ECLI:NL:RBNHO:2024:2160

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
10736061 \ CV EXPL 23-6506
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen gemeente bij invordering van schulden in het kader van de toeslagenaffaire

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een schadevergoeding van de gemeente, omdat zij van mening zijn dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de invordering van hun schulden voort te zetten terwijl er een beroepsprocedure bij de bestuursrechter aanhangig was. De eisers zijn erkende slachtoffers van de toeslagenaffaire en hebben tijdens de coronacrisis een Tozo-bedrijfskrediet ontvangen, dat zij nu moeten aflossen. Daarnaast hebben zij Tozo-uitkeringen ontvangen die door de gemeente herzien zijn, wat heeft geleid tot terugvorderingen. De gemeente heeft de invordering van deze schulden doorgezet, wat volgens de eisers onrechtmatig is, omdat zij geen betalingsregeling hebben willen treffen en de invordering zou moeten worden stopgezet totdat de bestuursrechter een beslissing heeft genomen.

De kantonrechter heeft de vordering van de eisers afgewezen. De rechter oordeelt dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de beroepsprocedure bij de bestuursrechter geen schorsende werking heeft. De kantonrechter verwijst naar artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor een onrechtmatige daad beschrijft. De rechter concludeert dat de gemeente niet verplicht was om de invordering van de schulden te staken en dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de gemeente onwelwillend was in het treffen van een betalingsregeling. De proceskosten worden toegewezen aan de gemeente, omdat de eisers ongelijk hebben gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10736061 \ CV EXPL 23-6506
Uitspraakdatum: 28 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]
beiden wonende te [plaats]
eisers
verder te noemen: [eiser 1] en [eiser 2]
gemachtigde: dhr. [eiser 1] (Stichting Juridisch Centrum)
tegen
de publiekrechtelijk rechtspersoon
Gemeente [gemeente]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: de gemeente
gemachtigde: mr. J.R.S. Adrichem
De zaak in het kort
Eisers vorderen een schadevergoeding omdat zij van mening zijn dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens eisers had gedaagde de invordering van de schulden moeten staken hangende de beroepsprocedure bij de bestuursrechter. Gedaagde heeft volgens eisers ook onrechtmatig gehandeld omdat zij niet heeft willen meewerken aan een betalingsregeling. De vordering wordt afgewezen omdat de kantonrechter van oordeel is dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben bij dagvaarding van 20 september 2023 een vordering tegen de gemeente ingesteld. De gemeente heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 30 januari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser 1] en [eiser 2] en de gemeente hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. [eiser 1] en [eiser 2] hebben op de zitting nog drie producties overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn erkend slachtoffers van de toeslagenaffaire.
2.2.
Op 3 november 2021 heeft (de ontvanger van) de gemeente [eiser 1] en [eiser 2] geïnformeerd dat de gemeentelijke belastingschulden die betrekking hebben op de periode tot aan 31 december 2020 zijn kwijtgescholden.
2.3.
Tijdens de coronacrisis hebben [eiser 1] en [eiser 2] op 26 juni 2020 een Tozo-bedrijfskrediet van € 10.157,- verkregen tegen 2% rente op jaarbasis. Dit krediet moet worden afgelost vanaf 1 juli 2022.
2.4.
Daarnaast hebben [eiser 1] en [eiser 2] tijdens de coronacrisis voor de periode 1 januari 2021 t/m 31 maart 2021 (Tozo-3) en 1 april 2021 t/m 30 juni 2021 (Tozo-4) een voorschot voor levensonderhoud ontvangen van de gemeente. Bij brieven van 6 mei 2022 en 19 december 2022 heeft de gemeente [eiser 1] en [eiser 2] bericht dat de Tozo-uitkeringen worden herzien en dat zij € 1.620,33 (Tozo-3) en € 1.779,89 (Tozo-4) moeten terugbetalen.
2.5.
De gemeente is deze drie Tozo-gerelateerde schulden op enig moment gaan invorderen.
2.6.
Bij brief van 28 april 2023 heeft de gemeente [eiser 1] en [eiser 2] onder andere bericht dat de drie Tozo-gerelateerde schulden zijn ontstaan na 31 december 2020en daarom overeenkomstig de Wet hersteloperatie toeslagen niet voor kwijtschelding in aanmerking komen.
2.7.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben op 26 mei 2023 een beroepschrift ingediend bij de bestuursrechter tegen het niet tijdig beslissen op hun kwijtscheldingsverzoek van 28 januari 2022, waarin zij de gemeente hebben verzocht om kwijtschelding van alle Tozo-gerelateerde schulden.

3.De vordering

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat de kantonrechter de gemeente veroordeelt tot betaling van:
A) € 3.000,- aan schadevergoeding / nadeelcompensatie aan zowel [eiser 1] als aan [eiser 2]; B) € 8.000,- aan dwangsom aan zowel [eiser 1] als [eiser 2] zodra de eerste executiemaatregel is genomen gedurende deze zaak en gedurende de reeds lopende (hoger)beroepszaak tegen de in de dagvaarding vermelde aanslagen, dwangbevelen of vorderingen; C) de proceskosten.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen – kort weergegeven – aan hun vordering ten grondslag dat de gemeente onrechtmatig handelt omdat zij de invordering van de Tozo-gerelateerde schulden niet staakt terwijl er een beroepsprocedure aanhangig is. Verder handelt de gemeente onrechtmatig door niet haar medewerking te verlenen aan een betalingsregeling en maar door blijft gaan met het invorderen van (al dan niet terechte) schulden, terwijl [eiser 1] en [eiser 2] op dit moment niet kapitaalkrachtig zijn.

4.Het verweer

4.1.
De gemeente betwist de vordering. Op het verweer zal, voor zover van belang, hieronder nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kern van de zaak is de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 1] en [eiser 2] op grond waarvan zij recht hebben op een schadevergoeding.
5.2.
De onrechtmatige daad is geregeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin staat, voor zover hier van belang, dat sprake is van een onrechtmatige daad als iemand inbreuk pleegt op een recht van een ander of iets doet of nalaat in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De onrechtmatige daad moet ook toerekenbaar zijn.
5.3.
Ten aanzien van het Tozo-bedrijfskrediet, Tozo-3 en Tozo-4 stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat deze schulden vallen onder de kwijtscheldingsregeling. Daarbij hebben [eiser 1] en [eiser 2] uitdrukkelijk verklaard dat de kantonrechter zich bij de beslissing over de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad níet moet buigen over de vraag of de Tozo-gerelateerde schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen kwijtgescholden hadden moeten. Daartoe is namelijk de bestuursrechter bevoegd en die zaak loopt nog.
5.4.
Volgens [eiser 1] en [eiser 2] had de gemeente de invordering van de Tozo-gerelateerde schulden moeten stopzetten in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedure bij de bestuursrechter. Daartegenover voert de gemeente aan dat de door [eiser 1] en [eiser 2] aanhangig gemaakte beroepsprocedure geen schorsende werking heeft en dat zij dus niet gehouden is deze af te wachten.
5.5.
De kantonrechter is het eens met de gemeente. Artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt namelijk dat een bezwaar of beroep niet de werking van het besluit schorst waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. [eiser 1] en [eiser 2] verwijzen weliswaar naar de Invorderingswet 1990, maar daarin is niets bepaald over deze situatie. Voor het overige hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet aangevoerd op grond waarvan de gemeente verplicht is om uitstel van betaling te verlenen zolang de bestuursrechtelijke procedure nog loopt. De gemeente handelt dus niet onrechtmatig door de invordering van de Tozo-gerelateerde schulden door te zetten hangende de beroepsprocedure.
5.6.
Ten aanzien van de overige schulden stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat, hoewel zij op zichzelf bereid zijn deze te betalen, de gemeente onrechtmatig handelt vanwege het feit dat zij geen betalingsregeling wil treffen. In plaats daarvan blijft de gemeente steeds maar weer deurwaarders op hen afsturen. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] is de handelwijze van de gemeente onfatsoenlijk, inhumaan, intimiderend en agressief. De gemeente gaat in de ogen van [eiser 1] en [eiser 2] niet met haar burgers om zoals van een gemeente verwacht mag worden.
5.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. De stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat de gemeente geen betalingsregeling heeft willen treffen en zich meedogenloos heeft opgesteld, is tegenover de betwisting door de gemeente onvoldoende onderbouwd. De gemeente heeft aangevoerd dat het juist [eiser 1] en [eiser 2] waren die hun medewerking niet hebben verleend aan een betalingsregeling. Daarbij verwijst de gemeente naar een e-mailwisseling tussen de gemeente en [eiser 1] van augustus 2023, die dit standpunt ondersteunt. [eiser 1] en [eiser 2] hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de gemeente zich in dit kader onwelwillend heeft opgesteld. Ook in dit opzicht kan dus niet worden geconcludeerd dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld.
5.8.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] zal afwijzen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser 1] en [eiser 2], omdat zij ongelijk krijgen. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de gemeente worden vastgesteld op een bedrag van € 476,00 [2x € 238,00] aan salaris van de gemachtigde van de gemeente, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter