ECLI:NL:RBNHO:2024:2290

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
15.189459.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gevangenisstraf voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met contact- en locatieverboden

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee gevallen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond op de openbare terechtzitting van 20 februari 2024. De verdachte, die momenteel gedetineerd is in het Justitieel Complex Zaanstad, werd beschuldigd van het wederrechtelijk beroven van de vrijheid van twee slachtoffers in Hoofddorp, waarbij geweld en bedreiging met vuurwapens en messen aan de orde waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan overtuigend bewijs. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van een deel van de afpersing ten aanzien van een derde slachtoffer, waarvan de verdachte werd vrijgesproken. Naast de gevangenisstraf zijn er ook contact- en locatieverboden opgelegd voor een periode van vijf jaar. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.189459.23
Uitspraakdatum: 5 maart 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ([land]),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.K.M. Thuijs, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 7 april 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door een vuurwapen(s) te laden en/of op de hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en/of te richten en/of hem met een mes te dreigen en/of hem een blinddoek om te binden en/of hem op een bank te zetten;
Feit 2
hij op of omstreeks 2 juni 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 2] een blinddoek om te doen en/of hem te boeien en/of hem mee te nemen naar een appartement en/of hem te dreigen met een (doorgeladen) vuurwapen en/of een taser en/of een mes tegen zijn nek te zetten en/of een of meerdere malen op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te dreigen dat hij een fatale dossier drugs zou krijgen;
Feit 3
hij op een of meerdere tijdstippen op/of omstreeks de periode van 7 april 2023 tot en met 04 juli 2023 te Hoofddorp, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dreigen met een vuurwapen en/of een mes en/of een taser en/of te slaan en/of te stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat zij heeft gevorderd de verdachte partieel vrij te spreken van de onder 3 ten laste gelegde afpersing dan wel diefstal met geweld, van de aangever [slachtoffer 3]. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangever [slachtoffer 3] wisselende, tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, waardoor de betrouwbaarheid van zijn verklaringen is aangetast en zijn verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het de vraag is of de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden zoals deze door de aangevers zijn geschetst. Het dossier geeft geen duidelijkheid over de reden dat de aangevers naar de woning van de verdachte zijn gegaan. De aangevers hebben hier elk een verklaring voor gegeven, maar er zijn aanwijzingen dat die verklaringen onjuist zijn en dat de aangevers zich bezighielden met hawala-bankieren en in dat kader naar de woning van de verdachte zijn gegaan. De aangever [slachtoffer 3] heeft bij de rechter-commissaris bovendien een verklaring afgelegd die in strijd met de waarheid is.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Partiële vrijspraak feit 3 ten aanzien van de aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]
Aangever [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel, zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman van de verdachte is bepleit, dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan afpersing dan wel diefstal met geweld van een of meer geldbedragen, van de aangever [slachtoffer 3], zodat de rechtbank de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 3 vrijspreekt. De aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris zodanig wisselende verklaringen afgelegd, dat de rechtbank deze verklaringen als onbetrouwbaar aanmerkt en om die reden uitsluit van het bewijs. Het dossier bevat verder onvoldoende bewijs dat de verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt.
Aangever [slachtoffer 2]
De aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij tijdens de wederrechtelijke vrijheidsberoving op 2 juni 2023 (feit 1) onder dwang van de ontvoerders – via zijn broer – 7.500 dollar en 35.000 dollar aan hen moest overmaken. Naar het oordeel van de rechtbank wordt deze verklaring niet door een ander bewijsmiddel ondersteund. Het dossier bevat weliswaar berichten van 1 juni 2023 (de dag vóór de wederrechtelijke vrijheidsberoving) waarin wordt gesproken over het overhandigen van 7.800 euro in Nederland en 7.500 dollar in Turkije en berichten van 2 juni 2023 waarin wordt gesproken over het brengen of geven van 35.000 euro, maar de rechtbank kan niet vaststellen of daadwerkelijk betalingen zijn verricht en zo ja, wat de grondslag van deze betalingen is geweest. Het dossier bevat aanwijzingen, waaronder de eigen verklaring van aangever, dat de aangever gebruikmaakt van ondergronds bankieren, ook wel hawala-bankieren genoemd. Niet valt uit te sluiten dat voornoemde berichten zien op geldtransacties in het kader van deze vorm van bankieren. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte deze geldbedragen van de aangever heeft gestolen of hem heeft gedwongen deze bedragen af te geven. De verdachte zal daarom bij gebrek aan bewijs van dit feit worden vrijgesproken.
Uit het dossier volgt verder dat op 2 juni 2023 twee bedragen van in totaal € 1.400,- van de rekening van de aangever naar de rekening van de verdachte zijn overgemaakt. Voor zover door de officier van justitie is beoogd dat de tenlastelegging mede ziet op afpersing en/of diefstal met geweld van deze geldbedragen, overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening van deze geldbedragen. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat op 2 juni 2023 en op 6 juni 2023 van de rekening van de verdachte naar de rekening van de aangever twee bedragen zijn overgemaakt van eveneens een totaal van € 1.400,-.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de slotsom dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan afpersing, dan wel diefstal met geweld, van de aangever [slachtoffer 2], zodat de rechtbank de verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 3 vrijspreekt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 7 april 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door vuurwapens op het hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en/of te richten en met een mes te dreigen en hem een blinddoek om te binden en hem op een bank te zetten;
Feit 2
hij op 2 juni 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer 2] een blinddoek om te doen en hem te boeien en hem mee te nemen naar een appartement en te dreigen met een vuurwapen en een mes en een taser tegen zijn nek te zetten en meerdere malen tegen zijn hoofd te slaan en te dreigen dat hij een fatale dosis drugs zou krijgen;
Feit 3
hij op 7 april 2023 te Hoofddorp, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, dat toebehoorde aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, door die [slachtoffer 1] te bedreigen met een vuurwapen en een mes en door te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2, telkens:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Ten aanzien van feit 3:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van vijf jaren op te leggen, inhoudende een contactverbod met de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod waarbij wordt bepaald dat de verdachte zich niet in de omgeving van het woonadres van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het werkadres van de aangever [slachtoffer 2] mag ophouden. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de onder de verdachte in beslag genomen patroonhouder te onttrekken aan het verkeer.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd en zich ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen patroonhouder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met anderen in relatief korte tijd twee maal schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. Nadat in beide gevallen een afspraak met het slachtoffer was gemaakt nabij of bij de woning van de verdachte, werd het slachtoffer geblinddoekt, geslagen en met een mes, vuurwapen(s) en in één geval met een taser bedreigd. Een van de slachtoffers is daadwerkelijk getaserd. Het andere slachtoffer is gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag. Uit het dossier en evenmin uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank duidelijk geworden wat de reden is geweest dat de verdachte tot het plegen van deze feiten is overgegaan. Dit baart zorgen.
Door op deze manier te handelen heeft de verdachte blijk gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, en het eigendomsrecht van een van hen. Deze situatie moet voor de slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest, wat ook blijkt uit de namens een van hen ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en de toelichting op hun verzoeken tot vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten slechts de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 22 januari 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een feit met een geweldscomponent, namelijk een mishandeling. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren aan de verdachte moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank acht daarnaast ter beveiliging van de maatschappij de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden, voor de duur van vijf jaren. Deze maatregel zal inhouden een contactverbod met de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en een gebiedsverbod, waarbij de verdachte zich niet mag ophouden binnen een straal van 250 meter van de woonadressen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en het werkadres van de aangever [slachtoffer 2].
Bijkomende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een patroonhouder, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en ook is het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit psychisch letsel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de door hem verzochte vrijspraak en heeft verder geen opmerkingen ten aanzien van de vordering gemaakt.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat maakt dat de vordering toewijsbaar is. Vergoeding van de gevorderde schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 april 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing) aanleiding voor de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 171.879,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • reiskosten van en naar het politiebureau, de advocaat van de benadeelde partij, het slachtoffergesprek en de zitting, de onderduikadressen van de benadeelde partij en de behandelaar (€ 0,33 cent per kilometer, totaal € 222,12);
  • gederfde inkomsten/verlofuren (€ 1.129,55);
  • afhandig gemaakte gelden (€ 42.800,-);
  • afhandig gemaakte goederen (telefoon, remschijven, jassen) (€ 845,33);
  • kosten voor vertaling van stukken ter onderbouwing van de vordering (€ 1.800,-).
De gestelde immateriële schade bestaat uit zowel fysiek als psychisch letsel (€ 25.082,-).
Daarnaast heeft de benadeelde partij gevorderd de vordering te verhogen met € 100.000,- in verband met toekomstige schade en een mogelijke hoger beroepsprocedure.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 10.000,- en ten aanzien van de materiële schade tot een bedrag van € 1.807,39 (als vergoeding voor de gederfde inkomsten/verlofuren, de afhandig gemaakte goederen tot een bedrag van € 575,33 - in verband met afschrijvingskosten van de telefoon - en de reiskosten van en naar het onderduikadres en het bezoek aan de behandelaar). De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de overige schadeposten niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, primair gelet op de door hem verzochte vrijspraak van het tenlastegelegde en subsidiair omdat -kort gezegd-de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De gevraagde extra € 100.000,- in verband met een mogelijke verhoging van de vordering omdat waarschijnlijk is dat in hoger beroep een verhoging van de vordering zal plaatsvinden, moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de gestelde materiële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost bestaande uit de reiskosten van en naar de behandelaar geheel toewijsbaar is, omdat dit rechtstreekse schade betreft en deze schadepost voldoende is onderbouwd. Dit betreft een bedrag van € 13,53.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de reiskosten naar de beveiligde adressen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu deze reiskosten onvoldoende zijn onderbouwd. De overige reiskosten komen volgens vaste jurisprudentie niet als materiële schade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de overige reiskosten dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de kosten van de afhandig gemaakte goederen, is de rechtbank van oordeel dat deze schadepost moet worden afgewezen, omdat dit geen rechtstreekse schade is nu het causaal verband tussen de gestelde schade, te weten weggenomen goederen uit de auto, en het tenlastegelegde, zijnde wederrechtelijke vrijheidsberoving in een woning, ontbreekt.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de afhandig gemaakte gelden en de kosten voor vertaling van stukken ter onderbouwing van de vordering niet-ontvankelijk in de vordering verklaren, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het deel van de tenlastelegging waar deze schadeposten op zien.
De rechtbank zal de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk in de vordering verklaren voor zover het de schadepost “kosten loon en verlof” betreft, omdat onvoldoende is onderbouwd in hoeverre de gestelde -en betwiste- schade voortvloeiend uit ziekteverzuim en opgenomen verlof het direct gevolg is van het ten laste gelegde feiten. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan voor dit deel van de vordering een procedure bij de burgerlijke rechter beginnen.
De rechtbank zal tot slot de post die ziet op eventuele toekomstige schade - gelet op het standpunt van de raadsman en de officier van justitie - niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen van het bewezen verklaarde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat de vordering toewijsbaar is. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank daarom tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering die ziet op immateriële schade.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: wederrechtelijke vrijheidsberoving) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36d, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 282, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, voor de duur van
5 (vijf) jaren, inhoudende dat de verdachte:
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 2]; en
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 3].
- zich niet zal ophouden binnen een straal van 250 meter van:
het woonadres van [slachtoffer 2], te weten [adres 3];
het werkadres van [slachtoffer 2], te weten [adres 4]; en
het woonadres van [slachtoffer 1], te weten [adres 5].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Onttrekt aan het verkeer:
1. STK Patroonhouder (Omschrijving: pl1100-2023142115-1518336, wit, merk: Walther).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 april 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.513,53, bestaande uit € 13,53 als vergoeding voor de materiële schade (reiskosten van en naar behandelaar) en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het deel van de vordering ten aanzien van de reiskosten van en naar politiebureaus, bezoeken aan de advocaat, het slachtoffergesprek en de zitting, en de schadeposten “afhandig gemaakte goederen”.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de schadepost “kosten loon en verlof” niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (reiskosten naar beveiligde adressen en de schadeposten “afhandig gemaakte gelden”, de vertaalkosten en toekomstige schade en de overige immateriële schadevergoeding) niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.513,53, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M. Rigter en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 maart 2024.