Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1]
Gemeente [gemeente]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een schadevergoeding van de gemeente, omdat zij van mening zijn dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de invordering van hun schulden voort te zetten terwijl er een beroepsprocedure bij de bestuursrechter aanhangig was. De eisers zijn erkende slachtoffers van de toeslagenaffaire en hebben tijdens de coronacrisis een Tozo-bedrijfskrediet ontvangen, dat zij nu moeten aflossen. Daarnaast hebben zij Tozo-uitkeringen ontvangen die door de gemeente herzien zijn, wat heeft geleid tot terugvorderingen. De gemeente heeft de invordering van deze schulden doorgezet, wat volgens de eisers onrechtmatig is, omdat zij geen betalingsregeling hebben willen treffen en de invordering zou moeten worden stopgezet totdat de bestuursrechter een beslissing heeft genomen.
De kantonrechter heeft de vordering van de eisers afgewezen. De rechter oordeelt dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de beroepsprocedure bij de bestuursrechter geen schorsende werking heeft. De kantonrechter verwijst naar artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor een onrechtmatige daad beschrijft. De rechter concludeert dat de gemeente niet verplicht was om de invordering van de schulden te staken en dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de gemeente onwelwillend was in het treffen van een betalingsregeling. De proceskosten worden toegewezen aan de gemeente, omdat de eisers ongelijk hebben gekregen.