.V.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een transportbedrijf het tegen haar uitgesproken verstekvonnis te vernietigen. De kantonrechter wijst dit verzoek grotendeels af, omdat het transportbedrijf haar stelling dat gedaagde, die als zzp’er chauffeurswerkzaamheden voor haar heeft verricht, schade heeft veroorzaakt aan de vrachtwagens onvoldoende heeft onderbouwd. Ook de tegenvordering van het transportbedrijf wordt om die reden afgewezen. Wel ziet de kantonrechter aanleiding de buitengerechtelijke incassokosten zoals die eerder zijn toegewezen te matigen tot het wettelijke tarief.

1.Het procesverloop

1.1.
[gedaagde partij in verzet] heeft bij inleidende dagvaarding van 11 juli 2023 een vordering ingesteld tegen [eisende partij in verzet] .
1.2.
[eisende partij in verzet] is niet verschenen, waarna zij bij verstekvonnis van 24 augustus 2023 is veroordeeld.
1.3.
Bij dagvaarding van 13 oktober 2023 is [eisende partij in verzet] in verzet gekomen van dat verstekvonnis en heeft daarbij een tegenvordering ingediend.
1.4.
[gedaagde partij in verzet] heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.5.
Op 12 februari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2.
De feiten
2.1.
[eisende partij in verzet] en [gedaagde partij in verzet] hebben op 12 september 2022 een overeenkomst van opdracht gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde partij in verzet] als zzp-er in opdracht en voor rekening van [eisende partij in verzet] chauffeurswerkzaamheden heeft uitgevoerd.
2.2.
Voor de door hem verrichte werkzaamheden heeft [gedaagde partij in verzet] [eisende partij in verzet] facturen doen toekomen. De volgende twee facturen zijn door [eisende partij in verzet] onbetaald gelaten.
Factuurnummer: Datum: Vervaldatum: Bedrag:
[factuurnummer 1] 07-11-2022 € 1.944,00
[factuurnummer 2] 14-11-2022 € 2.065,50
2.3.
Op 7 februari 2023 heeft [eisende partij in verzet] € 2.109,00 aan de gemachtigde van [gedaagde partij in verzet] betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[gedaagde partij in verzet] heeft bij inleidende dagvaarding van [eisende partij in verzet] betaling gevorderd van € 2.803,12. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 4.009,50, rente van € 84,89 en buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw van € 727,73. Op deze bedragen strekt, in verband met de door [eisende partij in verzet] gedane betaling, € 2.019,00 in mindering.
3.2.
[gedaagde partij in verzet] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [eisende partij in verzet] ten onrechte facturen voor door [gedaagde partij in verzet] verrichte werkzaamheden onbetaald heeft gelaten. Vanwege het uitblijven van betaling heeft [gedaagde partij in verzet] zijn vordering uit handen moeten geven. [eisende partij in verzet] is daarom ook buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente verschuldigd.
3.3.
[eisende partij in verzet] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde.
3.4.
[eisende partij in verzet] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Daartoe voert zij aan dat [gedaagde partij in verzet] tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden voor een bedrag van € 2.920,11 schade heeft veroorzaakt aan de vrachtwagen / oplegger waar hij mee heeft gereden. Deze schade dient verrekend te worden met de facturen van [gedaagde partij in verzet] . Aangezien de schade hoger is dan de door [gedaagde partij in verzet] gefactureerde bedragen, vordert [eisende partij in verzet] bij wijze van tegenvordering dat [gedaagde partij in verzet] wordt veroordeeld tot betaling van € 929,74. Verder voert [eisende partij in verzet] nog aan dat zij in de verstekprocedure is veroordeeld tot betaling van een te hoog bedrag aan incassokosten.
3.5.
[gedaagde partij in verzet] betwist dat hij schade heeft veroorzaakt aan de vrachtwagen en/of oplegger, zodat er van verrekening geen sprake kan zijn en de tegenvordering moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
[eisende partij in verzet] heeft de hoogte en de verschuldigdheid van de facturen van [gedaagde partij in verzet] niet weersproken. [eisende partij in verzet] is de door [gedaagde partij in verzet] gefactureerde bedragen in beginsel dan ook verschuldigd, tenzij het door haar gedane beroep op verrekening met geleden schade slaagt. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.3.
[eisende partij in verzet] stelt dat [gedaagde partij in verzet] bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade heeft veroorzaakt aan de vrachtwagen en oplegger waarmee hij heeft gereden. Deze schade zou enerzijds bestaan uit schade in de cabine van de vrachtwagen en anderzijds uit schade aan de laadklep. Verder vordert [eisende partij in verzet] € 556,00 vanwege spatschermen en spatschermrubbers die [gedaagde partij in verzet] zou hebben verwijderd. Op de zitting heeft [eisende partij in verzet] echter erkend dat [gedaagde partij in verzet] deze spatschermen niet heeft verwijderd. De kosten voor nieuwe spatschermen en de spatschermrubbers komen dus sowieso niet voor verrekening in aanmerking.
4.4.
Ten aanzien van de andere twee schades geldt het volgende. Op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) rust de bewijslast op de partij die zich op een bepaald rechtsgevolg van gestelde feiten beroept als die feiten worden betwist. In dit geval stelt [eisende partij in verzet] dat [gedaagde partij in verzet] schade heeft veroorzaakt die voor verrekening met de facturen van [gedaagde partij in verzet] in aanmerking komt. Het is dus aan [eisende partij in verzet] , die zich op de rechtsgevolgen van die verrekening beroept, namelijk dat zij de facturen van [gedaagde partij in verzet] niet hoeft te betalen, om te stellen en zo nodig te bewijzen dat [gedaagde partij in verzet] schade heeft veroorzaakt, omdat [gedaagde partij in verzet] dat betwist. Ter onderbouwing van haar standpunt dat [gedaagde partij in verzet] schade heeft veroorzaakt, heeft [eisende partij in verzet] Whatsapp-correspondentie overgelegd. Uit de berichten van 30 september 2022 lijkt weliswaar te volgen dat [gedaagde partij in verzet] tijdens het rijden iets geraakt heeft, maar [eisende partij in verzet] heeft nagelaten om aan te tonen dat daardoor schade aan de laadklep is ontstaan. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde partij in verzet] verantwoordelijk is voor de schade aan de laadklep. Dit geldt temeer omdat de reparatiewerkzaamheden, blijkens de datum op de factuur, pas op 23 november 2022 zijn verricht. Ook hieruit volgt dus niet dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het door [gedaagde partij in verzet] bedoelde incicent en de vermeende schade aan de laadklep.
4.5.
Ter onderbouwing dat [gedaagde partij in verzet] schade heeft veroorzaakt aan het interieur van de vrachtwagen heeft [eisende partij in verzet] een schriftelijke verklaring van de chauffeur die voor [gedaagde partij in verzet] met de vrachtwagen heeft gereden overgelegd. In die verklaring geeft de chauffeur aan dat het interieur niet beschadigd was op het moment dat hij de vrachtwagen aan [gedaagde partij in verzet] overdroeg. Vast staat echter dat er, nadat de chauffeur die de verklaring heeft opgesteld met de vrachtwagen heeft gereden, naast [gedaagde partij in verzet] nog in ieder geval één andere chauffeur met de vrachtwagen heeft gereden. Uit de omstandigheid dat de vrachtwagen onbeschadigd was toen de vorige chauffeur de vrachtwegen overdroeg, kan daardoor niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde partij in verzet] degene is geweest die de schade heeft veroorzaakt.
4.6.
Het voorgaande maakt dat [eisende partij in verzet] haar stelling dat [gedaagde partij in verzet] de schade aan de vrachtwagen en oplegger heeft veroorzaakt onvoldoende heeft onderbouwd. Het beroep van
[eisende partij in verzet] op verrekening faalt dan ook en ook de tegenvordering is om die reden niet toewijsbaar. Daarentegen is de vordering van [gedaagde partij in verzet] wel toewijsbaar en het verstekvonnis kan ten aanzien daarvan dan ook in stand blijven. De kantonrechter volgt [eisende partij in verzet] echter wel in haar verweer dat er in de verstekprocedure een te hoog bedrag aan incassokosten is toegewezen. [gedaagde partij in verzet] heeft namelijk niet gemotiveerd gesteld dat de werkelijke buitengerechtelijke kosten hoger zijn geweest en dat het redelijk was om buitengerechtelijke kosten te maken tot het gevorderde bedrag. De kantonrechter zal daarom conform het rapport BGK-integraal gebruik maken van de matigingsbevoegdheid van artikel 242 Rv en de kosten toewijzen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de oorspronkelijke hoofdsom van € 4.009,50, te weten een bedrag van € 636,40 inclusief btw. Dat in de algemene voorwaarden die in de vervoersbranche veelvuldig worden gebruikt een afwijkende bepaling is opgenomen, maakt dat niet anders. Er is namelijk niet gesteld of gebleken dat de betreffende algemene voorwaarden op de tussen [eisende partij in verzet] en [gedaagde partij in verzet] gesloten overeenkomst van toepassing zijn. Ook de omstandigheid dat [gedaagde partij in verzet] met zijn incassogemachtigde een hogere vergoeding voor buitengerechtelijke incassowerkzaamheden is overeengekomen, maakt niet dat [eisende partij in verzet] deze hogere vergoeding moet betalen. [eisende partij in verzet] is immers geen partij bij die afspraak.
4.7.
De conclusie is dat het verzet gedeeltelijk gegrond is. Het verstekvonnis kan daarom niet in stand blijven. De oorspronkelijke vordering is slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 2.711,79. Vanwege het uitblijven van betaling is [eisende partij in verzet] tevens wettelijke handelsrente verschuldigd. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing wordt vermeld.
4.8.
[eisende partij in verzet] zal als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure. Daarnaast zal [eisende partij in verzet] ook veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten inzake de tegenvordering.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 24 augustus 2023 en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [eisende partij in verzet] tot betaling aan [gedaagde partij in verzet] van € 2.711,79 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 11 juli 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [eisende partij in verzet] tot betaling van de proceskosten van de verstekprocedure, die aan de kant van [gedaagde partij in verzet] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 110,55
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 232,00;
5.3.
veroordeelt [eisende partij in verzet] tot betaling van de proceskosten van de verzetprocedure, die tot en met vandaag voor [gedaagde partij in verzet] worden vastgesteld op een bedrag van € 232,00 aan salaris van de gemachtigde van TFC;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
5.6.
wijst de tegenvordering af;
5.7.
veroordeelt [eisende partij in verzet] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde partij in verzet] worden vastgesteld op een bedrag van € 135,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde partij in verzet] ;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter