ECLI:NL:RBNHO:2024:2197

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
10782944 \ CV EXPL 23-4831
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigheid van overeenkomst door bewindvoering en gevolgen voor vordering

In deze zaak heeft Mijnsteiger B.V. een vordering ingesteld tegen KBI Hoorn B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van een derde partij. De vordering betreft de betaling van huur voor een rolsteiger die door Mijnsteiger aan de derde partij was verhuurd. De goederen van de derde partij waren echter onder bewind gesteld, waardoor deze niet zelfstandig rechtshandelingen kon verrichten zonder medewerking van de bewindvoerder of toestemming van de kantonrechter.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen Mijnsteiger en de derde partij ongeldig is, omdat deze zonder de vereiste medewerking van de bewindvoerder is aangegaan. Het bewind was geregistreerd in het Centraal curatele- en bewindregister, en Mijnsteiger had dit kunnen en moeten weten. De kantonrechter oordeelt dat Mijnsteiger niet kan terugvallen op de onderliggende overeenkomst om haar vordering te verhalen op de onder bewind staande goederen.

De kantonrechter wijst de vordering van Mijnsteiger af en legt de proceskosten op aan Mijnsteiger, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kosten worden vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,00 voor de bewindvoerder. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10782944 \ CV EXPL 23-4831
Uitspraakdatum: 13 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mijnsteiger B.V.
gevestigd te Naarden
eiseres
verder te noemen: Mijnsteiger
gemachtigde: R. Hörst
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KBI Hoorn B.V., gevestigd te Hoorn, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: de bewindvoerder q.q. en [belanghebbende]

1.Het procesverloop

1.1.
Mijnsteiger heeft bij dagvaarding van 27 oktober 2023 een vordering tegen de bewindvoerder q.q. ingesteld. De bewindvoerder q.q. heeft mondeling geantwoord en dit antwoord schriftelijk aangevuld.
1.2.
Op 16 februari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
De goederen van [belanghebbende] zijn bij beschikking van 11 juli 2022 van de kantonrechter van deze rechtbank onder bewind gesteld, met benoeming van KBI Hoorn B.V. tot bewindvoerder. Het bewind staat geregistreerd in het Centraal curatele- en bewindregister.
2.2.
Tussen Mijnsteiger en [belanghebbende] is een huurovereenkomst met betrekking tot de verhuur van een rolsteiger overeengekomen. De steiger is op 16 november 2022 op verzoek van [belanghebbende] op een adres in Amsterdam geplaatst. [belanghebbende] heeft de rolsteiger nooit afgemeld of geretourneerd.
2.3.
Mijnsteiger heeft voor de huur in de periode van 16 november 2022 tot en met
23 augustus 2023 acht facturen gestuurd van in totaal € 5.927,60 inclusief btw.
2.4.
Op 24 augustus 2023 heeft Mijnsteiger vastgesteld dat de rolsteiger niet meer voor de gevel van het afleveradres staat. Omdat [belanghebbende] ondanks verzoeken van Mijnsteiger niet heeft zorggedragen voor afgifte of retournering van de rolsteiger, heeft Mijnsteiger op
24 augustus 2023 een factuur van € 3.917,77 inclusief btw naar [belanghebbende] verzonden.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Mijnsteiger vordert dat de kantonrechter de bewindvoerder q.q. veroordeelt tot betaling van € 10.607,64, met rente en kosten.
3.2.
Mijnsteiger legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [belanghebbende] op grond van de tussen Mijnsteiger en [belanghebbende] gesloten overeenkomst gehouden is huur te betalen voor de periode 16 november 2022 tot en met 23 augustus 2023 van in totaal
€ 5.927,60 inclusief btw. In geval van verlies, vermissing, vervreemding, diefstal of verduistering heeft Mijnsteiger op grond van artikel 12 lid 4 van de algemene voorwaarden ook recht op een vergoeding van 40% van de nieuwwaarde van de steiger, zijnde € 3.917,77 inclusief btw. Mijnsteiger maakt aanspraak op dat bedrag. Ondanks verzoeken is [belanghebbende] niet overgegaan tot betaling. Daardoor zag Mijnsteiger zich genoodzaakt haar incassogemachtigde in te schakelen en maakt zij daarom tevens aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 862,27 inclusief btw. [belanghebbende] is ten slotte de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf de vervaldata van de verschillende facturen.
3.3.
De bewindvoerder q.q. betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de rechtshandeling tot het sluiten van de huurovereenkomst ongeldig is, omdat [belanghebbende] sinds juli 2022 onder bewind staat en Mijnsteiger dit bewind kende of had behoren te kennen. Het bewind is namelijk gepubliceerd in het bewind- en curateleregister. Verder staat weinig informatie op de overeenkomst. Op de overeenkomst staat wel een bedrijfsnaam maar dat bedrijf is al sinds 2019 failliet, wat staat vermeld in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Ook klopt het afleveradres niet dat op de overeenkomst staat vermeld.

4.De beoordeling

4.1.
De goederen van [belanghebbende] zijn onder bewind gesteld. Tussen partijen is in geschil de vraag of Mijnsteiger de vordering kan verhalen op die goederen. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is.
4.2.
Op het moment dat [belanghebbende] de overeenkomst met Mijnsteiger is aangegaan, waren zijn goederen onder bewind gesteld. [1] Door dat bewind kon [belanghebbende] slechts met medewerking van de bewindvoerder q.q. of met machtiging van de kantonrechter over die goederen beschikken. [2] Dit houdt in dat [belanghebbende] niet zelfstandig rechtshandelingen, zoals het sluiten van de onderhavige overeenkomst, mag aangaan.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat [belanghebbende] de overeenkomst zelfstandig, buiten de bewindvoerder q.q. of de kantonrechter, is aangegaan. Omdat medewerking van de bewindvoerder q.q. ontbreekt, kan de uit die overeenkomst voortvloeiende schuld niet op de onder het bewind staande goederen worden verhaald. [3]
4.4.
De bewindvoerder kan alleen een beroep doen op de ongeldigheid van de overeenkomst als Mijnsteiger het bewind kende of behoorde te kennen. [4] Of Mijnsteiger het bewind behoorde te kennen, hangt af van de vraag of het bewind is gepubliceerd. [5] Dat is hier het geval. Het bewind- en curateleregister is bovendien via internet eenvoudig doorzoekbaar en gratis te raadplegen. Van Mijnsteiger mag dan ook worden verwacht dat zij dit register raadpleegt. Gelet op de publicatie is het aan Mijnsteiger te stellen en bewijzen dat zij desondanks het bewind niet kende en ook niet behoorde te kennen. Mijnsteiger heeft niet weersproken dat het bewind in het register stond ingeschreven en zij het register had kunnen raadplegen. Zij heeft ook niet aangevoerd dat sprake was van bijzondere omstandigheden die bijvoorbeeld maken dat zij het register niet kon raadplegen dan wel dat medewerking van de bewindvoerder q.q. niet kon worden afgewacht. Mijnsteiger had het bewind dan ook behoren te kennen.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van de bewindvoerder q.q. op de ongeldigheid van de overeenkomst slaagt en de daarop gebaseerde vordering niet toewijsbaar is.
4.6.
Mijnsteiger heeft geen feiten en omstandigheden aan de vordering ten grondslag gelegd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [belanghebbende] uit hoofde van een andere rechtsverhouding is gehouden tot betaling van schade. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Mijnsteiger zal afwijzen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van Mijnsteiger, omdat zij ongelijk krijgt. Omdat de bewindvoerder q.q. in persoon procedeert en op de zitting is verschenen, komen alleen de noodzakelijke de reis-, verblijf-, en verletkosten voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten worden tot en met vandaag aan haar kant ambtshalve vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Mijnsteiger tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de bewindvoerder q.q. worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:438 lid 2 BW.
3.Artikel 1:438 lid 2 en artikel 1:440 lid 1 BW.
4.Artikel 1:439 lid 1 BW.
5.Artikel 1:436 lid 3 BW.