ECLI:NL:RBNHO:2024:2258

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
9431978 \ CV EXPL 21-6104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden en redelijke maatregelen

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een groep passagiers en Transavia Airlines C.V. over de annulering van een vlucht van Amsterdam naar Verona op 28 mei 2019. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder, Transavia, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een nationale staking van het openbaar vervoer.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren getroffen om de gevolgen van de annulering te beperken. De aangeboden alternatieve vluchten werden niet als redelijk beschouwd, omdat ze niet voldeden aan de eisen van de Verordening. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder in gebreke was gebleven en dat de eisers recht hadden op compensatie. De vordering tot betaling van € 3.000,00 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de vervoerder opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om passagiers tijdig en adequaat te informeren over alternatieven bij annuleringen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vervoerder onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9431978 \ CV EXPL 21-6104
Uitspraakdatum: 28 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser 1], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige],
[eiser 2],allen wonende te [naam 1]
[eiser 3],
[eiser 4],beiden wonende te [naam 2]
[eiser 5],
[eiser 6],beiden wonende te [naam 3]
[eiser 7],
[eiser 8],beiden wonende te [naam 4]
Stichting Achmea Rechtsbijstand,gevestigd te Tilburg
eisers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. L. Kloot

1.Het procesverloop

1.1.
Eisers hebben bij dagvaarding van 26 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Eisers sub 1 t/m 8, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 28 mei 2019 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Verona Airport (Italië) met vluchtnummer HV5465, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
[betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben hun vermeende vorderingsrecht overgedragen aan Stichting Achmea Rechtsbijstand.
2.4.
Eisers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.6.
De passagier sub 1 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Eisers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 514,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Eisers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Eisers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat Schiphol naar aanleiding van de staking alle luchtvaartmaatschappijen heeft verzocht maatregelen te nemen om te voorkomen dat de openbare orde te Schiphol zou worden verstoord. Voorts heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat hij gevolg heeft gegeven aan dit verzoek en is overgegaan tot het omboeken van passagiers en annuleren van vluchten met als vertrekbestemming Amsterdam Schiphol Airport. De vraag die voorligt is of deze omstandigheden kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden in de zin van de Verordening. De kantonrechter overweegt dat het in eerste instantie aan de vervoerder is om aan te tonen dat hij geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. In het onderhavige geval had de vervoerder een keuze, maar heeft hij er voor gekozen - gezien de uitzonderlijke omstandigheden - om gevolg te geven aan de oproep van de luchthaven om het aantal passagiers op Schiphol te reduceren. Alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval maken dat de kantonrechter van oordeel is dat sprake is van buitengewone omstandigheden. Immers, indien de vervoerder (en andere luchtvaartmaatschappijen) geen gehoor hadden gegeven aan de oproep is niet uitgesloten dat dit tot ernstige verstoringen zou hebben geleid op Schiphol.
4.4.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de gevolgen van de buitengewone omstandigheden zo beperkt mogelijk te houden. De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij de passagiers de mogelijkheid heeft geboden tussen omboeking naar een alternatieve vlucht of restitutie van de ticketprijs. De vervoerder heeft de eerst beschikbare alternatieven aangeboden binnen zijn organisatie. Dit waren de HV6521 op 27 mei 2019 (13,5 uur eerder) en de HV5465 op 30 mei 2019 (44,5 uur later). Eisers betwisten dat de alternatief aangeboden vluchten als redelijke maatregel aangemerkt kunnen worden. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt, zoals de HV5465 op 30 mei 2019, dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Ten aanzien van de HV6521 van 27 mei 2019 is de kantonrechter dat ook deze vlucht, in het licht van artikel 5 lid 1 sub c onder iii van de Verordening, in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Het is onder deze omstandigheden aan de vervoerder om te stellen en te bewijzen dat er geen redelijk alternatief beschikbaar was bij andere luchtvaartmaatschappijen. Eisers hebben in dit kader een lijst van mogelijke (directe en indirecte) alternatieve vluchten (uitgevoerd door andere luchtvaartmaatschappijen) van Amsterdam naar Verona op 28 mei 2019 overgelegd. De vervoerder heeft aangevoerd dat omboeking naar deze vluchten niet mogelijk was, omdat ook deze vluchten onderhevig waren aan de capaciteitsreductie op Schiphol. Naar het oordeel van de kantonrechter is echter niet vast komen te staan dat deze vluchten geen doorgang hebben gevonden. Het enkele feit dat de genoemde vluchten gepland stonden om op 28 mei 2019 te vertrekken, betekent niet dat deze vluchten per definitie zijn geannuleerd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om aan te tonen dat ook deze vluchten wegens de staking van het openbaar vervoer geannuleerd waren, en dat omboeking daarom niet mogelijk was. Dit heeft de vervoerder nagelaten. Zodoende is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder er niet in is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat de passagiers een redelijk alternatief aangeboden hebben gekregen. Dat de passagiers sub 5 t/m 8 en [betrokkene 3] voor restitutie in plaats van omboeking hebben gekozen staat niet aan het recht op compensatie in de weg.
4.5.
De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 3.000,00 zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
Eisers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat eisers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw) worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de eisers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door eisers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan eisers van € 3.514,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 28 mei 2019, en over € 514,25 vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van eisers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 476‬,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 119,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door eisers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter