ECLI:NL:RBNHO:2024:2166

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/15/331066 / FA RK 22-3851
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverplichtingen met betrekking tot minderjarige en meerderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij ook de alimentatieverplichtingen voor hun kinderen aan de orde kwamen. De vrouw had jarenlang de administratieve werkzaamheden in het bedrijf van de man verricht en na de breuk de bedrijfsadministratie aan de man overgedragen. De rechtbank oordeelde dat de man niet verweten kon worden dat hij geen recente jaarstukken had overgelegd, aangezien de vrouw onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar stelling dat er investeringen waren gedaan met overgespaard inkomen.

De rechtbank sprak de echtscheiding uit en bepaalde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige dochter bij de vrouw zou zijn. De man werd verplicht om een kinderbijdrage van € 215 per maand te betalen voor de minderjarige en een onderhoudsbijdrage van € 235 per maand voor de meerderjarige dochter. Daarnaast werd de man verplicht om een partnerbijdrage van € 96 per maand aan de vrouw te betalen. De rechtbank heeft ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld, waarbij onder andere de waarde van de gezamenlijke bezittingen en schulden werd vastgesteld. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om de nodige financiële gegevens te verstrekken en heeft de wijze van verrekening van de huwelijkse voorwaarden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van financiële claims in echtscheidingsprocedures en de verantwoordelijkheden van beide ouders ten aanzien van hun kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en vrouw in het kader van de alimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zorgvuldig gewogen en tot een evenwichtige beslissing gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/331066 / FA RK 22-3851
Beschikking d.d. 2 februari 2024 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.M. de Vries, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S.A. Raalte, gevestigd te Hoorn Nh,
en, voor wat betreft het verzoek tot onderhoudsbijdrage,
[de meerderjarige 1] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [de meerderjarige 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen 1 t/m 15, van de man ingekomen op 16 augustus 2022;
- de brief van de advocaat van de man van 31 oktober 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met productie 1 t/m 15, van de vrouw ingekomen op 1 november 2022;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 4 november 2022;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 14 november 2022;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens gewijzigd verzoekschrift, met bijlagen 16 t/m 35, van de man ingekomen op 11 januari 2023;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 2 februari 2023;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 6 februari 2023;
- de brief, met bijlagen 36 t/m 41, van de advocaat van de man van 23 november 2023;
- het aanvullend verzoek, met bijlagen 16 t/m 23, van de vrouw ingekomen op 24 november 2023;
- het gewijzigd verzoek van de vrouw ingekomen op 5 december 2023;
- het aanvullend verweerschrift tevens aanvullend zelfstandig verzoek, met bijlagen 42 t/m 44, van de man ingekomen op 5 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man bijgestaan door mr. P.M. de Vries en de vrouw bijgestaan door mr. S.A. Raalte. Beide advocaten hebben zich ter zitting bediend van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft voorafgaand aan de zitting haar mening in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn onder huwelijksvoorwaarden met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
De meerderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [de meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
  • [de meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 oktober 2022 inzake voorlopige voorzieningen is – kortgezegd – bepaald dat:
  • [de meerderjarige 2] en [de minderjarige 1] aan de vrouw worden toevertrouwd;
  • de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning;
  • de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, (hierna: kinderbijdrage) [de meerderjarige 2] en [de minderjarige 1] , van € 225 per kind per maand dient te voldoen;
  • de man aan [de meerderjarige 1] een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (hierna: onderhoudsbijdrage) van € 288 per maand dient te voldoen;
  • de man, vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten en ieder van partijen de eigen woonlast voldoet, een kinderbijdrage van € 267 per maand voor [de meerderjarige 2] , van € 294 per maand voor [de minderjarige 1] en een onderhoudsbijdrage van € 294 per maand voor [de meerderjarige 1] dient te voldoen;
  • de vrouw het kentekenbewijs baalwagens, zakelijke fotoboeken en ordners met bedrijfsadministratie aan de man ter hand zal stellen.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 maart 2023 inhoudende wijziging voorlopige voorzieningen is, na overeenstemming hierover ter zitting, bepaald dat:
  • [de meerderjarige 2] aan de man wordt toevertrouwd;
  • de vrouw aan de man als kinderbijdrage voor [de meerderjarige 2] € 25 per maand dient te voldoen.
2.5.
[de meerderjarige 1] heeft de advocaat van de vrouw gemachtigd om namens haar een onderhoudsbijdrage te verzoeken.
2.6.
De man is op [geboortedatum] vader geworden van [de minderjarige 2] .
2.7.
Scheiding
2.7.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.7.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient, voor zover hier van belang, een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren in geval geen ouderschapsplan is overgelegd, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het overleggen van een ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door hen beiden akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.8.
Verblijfplaats
2.8.1.
Partijen hebben verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.
2.9.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.9.1.
De man heeft verzocht een verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen waarbij [de minderjarige 1] elke week één dag, ter keuze van [de minderjarige 1] , bij de man zal zijn. Voorts heeft de man verzocht te bepalen dat de vrouw eens per twee weken schriftelijke informatie over [de minderjarige 1] en een recente gelijkende foto van [de minderjarige 1] aan de man zal sturen waarbij zij ingaat op haar schoolprestaties, gezondheid, welke sport, hobby zij beoefent, of zij vrienden/vriendinnen heeft en wie dat zijn etc.
Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [de minderjarige 1] (net als [de meerderjarige 1] ) in het conflict wordt getrokken en de man al ruim een jaar niet heeft willen zien. De vrouw sluit haar buiten als zij naar de man zou willen, net zoals de vrouw dat met [de meerderjarige 2] doet. De man vindt het voorts zorgelijk dat hij geen enkele informatie over [de minderjarige 1] ontvangt en hij van [de meerderjarige 2] heeft moeten vernemen dat [de minderjarige 1] aan haar oren geopereerd is en met de vrouw bij de grootvader moederszijde woont.
2.9.2.
De vrouw heeft daartegen als verweer gevoerd dat [de minderjarige 1] in staat is om in onderling overleg met de man de contact- en zorgmomenten te bepalen en hem te informeren over de ontwikkelingen in haar leven. De vrouw betwist dat zij de kinderen onder druk zet en dat zij de kinderen een keuze laat maken tussen haar en de man. De vrouw stimuleert de dochters juist om contact met de man te hebben, maar dit verloopt moeizaam omdat de man hen confronteert met een nieuwe partner.
2.9.3.
[de minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat ze op dit moment geen behoefte heeft aan contact met de man. [de minderjarige 1] voelt zich door de man in de steek gelaten.
2.9.4.
De rechtbank overweegt het volgende.
De verzoeken van de man worden afgewezen. Daartoe is redengevend dat [de minderjarige 1] op de leeftijd is dat zij zelf in overleg met de man de contactmomenten kan bepalen en hem kan informeren over haar leven. [de minderjarige 1] voelt op dit moment niets voor een vastgelegde zorgregeling en op haar leeftijd houdt de rechtbank in overwegende mate rekening met die wens. De ouders blijven wel samen verantwoordelijk voor hun kinderen en de indruk van de rechtbank is dat het niet goed gaat met hen. Zij hebben veel last van de scheiding en dat leidt tot schade in hun ontwikkeling. De ouders wordt daarom dringend geadviseerd met ondersteuning van hulpverlening te bespreken hoe deze schade kan worden beperkt.
2.10.
Kinder- c.q. onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige 1] en [de meerderjarige 1]
2.10.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man aan haar te betalen kinderbijdrage voor [de minderjarige 1] van € 600 per kind per maand vast te stellen met ingang van datum echtscheiding. [de meerderjarige 1] heeft verzocht een door de man te betalen onderhoudsbijdrage vast te stellen van
€ 600 per maand met ingang van de datum echtscheiding.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd voor zover de kinder- c.q. onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige 1] en [de meerderjarige 1] een bedrag van € 191 per maand per kind te boven gaat.
2.10.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de meerderjarige 1] op dit moment gelijk is aan de behoefte van [de minderjarige 1] . De verzoeken over de kinder- en onderhoudsbijdragen worden daarom gezamenlijk beoordeeld.
ingangsdatum
2.10.3.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw en [de meerderjarige 1] een kinder- c.q. onderhoudsbijdrage verzoeken met ingang van de datum van de echtscheidingsbeschikking. Omdat de man hiertegen geen verweer voert, bepaalt de rechtbank de ingangsdatum van de kinderbijdrage op 2 februari 2024.
De rechtbank rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af.
behoefte
2.10.4.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen aan een kinderbijdrage de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het NIBUD, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport). Uitgangspunt van deze tabel is dat ouders een bepaald percentage van hun gezinsinkomen aan hun kinderen besteden. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, is het netto besteedbare gezinsinkomen (NBGI) van partijen een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte. Dit inkomen wordt in de regel gevormd door de middelen die ouders gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van de samenleving ter beschikking stonden.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak. Het NBI wordt vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestond ten tijde van de samenleving.
2.10.5.
De man is eigenaar van [eenmanszaak] (eenmanszaak). De vrouw heeft verzocht om uit te gaan van de gemiddelde winst van 2019, 2020 en 2021. Daarbij dient voor wat betreft het resultaat over 2020 te worden uitgegaan van € 57.695 en niet van € 41.070. De man heeft zelf de keuze gemaakt om een deel van het belastbaar loon als reserve in het bedrijf te laten. Hiertoe was geen noodzaak, aldus de vrouw.
De man gaat voor de behoefte uit van zijn gemiddelde resultaat over de periode 2018-2021.
Voor 2020 moet worden uitgegaan van het resultaat van € 41.070. Het resultaat over 2020 is verhoogd met de boekwinst op activa ad € 16.625 (verkoop van een van de machines door de man). Dit bedrag is echter volledige als (toelaatbare) reserve in het bedrijf gebleven, aldus de man.
Bij ondernemers wordt de behoefte in beginsel vastgesteld aan de hand van de gemiddelde winst uit onderneming van de drie jaren voorafgaand aan het verbreken van de samenleving. Nu partijen hun samenleving op 31 mei 2022 hebben verbroken, zal de rechtbank uitgaan van de gemiddelde winst van 2019, 2020 en 2021.
Tussen partijen staat vast dat de winst in 2019 € 31.331 bedroeg. Voor 2020 zal de rechtbank uitgaan van de winst van € 41.070, nu immers vaststaat tussen partijen dat de opbrengst uit de verkoop van de machines in het bedrijf geherinvesteerd is en niet ter beschikking heeft gestaan van het gezin. Uit de jaarstukken volgt dat de winst over 2021 € 31.031 bedroeg, zodat de rechtbank voor de behoefteberekening zal uitgaan van een gemiddelde winst ter hoogte van € 34.478. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de zelfstandigenaftrek, MKB Winstvrijstelling, algemene heffingskorting en arbeidskorting, bedroeg zijn NBI ten tijde van het huwelijk € 2.431 per maand.
2.10.6.
De vrouw was werkzaam bij [BV] en had blijkens de salarisspecificaties van april-juli 2022 een inkomen ad € 1.288 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Hierop komt in mindering een pensioenpremie van € 79 per maand, een WGA premie van € 3 netto per maand en overige premies van in totaal € 8 bruto per maand. Daarnaast ontving de vrouw € 13.000 bruto per jaar als vergoeding voor haar administratieve werkzaamheden in het bedrijf van de man. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedroeg haar NBI ten tijde van het huwelijk € 2.041 per maand.
2.10.7.
Bij dat inkomen ontvingen partijen een kindgebonden budget van € 193 per maand, zodat het NBGI € 4.665 per maand bedroeg. De behoefte van [de minderjarige 1] , [de meerderjarige 2] en [de meerderjarige 1] bedraagt dan volgens de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ van 1 januari 2022 € 373 per kind per maand; geïndexeerd naar 1 januari 2024 is dat € 409 per kind per maand.
draagkracht
2.10.8.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.
Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) van 2024, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.270]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.270 aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak. Het NBI wordt vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestaat.
2.10.9.
De man heeft verzocht om voor de draagkracht uit te gaan van de winst uit onderneming in 2023, te weten € 56.687.
De vrouw heeft “bij gebrek aan financiële gegevens” gesteld dat de man een kinderbijdrage van € 600 per maand dient te betalen. Zij heeft de man herhaaldelijk gevraagd om onder meer de jaarstukken 2022 en de prognose 2023 te verstrekken, maar de man heeft dit nagelaten terwijl dit op zijn weg had gelegen, aldus de vrouw.
De man heeft geen jaarstukken 2022 overgelegd. De man heeft hierover verklaard dat zijn boekhouder niet verder kan omdat de vrouw niet alle benodigde verkoop- en inkoopfacturen 2022 aan hem heeft verstrekt. Nu de vrouw tot medio 2022 de administratieve werkzaamheden voor het bedrijf uitvoerde en niet heeft weersproken dat zij - na een veroordelende beslissing tot afgifte door de rechtbank - de administratieve papieren van de man, volledig door elkaar geschut, aan hem heeft afgegeven, is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van de jaarstukken 2022 niet alleen de man kan worden tegengeworpen. In dat licht acht de rechtbank het redelijk om uit de gaan van de door de man gestelde winst 2023. De man heeft dit bedrag onderbouwd met stukken over de omzet en kosten en bovendien is de door hem gestelde winst aanzienlijk hoger dan de winst over de jaren 2018-2021.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de zelfstandigenaftrek, MKB Winstvrijstelling, algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 3.641 per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 895 per maand.
Ter zitting is besproken dat [de meerderjarige 2] 38 uur per week werkt zodat hij volledig in zijn eigen behoefte kan voorzien. De draagkracht van de man wordt derhalve verdeeld over [de meerderjarige 1] , [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , zodat zijn draagkracht voor hen € 298 per kind per maand bedraagt.
2.10.10.
De vrouw is werkzaam bij [BV] en heeft blijkens haar salarisspecificaties augustus-oktober 2023 een inkomen ad € 2.268 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Hierop komt in mindering een pensioenpremie van
€ 140 per maand, een premie Wia werknemersverzekering van € 7 en een WGA premie van € 5 netto per maand.
De stelling van de man dat de vrouw ook inkomsten uit kapperswerkzaamheden heeft is tegenover de betwisting van de vrouw onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank hiermee geen rekening zal houden.
Bij bovengenoemd inkomen ontvangt de vrouw een kindgebonden budget van € 6.785 per jaar. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt haar NBI € 2.711 per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 440 per maand.
De draagkracht van de vrouw wordt verdeeld over [de meerderjarige 1] en [de minderjarige 1] , zodat haar draagkracht voor hen € 220 per kind per maand bedraagt.
draagkrachtvergelijking
2.10.11.
De gezamenlijke draagkracht van partijen ter behoefte van [de minderjarige 1] en [de meerderjarige 1] bedraagt € 518 per kind per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [de minderjarige 1] en [de meerderjarige 1] van € 409 per kind per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van de kinderen over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 298 : 518 x 409 = € 235 per kind per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 220 : 518 x 409 = € 174 per kind per maand.
zorgkorting
2.10.12.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Voor [de minderjarige 1] gaat de rechtbank uit van een zorgkorting van 5%, omdat op dit moment geen omgang tussen de man en [de minderjarige 1] plaatsvindt. Voor [de meerderjarige 1] wordt vanwege haar meerderjarigheid geen zorgkorting in acht genomen.
Omdat de behoefte € 409 per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting voor [de minderjarige 1] een bedrag van € 20 per maand.
conclusie
2.10.13.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de man met ingang van 2 februari 2024 een kinderbijdrage voor [de minderjarige 1] van € 215 (235 – 20) per maand aan de vrouw en een onderhoudsbijdrage van € 235 per maand aan [de meerderjarige 1] moet betalen, zodat conform zal worden beslist.
2.11.
Partnerbijdrage
2.11.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 1.000 per maand vast te stellen.
De man heeft daartegen verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
ingangsdatum
2.11.2.
Uit de wet volgt dat de partnerbijdrage niet kan ingaan op een datum die is gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van een eventuele partnerbijdrage derhalve op laatstgenoemde datum.
behoefte
2.11.3.
De rechtbank berekent de behoefte van de vrouw aan de hand van de zogenaamde hofnorm. Bij deze vuistregel wordt uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan, te verminderen met de kosten van de kinderen. De huwelijksgerelateerde behoefte wordt dan gesteld op 60% van dit gezinsinkomen.
Op grond van bovenstaande financiële gegevens bedraagt de behoefte van de vrouw per 1 januari 2022 dan € 2.128 per maand ([4.665 – 1.118] x 0,6), geïndexeerd naar 1 januari 2024 € 2.337 per maand.
Op de behoefte van de vrouw dienen de eigen inkomsten van de vrouw in mindering te worden gebracht. De man heeft gesteld dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van
€ 27.000. Nu uit de meest actuele salarisstroken van de vrouw (augustus-oktober 2023) volgt dat de vrouw een arbeidsinkomen van € 29.388 heeft, zal de rechtbank hierbij aansluiten. Het te ontvangen kindgebonden budget is geen inkomen van de onderhoudsgerechtigde ouder, maar is bedoeld voor [de minderjarige 1] . Dit bedrag maakt daarom geen deel uit van het eigen inkomen of de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde. Het NBI van de vrouw ten behoeve van de partnerbijdrage bedraagt dan € 2.146 per maand. Uit een en ander volgt dat de aanvullende behoefte van de vrouw € 191 netto per maand (2.337 – 2.146) bedraagt.
draagkracht
2.11.4.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
Nu partijen hierover geen stelling hebben ingenomen zal de rechtbank ervan uitgaan dat het eigen aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 2] even hoog is als zijn aandeel in de kosten van [de meerderjarige 1] en [de minderjarige 1] , te weten € 235 per maand.
Uitgaande van het NBI van € 3.641, de kosten van levensonderhoud van € 1.270 per maand, het woonbudget van 30% van het NBI en het eigen aandeel in de kosten van [de meerderjarige 1] , [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] van € 235 per kind per maand, heeft de man een draagkracht van € 61 netto per maand, zijnde € 96 bruto per maand.
conclusie
2.11.5.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partnerbijdrage van € 96 bruto per maand aan de vrouw moet betalen.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van de behoefte en de draagkracht. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
Per 1 januari 2025 zal voor het eerst de alimentatie van rechtswege worden geïndexeerd.
2.12.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.12.1.
De huwelijksvoorwaarden houden - kort gezegd en voor zover thans van belang - in dat tussen partijen geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap bestaat behoudens de inboedel. Voorts zijn partijen in de huwelijksvoorwaarden een periodiek verrekenbeding overeengekomen, waaruit volgt dat zij overgespaard inkomen zullen verrekenen.
gemeenschap van inboedel
2.12.2.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat partijen de inboedel reeds met gesloten beurzen hebben verdeeld. Dit houdt in dat ieder der echtgenoten de inboedelgoederen die hij nu onder zich heeft behoudt, zonder verdere verrekening. De rechtbank hoeft aldus niet meer te beslissen over de gemeenschap van inboedel.
periodiek verrekenbeding
2.12.3.
In artikel 9 van de huwelijksvoorwaarden is het volgende opgenomen:
Jaarlijkse verrekening van inkomsten
Artikel 9
1. De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, maar met bijtelling van verschuldigde premies en koopsommen als bedoeld in artikel 8 voor zover deze premies en koopsommen het inkomen verminderen, overblijft, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen verrekend tot het bedrag van de kleinste vordering.
Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het inkomen of van het vermogen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.
Geen verrekening heeft plaats:
over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
over het kalenderjaar dat het inkomen van een echtgenoot, onder aftrek van de kosten van de huishouding, ten gevolge van verlies in een zelfstandig uitgeoefend beroep of bedrijf van die echtgenoot negatief is;
indien een echtgenoot surséance van betaling of schuldsanering heeft verkregen danwel in staat van faillissement verkeert ofwel verkeerd heeft;
verrekening zal na het einde van het faillissement (wederom) wel plaatshebben indien en zodra het vermogen van de desbetreffende ex-gefailleerde echtgenoot positief is;
voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. Het recht tot het vorderen van de verrekening als bedoeld in dit artikel vervalt een half jaar na ontbinding van het huwelijk of in geval van scheiding van tafel en bed een half jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3. Op het in dit artikel opgenomen verrekenbeding zijn de regels van het wettelijk deel genootschap als bedoeld in afdeling 2, titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat niet periodiek verrekend is, zodat partijen alsnog finaal dienen te verrekenen.
2.12.4.
De vrouw heeft verzocht de wijze van afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden vast te stellen, althans de verdeling en verrekening vast te stellen op de door haar voorgestane wijze.
De man heeft daartegen verweer gevoerd en heeft bij zelfstandig verzoek verzocht het te verrekenen vermogen van partijen vast zal stellen op de door hem voorgestane wijze en de vrouw te veroordelen de man, binnen 30 dagen na de in deze te wijzen beschikking een bedrag ad € 1.593,16 ter finale kwijting te betalen uit hoofde van verrekening.
peildatum
2.12.5.
Als tijdstip waarop de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen wordt bepaald geldt het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding, tenzij partijen hiervan afwijken bij op schrift gestelde overeenkomst (artikel 1:142 lid 1 sub b jo lid 2 BW).
Op grond van artikel 9 lid 1 sub a huwelijksvoorwaarden geldt daarom als peildatum voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen de datum van verbreking van de samenwoning, te weten 31 mei 2022.
Partijen hebben stellingen ingenomen ten aanzien van:
de eenmanszaak [eenmanszaak] ;
de bankrekeningen;
de dieren (vijf shetlandpony’s, een kat en een hond);
e Volkswagen Golf (met kenteken [kenteken] );
de stacaravan;
de toercaravan Saphir 465 SFB (kenteken [kenteken] );
de borg.
2.12.6.
De rechtbank zal hierna de diverse posten behandelen.
a.
de eenmanszaak [eenmanszaak]
De vrouw heeft gesteld dat de activa en passiva behorende tot de eenmanszaak tot het te verrekenen vermogen horen. Het ondernemingsvermogen wordt vermoed geheel te zijn gevormd uit te verrekenen inkomsten. De vrouw betwist dat de baalwagens voor het huwelijk zijn gekocht en dat alle investeringen in de onderneming zijn gefinancierd door de vader van de man. Partijen hebben in het verleden ook de overwaarde van een koopwoning in de onderneming geïnvesteerd. De man heeft onvoldoende aangetoond welke waarde de eenmanszaak had ten tijde van het sluiten van het huwelijk en op de peildatum. De vrouw stelt daarom uit pragmatische overwegingen voor dat de man een bedrag van € 58.950 aan haar zal voldoen. Dat is de helft van de opbrengsten van de machines en wagens.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat hij de onderneming in 1992 heeft opgericht en dat de balenwagens in 1998 al in het bedrijf zaten. Partijen leefden op grote voet zodat de opbrengsten uit het bedrijf op gingen aan de kosten van de huishouding terwijl de vader van de man in het bedrijf investeerde. Na het overlijden van de vader van de man leidde dat tot conflicten tussen de man en de andere erfgenamen zodat de man op 5 december 2023 een overeenkomst met zijn moeder heeft gesloten waarin werd afgesproken de door de vader van de man in aankoop van machines, wagens en trekkers geïnvesteerde gelden ad € 201.381 in totaal door het bedrijf van de man terug zouden worden terugbetaald met een rente van 2%. De machines worden niet tot het te verrekenen vermogen gerekend nu de schuld eind 2021 nog € 153.311 bedroeg en al die jaren is voldaan uit de onderneming als kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
Alle machines zijn op 5 januari 2022 respectievelijk 25 februari 2022 verkocht voor een bedrag ad € 39.325 en € 78.650. Met de opbrengst van de machines zijn diverse schulden (waaronder een lening voor een trekker en een belastingschuld) afgelost en is naar de en/of rekening van partijen € 16.000 overgemaakt.
In artikel 6 lid 1 van de huwelijksvoorwaarden is het volgende opgenomen:
Inkomen en belastingen
Artikel 6
1. Inkomen
Onder inkomen in deze huwelijkse voorwaarden wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
Ingeval een echtgenoot inkomen heeft in de vorm van winst uit onderneming of resultaat uit een werkzaamheid, dienen de echtgenoten, naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, vast te stellen welk gedeelte van de winst of het resultaat voor onttrekking aan de onderneming, of hetgeen als onderneming wordt aangemerkt, in aanmerking komt en aldus inkomen is als hiervoor bedoeld.
Voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winst van een niet op zijn eigen naam uitgeoefende onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komt, wordt die onderneming voor de toepassing van de vorige zin aangemerkt als een door die echtgenoot uitgeoefende onderneming. In dit geval wordt onder winst uit onderneming verstaan de winst na aftrek van de daarover door de rechtspersoon die de onderneming uitoefent verschuldigde belasting
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van art. 1:141 lid 4 BW dient verrekening plaats te vinden van de in de onderneming ‘opgepotte’ winsten, doch alleen voor zover het door partijen overeengekomen verrekenbeding ondernemingswinsten omvat en voor zover in het maatschappelijk verkeer redelijk. In lid 5 van art. 1:141 BW is bepaald dat hetgeen in lid 4 is opgenomen ook geldt, indien een echtgenoot op eigen naam een onderneming uitoefent.
Partijen zijn in hun huwelijksvoorwaarden een verrekenbeding overeengekomen dat ondernemingswinsten omvat, maar hebben tijdens het huwelijk niet op grond van artikel 1:141 lid 4 BW jaarlijks de opgepotte winst verrekend.
Tussen partijen staat vast dat de onderneming reeds vóór het huwelijk van partijen eigendom was van de man. Als uitgangspunt heeft in die situatie te gelden dat de waardestijging van de onderneming aan de man toekomt, tenzij die waardestijging geheel of gedeeltelijk het gevolg is van investeringen met overgespaard inkomen. Hiervan is sprake als de winst die op grond van artikel 1:141 lid 4 BW in de verrekening betrokken had moeten worden, in de onderneming is geïnvesteerd.
Aan de rechtbank is gebleken dat de baalwagens al voor het huwelijk zijn gekocht. Verder staat vast dat de man in de onderneming heeft geïnvesteerd met geleend geld van familie en dat partijen hebben geleefd van de winst uit de onderneming, nu de vrouw deze gemotiveerde stellingen van de man onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De vrouw heeft voorts gesteld dat in de onderneming is geïnvesteerd met de overwaarde van een koopwoning, maar ter zitting hebben partijen vastgesteld die woning niet van de vrouw was. Tot zover heeft de vrouw, tegenover de betwistingen van de man, derhalve onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake was van investeringen met overgespaard inkomen, terwijl dit op haar weg had gelegen. De vrouw heeft immers jarenlang de administratieve werkzaamheden in het bedrijf verricht.
In maart 2022 heeft de man alle machines en wagens verkocht en sindsdien werkt de man alleen voor een of enkele opdrachtgevers als kraanmachinist. Nu de man het deel van de opbrengst van de machines en wagens (€ 16.000), dat niet is aangewend voor de aflossing van diverse schulden, van de zakelijke rekening (met nummer [rekeningnummer] ) op de en/of rekening (met rekeningnummer [rekeningnummer] ) heeft gestort en niet heeft gesteld dat dit deel van de opbrengst in de onderneming is geherinvesteerd merkt de rechtbank dit deel van de opbrengst op grond van artikel 9 jo artikel 6 van de huwelijksvoorwaarden aan als te verrekenen winst uit de onderneming. Uit de bankafschriften van de genoemde en/of rekening volgt dat deze winst daar op de peildatum nog steeds aanwezig was. De rechtbank zal hieronder onder post b. bepalen welk bedrag de man aan de vrouw dient te betalen uit hoofde van verrekening.
de bankrekeningen
Aan de rechtbank is gebleken dat het saldo van de en/of rekening [rekeningnummer] (de spaarrekening) per peildatum € 24.710,42 bedroeg.
De vrouw heeft gesteld dat het saldo van deze rekening bij helfte verrekend dient te worden. De man heeft daartegenover naar voren gebracht dat het saldo van deze rekening aan hem toekomt zonder verrekening aan de vrouw.
Gelet op het hierboven onder post a. bepaalde dient het saldo op peildatum op grond van artikel 9 jo artikel 6 van de huwelijksvoorwaarden bij helfte te worden verrekend, zodat de man uit dien hoofde aan de vrouw een bedrag van
€ 12.355,21dient te betalen.
De rechtbank is gebleken dat het saldo van de en/of rekening [rekeningnummer] (de betaalrekening) per peildatum € 1.861,97 bedroeg.
Niet in geschil tussen partijen is dat het saldo van deze rekening per peildatum bij helfte verrekend dient te worden. Onduidelijk is wie de rekening heeft voortgezet dan wel opgeheven. De vrouw heeft haar stelling dat de man de rekening heeft opgeheven niet onderbouwd en de man heeft zijn stelling dat de vrouw de rekening heeft voortgezet evenmin onderbouwd. Partijen dienen elkaar hierover over en weer inzage te geven en zo nodig informatie op te vragen bij de bank. Indien blijkt de rekening door de man is opgeheven dient de man aan de vrouw een bedrag van € 930,99 te betalen en indien blijkt dat de rekening door de vrouw is voortgezet dient de vrouw aan de man een bedrag van € 930,99 te betalen.
de dieren (vijf shetlandpony’s, een kat en een hond)
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de dieren geen waarde vertegenwoordigen. De pony’s blijven bij de man en de kat en de hond blijven bij de vrouw; dit een en ander zonder verdere verrekening.
de Volkswagen Golf (met kenteken [kenteken] )
Tussen partijen staat vast dat de Volkswagen is gekocht met te verrekenen inkomen. Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw de auto houdt waarbij de waarde van de auto ad € 5.250 wordt verrekend, zodat de vrouw
€ 2.625aan de man moet betalen.
de stacaravan
De vrouw heeft gesteld dat de stacaravan is gekocht met overgespaarde inkomsten zodat de waarde op de peildatum verrekend dient te worden met de vrouw. Zij schat de waarde op
€ 1.750.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat hij de stacaravan voor € 200 aan zijn nieuwe partner heeft verkocht. Inmiddels heeft de man de stacaravan laten slopen en afvoeren; de stacaravan was niks meer waard, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft niet weersproken dat de waarde van de stacaravan verrekend dient te worden, maar partijen twisten over de waarde. Gelet op de door de vrouw overgelegde verkoopadvertenties van vergelijkbare stacaravans en de onweersproken stelling van de vrouw dat partijen de stacaravan hebben opgeknapt, heeft de man zijn stelling, dat de stacaravan (bijna) niets waard was, onvoldoende onderbouwd. Nu is gebleken dat de man de stacaravan zonder overleg met de vrouw heeft verkocht, dient dat voor zijn risico te komen. Gelet hierop zal de rechtbank uitgaan van de door de vrouw gestelde waarde, te weten een waarde van € 1.750. De man dient derhalve aan de vrouw een bedrag van
€ 875te betalen uit hoofde van verrekening.
de toercaravan Saphir 465 SFB (kenteken [kenteken] )
Tussen partijen staat vast dat de toercaravan op naam van de man staat en door hem op grond van een huurkoopovereenkomst is aanbetaald met te verrekenen inkomen. De man heeft gesteld dat hij € 2.337,83 aan de vrouw dient te betalen en de vrouw heeft gesteld dat de man € 2.727,46 aan haar dient te betalen. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat zowel de door de man verrichte aanbetaling als de door hem betaalde termijnbedragen verrekend dienen te worden.
Uit de huurkoopovereenkomst van 19 januari 2021 volgt dat een aanbetaling van
€ 5.382 is gedaan. Daarna zijn tot de peildatum 15 termijnbedragen ad € 311,71 per maand (4.675,65) betaald, zodat in totaal € 10.057,65 is aanbetaald met te verrekenen inkomen. De man dient derhalve aan de vrouw uit hoofde van verrekening een bedrag van
€ 5.028,83te betalen.
de borg
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat zij recht heeft op de helft van de borg voor de woning aan [adres] ad € 1.350.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen dit aanvullende verzoek.
De rechtbank zal dit verzoek buiten beschouwing laten op grond van de eisen van goede procesorde (artikel 283 jo. 130 Rv). De vrouw heeft ter zitting gesteld dat zij het verzoek niet eerder heeft gedaan omdat het onderwerp eerst niet aan de orde was, maar gelet op de door de vrouw overgelegde whatsappberichten van 4 december 2022 (productie 22) is de rechtbank van oordeel dat de vrouw een verzoek over de borg eerder had kunnen en moeten indienen. Bovendien heeft de vrouw geen verzoek geformuleerd in het petitum.
2.13.
Overige verzoeken
2.13.1.
De vrouw heeft verzocht de man te gelasten de volgende bescheiden te overleggen:
  • jaarstukken eenmanszaak man 2021;
  • jaarstukken eenmanszaak man 2022;
  • prognose eenmanszaak man van 2023;
  • aangifte inkomstenbelasting 2022 man;
  • bankafschriften rekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] t.n.v. partijen per datum indiening verzoekschrift.
De man heeft daartegen verweer gevoerd en heeft van zijn kant verzocht te bepalen dat de vrouw binnen zeven dagen na deze beschikking goedkeuring aan de jaarrekening 2021 geeft aan [accountants] accountants en de verkoop- en inkoopfacturen van het [eenmanszaak] van de periode 1 januari 2022 tot 1 april 2022 verstrekt op straffe van een dwangsom van € 100 per dag dat de vrouw verzuimt aan de in deze te wijzen beschikking te voldoen.
2.13.2.
De rechtbank overweegt dat de jaarstukken 2021 en de bankafschriften van genoemde rekeningen per peildatum reeds zijn overgelegd, zodat de verzoeken van de vrouw op dit punt worden afgewezen.
De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw heeft geweigerd de jaarrekening 2021 te tekenen zodat zij het onmogelijk heeft gemaakt deze te valideren en op grond daarvan belastingaangifte te doen. Voorts heeft de man eveneens onweersproken naar voren gebracht dat de boekhouder geen jaarstukken 2022 heeft kunnen opstellen omdat de vrouw de verkoop- en inkoopfacturen uit de periode 1 januari 2022 tot 1 april 2022 weigert over te leggen. Gelet op deze stelling en hetgeen is overwogen in 2.10.9 zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw afwijzen en bepalen dat de vrouw binnen veertien dagen na deze beschikking goedkeuring aan de jaarrekening 2021 geeft alsmede de verzochte verkoop- en inkoopfacturen aan de boekhouder ( [accountants] accountants) verstrekt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hier een dwangsom aan te verbinden, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
2.14.
Ingetrokken verzoeken
Nu [de meerderjarige 2] op [datum] meerderjarig is geworden, hebben partijen over een weer de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling met betrekking tot [de meerderjarige 2] ingetrokken, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.
Voorts heeft de man zijn verzoeken ten aanzien van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, de onderhoudsbijdrage voor [de meerderjarige 2] en het huurrecht van de woning ingetrokken, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de minderjarige:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben,
3.3.
bepaalt dat de man € 215 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van 2 februari 2024 en telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.4.
bepaalt dat de man € 235 per maand dient te betalen aan [de meerderjarige 1] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, met ingang van 2 februari 2024 en telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
bepaalt dat de man € 96 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand en telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
gelast de wijze van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden als volgt:
partijen dienen, binnen 30 dagen na deze beschikking, ter finale kwijting uit hoofde van verrekening:
- het saldo van de spaarrekening [rekeningnummer] ten tijde van de peildatum (31 mei 2022) bij helfte te verrekenen zodat de man aan de vrouw
€ 12.355,21 dient te betalen;
- het saldo van de betaalrekening [rekeningnummer] ten tijde van de peildatum (31 mei 2022), zijnde € 1.861,97, bij helfte te verrekenen en daartoe elkaar over en weer inzage te geven over wie van de echtgenoten de rekening heeft voortgezet dan wel opgeheven;
- de waarde van de Volkswagen Golf (met kenteken [kenteken] ) te verrekenen zodat de vrouw aan de man € 2.625 dient te betalen;
- de waarde van de stacaravan te verrekenen zodat de man aan de vrouw € 875 dient te betalen;
- de verrichte aanbetaling en termijnbetalingen tot de peildatum (31 mei 2022) voor de toercaravan Saphir 465 SFB (kenteken [kenteken] ) - zijnde €10.057,65 te verrekenen, in die zin dat de man aan de vrouw € 5.028,83 dient te betalen;
3.7.
bepaalt dat de vrouw, voor zover zij dit nog niet gedaan heeft, uiterlijk op 16 februari 2024 aan [accountants] accountants een door haar schriftelijk goedgekeurde jaarrekening 2021 verstrekt;
3.8.
bepaalt dat de vrouw uiterlijk 16 februari 2024 aan [accountants] accountants verstrekt de verkoop- en inkoopfacturen van het [eenmanszaak] over de periode 1 januari 2022 tot 1 april 2022;
3.9.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de kinderbijdrage, de onderhoudsbijdrage, de partnerbijdrage, en de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 2 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.