ECLI:NL:RBNHO:2024:2145

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/15/307439/ HA ZA 20-593
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerende zaken en afwikkeling van een vennootschap onder firma na overlijden van een vennoot

In deze zaak gaat het om de verdeling van onroerende zaken en de afwikkeling van een vennootschap onder firma (vof) na het overlijden van een vennoot. Eiseres, de weduwe van de overleden vennoot, heeft zijn plaats in de vof overgenomen na zijn overlijden op 13 april 2015. De vof, die een bloembollenbedrijf exploiteerde, is door de andere vennoot, gedaagde, opgezegd in 2018. Eiseres en gedaagde zijn in een geschil verwikkeld over de verdeling van de onroerende zaken die aan de vof zijn verbonden en die ook deel uitmaken van de nalatenschap van de overleden vennoot. De rechtbank heeft geoordeeld dat alle onroerende zaken aan gedaagde moeten worden toebedeeld, omdat deze onroerende zaken verbonden zijn aan de vof en gedaagde een bloembollenbedrijf wil starten. De rechtbank houdt de behandeling van de zaak aan voor een taxatie van de onroerende zaken, omdat de actuele waarde onbekend is. Eiseres heeft vorderingen ingesteld om rekening en verantwoording te vragen van gedaagde en om de verdeling van de onroerende zaken te regelen, terwijl gedaagde in reconventie vorderingen heeft ingesteld om de onroerende zaken aan hem toe te delen. De rechtbank heeft de vorderingen van partijen gezamenlijk behandeld en zal de zaak aanhouden in afwachting van het taxatierapport.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/307439 / HA ZA 20-593
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. K.A. Cerutti te Hoorn Nh,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.J.H. Kesnich te Bergen Nh.
De zaak in het kort
[eiseres] was getrouwd met [broer] , de broer van [gedaagde] . [gedaagde] en [broer] hadden samen een bloembollenbedrijf (een vennootschap onder firma (vof)) en samen onroerende zaken in eigendom. Na het overlijden van [broer] , heeft [eiseres] zijn plek in de vof overgenomen. [gedaagde] heeft na enkele jaren de vennootschapsovereenkomst met [eiseres] opgezegd. [eiseres] en [gedaagde] moeten nu de vennootschap afwikkelen. Zij moeten daarnaast ook de onroerende zaken die (deels) in de nalatenschap van [broer] vallen verdelen. De rechtbank is van oordeel dat alle onroerende zaken aan [gedaagde] moeten worden toebedeeld. Dit omdat deze onroerende zaken verbonden zijn geweest aan de vof, [gedaagde] altijd als bloembollenkweker actief is geweest en hij weer een eigen bedrijf in die branche wil starten. Omdat onbekend is wat de actuele waarde is van de onroerende zaken houdt de rechtbank de behandeling van de zaak aan zodat een taxatie kan worden verricht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2022, en de daarin genoemde stukken,
- de akte overlegging producties (met producties 11 tot en met 14) namens [gedaagde] overgelegd op 21 november 2023,
- de voortgezette mondelinge behandeling van 29 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. Kesnisch en de door [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling van 29 november 2023 voorgelezen tekst.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] is gehuwd geweest met [broer] (hierna: [broer] ). [broer] is overleden op 13 april 2015. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren, drie van de kinderen zijn inmiddels meerderjarig.
2.2.
[gedaagde] en [broer] waren samen vennoten in de vennootschap onder firma [VOF] . (hierna: de vof). Doel van de vof was de exploitatie van een bloembollenbedrijf. Na het overlijden van [broer] is [eiseres] per 13 april 2015 vennoot geworden in de vof in plaats van [broer] . [eiseres] en [gedaagde] waren beiden gerechtigd tot 50% van de winst van de vof.
2.3.
Op 15 augustus 2018 heeft [gedaagde] de vennootschapsovereenkomst met [eiseres] opgezegd. Sindsdien is de bedrijfsvoering van de (ontbonden) vof grotendeels beëindigd en zijn diverse activa van de (ontbonden) vof verkocht.
2.4.
[gedaagde] en [broer] waren gezamenlijk eigenaar van diverse aaneengesloten percelen grond gelegen in [woonplaats] aan of nabij de [adres] (hierna gezamenlijk: de onroerende zaken). Deze onroerende zaken waren deels ingebracht in de vof. Het betreffende volgende onroerende zaken in [woonplaats] :
[adres] [nummer 1]
Woonhuis
Tuin/erf en ondergrond woonhuis
Bedrijfsgebouwen
Erf en ondergrond bedrijfsgebouwen
Bloembollengrond huiskavel
Bloembollengrond tov gebouwen
Bloembollengrond [naam]
[adres] [nummer 2] :
Woonhuis
I. Tuin/erf en ondergrond woonhuis
Schuren
Erf en ondergrond schuren en camping
[adres] [nummer 3]
Woonhuis met schuur
Tuin/erf en ondergrond woonhuis
De onroerende zaken A., B., H., I., L. en M. zijn geen onderdeel van het vermogen van de vof. Deze percelen waren gemeenschappelijk eigendom van [gedaagde] en [broer] . De andere onroerende zaken maken onderdeel uit van het vermogen van de (ontbonden) vof.
2.5.
[gedaagde] en [broer] hebben op 25 november 1999 een overeenkomst van het recht van gebruik en bewoning (hierna: de gebruiksovereenkomst) gesloten ten behoeve van het gebruik van de woning aan de [adres] [nummer 1] (hierna: woning [nummer 1] ) door [broer] . In de gebruiksovereenkomst is onder andere opgenomen dat de rechten van gebruik en bewoning eindigen na een termijn van 5 jaar na de datum van overlijden van [broer] . De gebruiksovereenkomst is ook door [eiseres] getekend. Terzijde merkt de rechtbank op dat in de overeenkomst sprake is van een woning aan de [adres] 2, maar zij begrijpt uit het dossier dat (spoedig) daarna een vernummering heeft plaatsgevonden en dat het dezelfde woning betreft.
2.6.
[eiseres] woont vanaf haar huwelijk op [nummer 2] december 1999 in de woning [nummer 1] .
2.7.
[gedaagde] woont samen met zijn moeder op het adres [adres] [nummer 2] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat [gedaagde] rekening en verantwoording moet afleggen over de vervreemding van de roerende zaken onder verbeurte van een dwangsom,
II. de wijze van verdeling gelast van de tussen partijen bestaande gemeenschap op die manier dat de daartoe behorende onroerende zaken, zoals vermeld onder punt 5 [1] A tot en met E en eventueel F en G, van de dagvaarding aan [eiseres] worden toebedeeld en de overige zaken aan [gedaagde] worden toebedeeld, onder de verplichting van de partij die daardoor wordt overbedeeld een overbedelingsvergoeding, vast te stellen door de rechtbank, te betalen aan de andere partij,
III. bepaalt dat partijen ter uitvoering van de verdeling van de vermogensbestanddelen van de vof en de gezamenlijke eigendommen alle noodzakelijke (rechts)handelingen moeten verrichten als bedoeld in artikel 3:186 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waaronder het ondertekenen van de benodigde stukken en de akte van levering,
IV. bepaalt dat [gedaagde] , als hij niet of niet volledig voldoet aan de vordering onder III, een dwangsom verbeurt en als het maximum aan dwangsommen is bereikt het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking dan wel handtekening van [gedaagde] ,
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert [eiseres] aan dat zij in de woning [nummer 1] wil blijven wonen omdat zij daaraan grote emotionele waarde hecht. Daarnaast willen twee van haar zoons werken in de bloembollensector. Haar ene zoon heeft daarvoor al een opleiding gevolgd, haar andere zoon volgt een dergelijke opleiding. Zij wil de woning voor haar zoons behouden zodat zij een plek hebben van waaruit zij hun eigen bloembollenbedrijf kunnen starten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] verzoekt [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze vorderingen af te wijzen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert na eiswijziging – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat alle onroerende zaken aan hem worden toebedeeld tegen door de rechtbank vast te stellen bedragen onder de verplichting van de partij die wordt overbedeeld aan de andere partij een, door de rechtbank vast te stellen, overbedelingsvordering te betalen,
II. bepaalt dat [gedaagde] en [eiseres] ter uitvoering van de vereffening en verdeling van het vermogen van de vof conform de vennootschapsovereenkomst een slotbalans dienen op te stellen en dienovereenkomst met elkaar dienen af te rekenen, waarbij [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag dat zij blijkens de slotbalans van de vof aan [gedaagde] dan wel de ontbonden vof verschuldigd is,
III. bepaalt dat de erfgenamen van [broer] en/of [eiseres] enerzijds en [gedaagde] anderzijds ter uitvoering van de verdeling van de vermogensbestanddelen van de vof alle noodzakelijke (rechts)handelingen moeten verrichten als bedoeld in artikel 3:186 BW, waaronder het ondertekenen van de benodigde stukken en de akte van levering,
IV. de erfgenamen van [broer] en/of [eiseres] beveelt om hun en/of haar medewerking te verlenen aan het onder III gevorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom en als het maximum aan dwangsommen is bereikt het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking dan wel handtekening,
V. [eiseres] en haar kinderen, dan wel Ilona veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van een gebruiksvergoeding van € 729,17 per maand vanaf 13 april 2020 totdat [eiseres] en de kinderen woning [nummer 1] verlaten en ontruimen,
VI. [eiseres] te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen voert [gedaagde] aan dat hij woning [nummer 1] wil gaan bewonen en weer een bloembollenbedrijf wil starten.
3.7.
[eiseres] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
In verband met de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank de vorderingen van partijen gezamenlijk behandelen.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de diverse onroerende zaken moeten worden verdeeld. Partijen verschillen met name van mening over de toedeling van de woning [nummer 1] . De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vorderingen van partijen eerst in op de door [gedaagde] opgeworpen punten met betrekking tot de hoedanigheid waarin [eiseres] procedeert. Dan gaat de rechtbank in op de vordering van [eiseres] dat [gedaagde] rekening en verantwoording dient af te leggen en de vordering van [gedaagde] dat de vof moet worden afgewikkeld. Daarna zal de rechtbank oordelen over de vraag hoe de onroerende zaken moeten worden verdeeld.
Hoedanigheid [eiseres]
4.3.
[gedaagde] heeft bij het indienen van de conclusie van antwoord in conventie een voorwaardelijke eis in incident ingesteld. [gedaagde] vorderde in dat incident dat [eiseres] als eiseres in conventie in de hoofdzaak in de gelegenheid werd gesteld om haar vier kinderen in het geding op te roepen. Dit omdat [eiseres] en haar kinderen de erfgenamen zijn in de nalatenschap van [broer] . Deze nalatenschap is nog niet verdeeld en is daardoor mede-eigenaar van de onroerende zaken.
4.4.
De rechtbank heeft de vordering in het incident van [gedaagde] bij vonnis van 24 november 2021 afgewezen omdat, kort gezegd, [eiseres] bevoegd is de kinderen in rechte te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaring van erfrecht van [nummer 2] september 2021 die [eiseres] heeft overgelegd en op het feit dat de twee oudste kinderen aan [eiseres] een boedelvolmacht hebben gegeven. Op grond van het door haar uitgeoefende ouderlijk gezag was [eiseres] bevoegd de, destijds nog minderjarige, jongste kinderen te vertegenwoordigen.
4.5.
Tijdens de twee mondelinge behandelingen die hebben plaatsgevonden in deze zaak heeft [gedaagde] de beslissing van de rechtbank in het vonnis van 24 november 2021 ter discussie gesteld. In de spreekaantekeningen van mr. Kesnich voor de mondelinge behandeling van 29 november 2023 stelt [gedaagde] dat de beslissing van de rechtbank van 24 november 2021 berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daarbij stelt [gedaagde] dat het hem niet duidelijk is wie zijn wederpartij in de procedure is, wie welke vordering in het petitum van de dagvaarding tegen hem instelt en op welke rechtsgrond en op basis van welke omstandigheden.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
Indien de rechter in een tussenvonnis over een feitelijk of juridisch geschilpunt uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist geldt als regel dat de rechter hieraan is gebonden en dat daarop in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dat is slechts anders indien een dergelijke bindende eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daargelaten dat de door mr. Kesnich aangevochten beslissing in deze zaak niet in een tussenvonnis, maar in een vonnis in incident is vervat, gaat het hier bovendien niet om een bindende eindbeslissing in de hiervoor omschreven zin: een beslissing waarin expliciet en onvoorwaardelijk stelling wordt genomen ten aanzien van een materieel geschilpunt. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het namens [gedaagde] gevoerde betoog. Overigens blijkt uit wat in de procedure naar voren is gekomen dat partijen niet van mening verschillen over de vraag welke onroerende zaken in de vof vallen en welke behoren tot de nalatenschap. Op basis van het vonnis van 24 november 2021 mag [gedaagde] er vanuit gaan dat de vorderingen van [eiseres] met betrekking tot de onroerende zaken in de nalatenschap door haar mede namens de kinderen zijn ingediend. Dat [gedaagde] daarvan al is uitgegaan, blijkt overigens uit de formulering van zijn vorderingen in reconventie.
Rekening en verantwoording
4.7.
In de dagvaarding vordert [eiseres] dat [gedaagde] gehouden wordt om rekening en verantwoording af te leggen over de vervreemding van de roerende zaken van de vof. Op het uitgebreide verweer van [gedaagde] dat hij al voor het uitbrengen van de dagvaarding rekening en verantwoording aan [eiseres] heeft afgelegd, heeft [eiseres] niet gereageerd. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar productie 6 bij zijn conclusie van antwoord in conventie. In deze omvangrijke productie heeft [gedaagde] onder andere facturen van onderhandse verkoop en stukken van HB Veilen B.V. overgelegd. [gedaagde] heeft daarmee inzage gegeven in welke roerende zaken zijn verkocht en tegen welke prijs. De advocaat van [eiseres] heeft daarnaast tijdens de mondelinge behandeling van 11 januari 2022 gesteld dat uit de jaarrekening van 2019 blijkt dat alle activa zijn verkocht. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] geen belang meer heeft bij deze vordering en de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Afwikkeling vof
4.8.
[gedaagde] heeft gevorderd dat partijen ter uitvoering van de vereffening en de verdeling van de vof een slotbalans opstellen en dat ze met elkaar dienen af te rekenen. Omdat de vof door [gedaagde] op 15 augustus 2018 is opgezegd, dienen partijen inderdaad als ex-vennoten met elkaar over het vermogen van de vof af te rekenen. [eiseres] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank deze zal toewijzen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat in deze afwikkeling ook de onroerende zaken worden meegenomen die bij de vof behoren.
Woning [nummer 1] (onroerende zaken A en B)
4.9.
Partijen willen beiden dat de woning [nummer 1] aan hen wordt toebedeeld.
Voor [eiseres] en de kinderen heeft de woning emotionele waarde. Het is de woning waar [eiseres] sinds haar huwelijk in 1999 heeft gewoond en momenteel nog steeds met haar kinderen woont. Twee zonen van [eiseres] willen als bloembollenkweker aan de slag. Haar ene zoon heeft al een opleiding daartoe afgerond. Beide zoons werken bij een buurman-bloembollenkweker, één van de zonen in het kader van zijn opleiding. [eiseres] wenst het huis en de omringende percelen ten behoeve van deze zonen toegedeeld te krijgen, zodat zij een plek hebben om voor zichzelf te beginnen.
[gedaagde] wil de woning en de omringende percelen toebedeeld krijgen om het bedrijf als bloembollenkweker opnieuw op te starten.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat woning [nummer 1] aan [gedaagde] moet worden toebedeeld en zal toelichten hoe zij tot dit oordeel komt en met name welke belangenafweging hieraan ten grondslag ligt.
4.11.
De rechtbank acht het begrijpelijk dat [eiseres] een emotionele band heeft met woning [nummer 1] . Woning [nummer 1] is echter in 1999 als bedrijfswoning gebouwd. Dat is uitdrukkelijk zo bepaald in de gebruiksovereenkomst. In deze gebruiksovereenkomst is daarnaast opgenomen dat het recht van gebruik en bewoning eindigt 5 jaar na het overlijden van [broer] . [broer] is op 13 april 2015 overleden zodat het recht van gebruik en bewoning eindigde in april 2020. [gedaagde] en [broer] zijn daarnaast ook overeengekomen, zo blijkt uit de gebruiksovereenkomst, dat “
In geval van beëindiging van gebruik en bewoning door eigenaar sub 1 zal nimmer sprake kunnen zijn van overdracht van het recht van gebruik en bewoning naar zijn gezinsleden en rechtsopvolgers”. [broer] is in de gebruiksovereenkomst aangeduid als eigenaar sub 1. [eiseres] heeft de gebruiksovereenkomst als gezinslid van [broer] getekend en daarmee staat wat de rechtbank betreft vast dat zij op de hoogte is van de in de gebruiksovereenkomst gemaakte afspraken.
4.12.
Zowel [gedaagde] als [broer] beschouwde de woning bij het aangaan van de gebruiksovereenkomst dus als bedrijfswoning welke omstandigheid bij de beantwoording van de vraag aan wie deze woning moet worden toebedeeld een belangrijke factor is. [eiseres] heeft namelijk zelf geen bedrijf (gehad) in de bloembollenbranche en zij heeft daar ook geen plannen toe. Weliswaar hebben haar zonen deze plannen wel, maar het is de rechtbank niet gebleken hoe concreet deze plannen zijn. Deze zonen waren ten tijde van de zitting op 29 november 2023 nog jong, 20 en 19 jaar. Daar komt bij dat uit de stukken en uit wat partijen naar voren hebben gebracht, blijkt dat [eiseres] om de toedeling aan haar van de onroerende zaken te financieren mogelijk enkele bloembollenpercelen moet verkopen. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandelingen in deze zaak gesteld dat zij het recht heeft om de door [gedaagde] ontbonden vof voort te zetten. Uit artikel 15 van de vennootschapsovereenkomst volgt echter dat zij dit binnen zes maanden na het beëindigen van de vof aan [gedaagde] kenbaar had moeten maken. Niet gebleken is dat [eiseres] dat heeft gedaan. Daar komt bij dat [eiseres] heeft aangegeven dat zij niet zelf wil werken in het bloembollenbedrijf maar de vof alleen wil aanhouden ten behoeve van haar zoons. Haar zoons waren echter geen vennoot in de vof van [eiseres] en [gedaagde] . In het kader van de afwikkeling van de vof kan met de belangen van de zoons dan ook geen rekening worden gehouden. [eiseres] heeft ook gesteld dat zij heeft ingestemd met beëindiging van de vof onder de voorwaarde dat zij in de woning [nummer 1] kon blijven wonen. Zij heeft van deze stelling geen bewijs overgelegd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. [eiseres] stelt tot slot dat [gedaagde] na het beëindigen van de vof alle onroerende zaken wilde verkopen en dat zij om die reden een groter belang heeft bij toewijzing van haar vorderingen. Omdat [gedaagde] in deze procedure vordert dat de onroerende zaken aan hem worden toebedeeld, is de stelling van [eiseres] achterhaald en gaat de rechtbank daaraan voorbij.
4.13.
Daartegenover staat dat [gedaagde] zijn hele werkzame leven in de bloembollen heeft gewerkt. Uit zijn verklaring [2] blijkt dat hij op 2 september 2015 een eenmanszaak heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en de werkzaamheden van de vof heeft voortgezet. Dit is door [eiseres] niet betwist. Dat [gedaagde] voor de uitoefening van zijn werkzaamheden in de woning op [nummer 1] wil wonen (als bedrijfswoning) acht de rechtbank begrijpelijk gelet op de ligging van deze woning ten opzichte van de bloembollenpercelen. Tot slot heeft [gedaagde] aan [eiseres] meerdere malen een concreet bod gedaan tot overname van alle onroerende zaken. Daarbij heeft [gedaagde] eveneens concreet aangegeven hoe hij de overdracht van de onroerende zaken aan hem wil financieren. Deze omstandigheden tezamen leiden tot het oordeel van de rechtbank dat de woning [nummer 1] aan [gedaagde] zal worden toebedeeld.
De overige onroerende zaken (onroerende zaken B tot en met M)
4.14.
Omdat de rechtbank de woning [nummer 1] aan [gedaagde] zal toedelen, zal de rechtbank ook de onroerende zaken in gezamenlijk eigendom (percelen H, I, L en M) aan [gedaagde] toedelen. De rechtbank is van oordeel dat daarnaast, in het kader van de afwikkeling van de vof, ook de onroerende zaken in de vof aan [gedaagde] moeten worden toebedeeld. In de dagvaarding heeft [eiseres] gevorderd dat aan haar de percelen A tot en met E en eventueel F en G worden toebedeeld. De rechtbank ziet niet welk belang [eiseres] heeft bij toedeling van de percelen C tot en met G als aan haar niet ook woning [nummer 1] wordt toebedeeld. [eiseres] heeft een dergelijk belang niet gesteld.
Overbedelingsvordering
4.15.
Vordering I in reconventie kan niet volledig worden toegewezen omdat [gedaagde] vordert dat de rechtbank de overbedelingsvordering vaststelt. De rechtbank acht zich daartoe op dit moment op basis van de door partijen tot nu toe in het dossier verstrekte gegevens niet in staat. Het oordeel van de rechtbank moet dan namelijk gebaseerd worden op drie inmiddels gedateerde taxatierapporten van 27 april 2019 (waardepeildatum: 1 november 2018), 27 mei 2021 en 1 juli 2021 (naar de situatie per 1 maart 2021). Partijen hebben beiden kritiek geleverd op de uitkomst van deze taxatierapporten. De rechtbank is daarom van oordeel dat er opnieuw een taxatie moet worden verricht. De rechtbank zal partijen veroordelen aan deze taxatie medewerking te verlenen, als volgt:
  • [eiseres] dient binnen vier weken na datum van dit vonnis drie (agrarische) taxateurs aan [gedaagde] voor te stellen,
  • [gedaagde] moet vervolgens binnen twee weken na het voorstel uit de drie taxateurs één taxateur kiezen,
  • partijen dienen daarna binnen twee weken gezamenlijk opdracht geven aan die taxateur,
  • bij de taxatie mogen partijen of een door hen aan te wijzen vertegenwoordiger aanwezig zijn,
  • partijen dienen alle door de taxateur gevraagde medewerking te verlenen,
  • de taxatie is bindend voor elk van partijen,
  • de kosten van de taxateur moeten partijen ieder bij helfte voldoen,
  • [gedaagde] zal het taxatierapport aan de rechtbank zenden zodat de rechtbank de overbedelingsvordering kan vaststellen.
4.16.
De rechtbank geeft partijen in overweging om in onderling overleg zelf te komen tot een prijsbepaling van de onroerende zaken. [gedaagde] heeft al eerder en ook tijdens de laatste mondelinge behandeling een concreet bod aan [eiseres] gedaan. Aangezien dit bod hoger is dan de eerdere taxaties in de genoemde rapporten, kan dit bod voor partijen wellicht een bruikbaar uitgangspunt zijn. Partijen vermijden in een dergelijk geval de kosten van een nieuw taxatierapport en de vertraging die de totstandkoming van zo’n rapport oplevert.
Gebruiksvergoeding
4.17.
[gedaagde] vordert dat [eiseres] een gebruiksvergoeding moet betalen van € 729,17 per maand vanaf 13 april 2020 tot de dag waarop ze woning [nummer 1] verlaat. [eiseres] betwist dat zij een gebruiksvergoeding verschuldigd is. Als zij deze wel zou moeten betalen dan moet [gedaagde] aan haar een vergoeding voor het gebruik van de schuur betalen. [eiseres] heeft daartoe echter geen vordering ingesteld.
4.18.
De rechtbank zal deze vordering van [gedaagde] afwijzen. In de gebruiksovereenkomst zijn [gedaagde] en [broer] overeengekomen dat [broer] geen gebruiksvergoeding hoeft te betalen aan [gedaagde] voor het gebruik van woning [nummer 1] . Uit de gebruiksovereenkomst blijkt ook dat [gedaagde] en [broer] voornemens waren een bedrijfswoning te realiseren voor [gedaagde] waarover hij ook geen gebruiksvergoeding hoefde te betalen aan [broer] . Zover is het echter niet gekomen. Na het overlijden van [broer] heeft [gedaagde] geen aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding van [eiseres] . Hij heeft daarvoor nooit een factuur gestuurd. Pas bij eis in reconventie heeft [gedaagde] deze vordering tegen [eiseres] ingesteld. Onder deze omstandigheden en gelet op de kennelijke bedoeling van de gebruiksovereenkomst acht de rechtbank het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [eiseres] door het voortijdige overlijden van [broer] nu (met terugwerkende kracht) een gebruiksvergoeding voor het gebruik van woning [nummer 1] aan [gedaagde] dient te betalen.
4.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat partijen een taxatie van de onroerende zaken moeten laten verrichten zoals omschreven in 4.15,
5.2.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
2 oktober 2024in afwachting van het taxatierapport,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.
MKG/AH

Voetnoten

1.Onder 23 van de dagvaarding is een overzicht opgenomen van de te verdelen onroerende zaken. De rechtbank gaat er vanuit dat [eiseres] dit overzicht bedoelt. De rechtbank heeft het overzicht opgenomen onder 2.4.
2.Productie 11 van [gedaagde]