ECLI:NL:RBNHO:2024:2295

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
15.093516.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid van minderjarige meisjes in zwembad te Zandvoort

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van vier 11-jarige meisjes in een zwembad te Zandvoort. De verdachte, een first offender, werd veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 19 februari 2023, door middel van geweld en andere feitelijkheden, de meisjes had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als voldoende bewijs beschouwd, ondersteund door camerabeelden van het zwembad. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van €150,- aan slachtoffer 2 en €250,- aan slachtoffer 4 toekende, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten van de benadeelde partijen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de slachtoffers en de gevolgen van het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-093516-23
Uitspraakdatum: 5 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.H.I. van Dongen en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2023 te Zandvoort, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] destijds 11 jaar) en/of [slachtoffer 2] (destijds 11 jaar) en/of [slachtoffer 3] (destijds 11 jaar) en/of [slachtoffer 4] (destijds 11 jaar) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door (in de wildwaterbaan, althans in het zwembad), dichtbij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te gaan staan en/of zwemmen en hierbij onverhoeds:
- de billen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te betasten en/of hierin te knijpen en/of
- met zijn geslachtsdeel en/of heupen en/of (onder)lichaam tegen de heupen en/of het (onder)lichaam van die [slachtoffer 4] te drukken en/of duwen en/of zijn armen en/of benen om het lichaam van die [slachtoffer 4] te klemmen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefsters geen steun vinden in ander bewijsmateriaal.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, gelet op het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, dus ook niet op de verklaring(en) van alleen (een van) de aangeefster(s). Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het steunbewijs hoeft bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is voldoende wanneer de verklaringen van aangeefsters op onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt van de emotionele of fysieke toestand van een van de aangeefsters op het moment dat de strafbare feiten plaatsvinden, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het tenlastegelegde.
Volgens vaste jurisprudentie kan van steunbewijs ook sprake zijn als verklaringen van aangeefsters/slachtoffers elkaar over en weer ondersteunen voor wat betreft de aard van de aan een verdachte verweten en door hem gepleegde handeling(en) en de wijze waarop die handeling(en) plaatsvond(en).
Het (steun)bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 februari 2023 zijn verbalisanten naar aanleiding van een melding dat een man enkele minderjarige meisjes onzedelijk zou hebben betast naar het zwembad van Center Parcs in Zandvoort gegaan. Daar werd de politie aangesproken door een beveiliger die vertelde op welke man de melding betrekking had, naar later bleek de verdachte. Ter plaatse heeft [slachtoffer 4] aan de verbalisanten verteld dat een man bij het uitstappen van het bad onderaan de wildwaterbaan zijn benen om haar middel klemde en met zijn geslachtsdeel tegen haar heup aan duwde. Zowel [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] als [slachtoffer 1] verklaren dat dezelfde man in het zwembad met zijn hand(en) in hun billen had geknepen of deze had vastgepakt. Later is namens de slachtoffers aangifte gedaan, waarin soortgelijke handelingen zijn omschreven.
Uit de aangifte die namens [slachtoffer 3] is gedaan, blijkt dat zij heeft gezien dat de verdachte op [slachtoffer 4] lag en dat [slachtoffer 4] dat niet prettig vond. Ook hebben verbalisanten tijdens het opnemen van de verklaring van [slachtoffer 4] ter plaatse – vlak nadat het had plaatsgevonden – gezien dat zij moest huilen. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen deze waarnemingen de verklaring van [slachtoffer 4] in voldoende mate, zodat de rechtbank de ontuchtige handelingen ten aanzien van [slachtoffer 4] bewezen acht.
De omstandigheid dat namens [slachtoffer 4] in de aangifte is verklaard dat zij niet is aangeraakt (dossierpagina 9) – zoals door de verdediging naar voren is gebracht – vindt zowel weerlegging in de rest van de aangifte als in de verklaring die [slachtoffer 4] ter plaatse, direct na de gebeurtenis, heeft afgelegd.
De (gelijkluidende) verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , inhoudende dat zij bij hun billen zijn betast, ondersteunen elkaar en vinden naar het oordeel van de rechtbank bovendien steun in ander bewijsmateriaal. Op camerabeelden van het zwembad is te zien dat de verdachte meermaals met zijn hand de billen van (minderjarige) personen aanraakt en/of zijn hand in de richting van anderen beweegt, waaronder ter hoogte van de billen. De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verdachte dit wellicht per ongeluk heeft gedaan, doordat hij zich probeerde staande te houden in de sterke stroming van het zwembad. Dit acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de camerabeelden en de verklaringen van de slachtoffers blijkt dat de verdachte anderen niet per ongeluk raakt in de drukte, maar dat hij hen juist opzoekt in de luwte en dichtbij hen gaat staan of zwemmen, voordat hij zijn hand in hun richting beweegt. Vervolgens is op de beelden te zien dat deze personen direct daarna omkijken richting de verdachte.
Gelet op de overeenkomsten in de aard van de handelingen en de wijze waarop de verdachte die handelingen verricht, is de rechtbank van oordeel dat de camerabeelden kunnen worden gebruikt als steunbewijs voor de verklaringen van de slachtoffers.
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen, welke handelingen als ontuchtig worden aangemerkt. Door het onverhoedse betasten van de billen van de slachtoffers en het vastklemmen van [slachtoffer 4] , heeft de verdachte de slachtoffers gedwongen deze handelingen te ondergaan. Dit levert dwang op in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 februari 2023 te Zandvoort, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door (in de wildwaterbaan, althans in het zwembad), dichtbij die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te gaan staan en/of zwemmen en hierbij onverhoeds:
- de billen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te betasten
- met zijn geslachtsdeel en heupen tegen de heupen van die [slachtoffer 4] te duwen en zijn armen en benen om het lichaam van die [slachtoffer 4] te klemmen.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen die hoger is dan de tijd die de verdachte al in verzekering heeft doorgebracht en daarnaast aan de verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van vier elfjarige meisjes door in een zwembad van drie van hen onverhoeds hun billen te betasten en bij een van hen met zijn geslachtsdeel en heupen tegen de heupen van het slachtoffer te drukken en zijn armen en benen om haar lichaam te klemmen. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de minderjarige slachtoffers. Namens de vier slachtoffers is naar voren gebracht dat zij erg geschrokken waren van het handelen van de verdachte en dat zij het een onprettige situatie vonden. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting namens [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] zijn voorgelezen.
De verdachte heeft geen rekening gehouden met de jonge leeftijd van de kinderen en de gevolgen die zij van zijn handelen kunnen ondervinden. Zorgelijk is bovendien dat de verdachte op één dag meerdere (minderjarige) slachtoffers onzedelijk heeft aangeraakt, ook anderen dan de aangevers, en hij geen enkel inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 16 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter, gelet op het feit dat de verdachte first offender is, bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met als doel dat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat niet met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Daarom zal de rechtbank daarnaast een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, aan de verdachte opleggen van zestig uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank waardeert elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht op twee uren te verrichten arbeid.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 250,- en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft, voor het geval dat de rechtbank de verdachte niet zou vrijspreken van het tenlastegelegde, opgemerkt dat hij zich kan vinden in het voorstel van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat de vordering toewijsbaar is. Vergoeding van deze schade komt tot een bedrag van € 150,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank ziet in de aard en ernst van de normschending aanleiding een lager bedrag toe te kennen dan aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] zal worden toegekend.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 250,- en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft, voor het geval dat de rechtbank de verdachte niet zou vrijspreken van het tenlastegelegde, opgemerkt dat hij zich kan vinden in het voorstel van de officier van justitie en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen van het bewezen verklaarde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat de vordering toewijsbaar is. Vergoeding van deze schade komt tot een bedrag van € 250,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
60 (zestig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 150,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €150,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 250,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. M. Rigter, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 maart 2024.