ECLI:NL:RBNHO:2024:2104

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
14/900003-11, rekest 23-008614
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na vrijspraak in langdurig strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die vrijgesproken was na een langdurig strafrechtelijk onderzoek van 12 jaar, vroeg een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Het onderzoek, met de naam 'Everest', begon in 2011 en betrof onder andere gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in totaal € 304.308,51 aan kosten had gemaakt, maar heeft na beoordeling van de ingediende stukken en de argumenten van de officier van justitie, het bedrag verlaagd naar € 290.469,06. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor rechtsbijstand, inclusief reiskosten en kantoorkosten, niet buitensporig waren, gezien de complexiteit en de omvang van de zaak. De rechtbank heeft de verzoeker en zijn advocaat, mr. L.H.E. Møller, gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2024. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeker een schadevergoeding toegekend, terwijl het meer of anders verzochte werd afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier was niet in staat om de beschikking mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
raadkamernummer : 23-008614
parketnummer : 14/900003-11
datum : 23 februari 2024
beslissing van de meervoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[S],
[geboortedatum],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. L.H.E. Møller,
advocaat te Leiden (Rijnsburgerweg 129, 2334 BM Leiden),
hierna te noemen: verzoeker.

1.Aan het verzoek voorafgaande feiten

1.1.
Het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoeker is geopend in 2011, met een doorstart in 2013. Het heeft de onderzoeksnaam “Everest” gekregen. Het grootste deel van het dossier ziet op gewoontewitwassen. Daarnaast bestond er ook tot en met de fase van het onderzoek door de rechter-commissaris een verdenking van valsheid in geschrift. Ten slotte werd verzoeker verdacht van niet-ambtelijke omkoping. Deze feiten zijn aan verzoeker ten laste gelegd. In totaal beloopt de onderzoeksperiode 14 december 2001 tot en met 28 januari 2016.
1.2.
Aan de verdediging is in mei 2014 een deel van het dossier gezonden. Op 1 februari 2016 is het proces-verbaal witwassen verstrekt. Op 2 augustus 2016 is het einddossier Everest ingeleverd bij de advocaat. Het betreft een omvangrijk dossier, totaal 13.184 pagina’s.
Hierna volgde onderzoek bij de rechter-commissaris. Dat onderzoek heeft ook lange tijd geduurd. Op 14 november 2017 is er een regiebijeenkomst geweest. Een van de onderzoekswensen van de verdediging was het bezoeken van de dataroom. Op 12 april 2018 is een harde schrijf afgeleverd bij de advocaat in Den Haag.
Verder leidde de regiezitting tot het horen van tien getuigen onder leiding van de rechter-commissaris. Verzoeker is zelf tweemaal verhoord in het kader van de verdenkingen valsheid in geschrift en niet-ambtelijke omkoping. Op 19 maart 2021 heeft de rechter-commissaris het onderzoek gesloten.
1.3.
De openbare zittingen van de meervoudige kamer vonden plaats op 30 november, 1 december en 9 december 2022. Het vonnis werd gewezen op 23 december 2022. Hierin heeft de rechtbank de dagvaarding partieel nietig verklaard, het OM partieel niet ontvankelijk verklaard en verzoeker vrijgesproken van de overige verdenkingen. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.

2.Het verzoek

2.1.
Het door mr. Møller ingediende verzoekschrift is op 4 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Verzocht wordt om een vergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. Het verzochte bedrag is € 304.308,51.
2.2.
Het verzoek is door de rechtbank op 12 april 2023 doorgestuurd naar het openbaar ministerie met verzoek om een standpunt in te nemen.
2.3.
Het openbaar ministerie heeft bij brief van 20 juli 2023 een schriftelijke reactie gegeven. Daaruit volgde dat er op sommige punten kritiek was op de onderbouwing van de schadevergoeding en dat het openbaar ministerie zich daarom verzette tegen volledige toewijzing van het verzoek.
2.4.
Uit een e-mailbericht van 25 augustus 2023 van de (zaaks)officier van justitie volgde dat er tussen de officier van justitie en de raadsman van verzoeker overleg had plaatsgevonden naar aanleiding van de schriftelijke reactie van 20 juli 2023. Dat overleg had ertoe geleid dat beide ‘partijen’ zich konden vinden in een schadevergoedingsbedrag van € 290.000,-. De officier van justitie verzocht daarop, mede namens de raadsman, om het verzoek verder schriftelijk af te doen.
2.5.
Dat verzoek is niet door de rechtbank gehonoreerd, onder meer omdat de rechtbank zelf ook nog vragen had over het verzoek. Daarom is vervolgens met inachtneming van de verhinderdata van alle betrokken procesdeelnemers een mondelinge behandeling bepaald op 14 februari 2024.
2.6.
De rechtbank heeft op 14 februari 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft verzoeker, de advocaat, mr. L.H.E. Møller en de officier van justitie op zitting gehoord.

3.Procedure in raadkamer

3.1.
De rechtbank heeft verzoeker en de officier van justitie voorafgaande aan de mondelinge behandeling schriftelijk meegedeeld dat het volgende aan de orde zou komen:
1. Een (nadere) toelichting op de kritiekpunten die staan vermeld in de “reactie” van het OM van 20-7-2023 onder de kopjes:
- facturen algemeen
- meerdere raadslieden
- reiskosten
- kantoorkosten.
2. Daaraan kan wat de rechtbank betreft nog worden toegevoegd:
- de in rekening gebrachte btw.
3. Hoe het OM – kennelijk na ‘onderhandeling’ - tot een billijke vergoeding van € 290.000,- is gekomen.
3.2.
In reactie daarop heeft de raadsman van verzoeker voorafgaand aan de zitting schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het verzoek. Een eerdere toelichting was door de raadsman al aan de officier van justitie gegeven. Die toelichting had geleid tot de vermindering van het verzochte bedrag tot € 290.000,-. De rechtbank zal hierna de vier afzonderlijke onderdelen bespreken.
Facturen algemeen
3.2.1.
Verzoeker heeft afdoende toegelicht waaruit de werkzaamheden van de respectieve advocaten bestonden en waarom die in deze zaak noodzakelijk waren om te maken. Dat geldt niet voor de kosten van mr. Møller op 19 mei 2020 en die van mr. Mokveld op 29 augustus 2017 en 13 oktober 2017. In dat verband zal de verzochte vergoeding met € 346,67 worden verminderd (waarmee verzoeker het overigens eens was).
Meerdere raadslieden werken aan één zaak
3.2.2.
De raadsman van verzoeker heeft ter zitting het volgende aangevoerd.
De omvang van het dossier maakt dat de zaak zich bij uitstek leende voor een behandeling door meerdere raadslieden. Ook het openbaar ministerie zond twee officieren van justitie naar zitting. Zoals de officier van justitie zelf aangeeft, bestond het dossier in 2016 al uit ruim 13.000 pagina's. Daar zijn nog vele pagina's aan toegevoegd gedurende het onderzoek bij de rechter-commissaris. Voorts werd een 'dataroom' verstrekt met daarop 680 GB aan informatie. Dat moest allemaal worden doorgenomen.
Op deze omvangrijke zaak, die ruim twaalf jaren in beslag heeft genomen, is in de loop der jaren 752,2 uren besteed. Hiervoor is een bedrag van € 251.494,64 (ex btw) in rekening gebracht aan de vrijgesproken verdachte. Er is in dit dossier dus tegen een gemiddeld uurtarief van € 334 (ex btw) gewerkt.
De inschakeling van meerdere raadslieden heeft geresulteerd in een uitermate efficiënte en kostenbesparende behandeling van de zaak door de verdediging.
3.2.3.
De officier van justitie verklaarde ter zitting er inmiddels van overtuigd te zijn dat de gedeclareerde uren niet ‘dubbel’ zijn gemaakt, zoals zij aanvankelijk stelde. Zij verzette zich daarom niet langer tegen toekenning van de op dit onderdeel verzochte bedragen.
3.2.4.
De rechtbank heeft voor de gevraagde vergoeding voor de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de FIOD en het openbaar ministerie uitgebreid onderzoek hebben verricht naar de feiten waarvan verzoeker verdacht werd. Dat onderzoek heeft geleid tot een omvangrijk dossier.
De rechtbank constateert dat er tegen niet onaanzienlijke uurtarieven is gewerkt. De raadsman noemt zelf een gemiddeld bedrag van € 334,-, exclusief btw. Daar staat tegenover dat niet kan worden gezegd dat er buitensporige tarieven of werkzaamheden zijn verricht. Bij een langlopend onderzoek is het niet ongewoon dat er meer uren aan dossieronderzoek worden besteed, omdat een raadsman zich tot op zekere hoogte telkens opnieuw moet inlezen nadat het onderzoek soms enige tijd heeft stilgelegen.
Bovendien is duidelijk geworden dat er ook daadwerkelijk vele uren zijn besteed door de diverse advocaten en adviseurs. Daar komt bij dat de officier van justitie ter zitting verklaarde dat ook het openbaar ministerie met in totaal vier officieren van justitie aan de zaak heeft gewerkt, naast de diverse FIOD-medewerkers.
De verdediging heeft dus net als het openbaar ministerie gekozen voor een arbeidsintensieve en daarmee kostbare aanpak. Gegeven het bijzondere karakter van de zaak, de opstelling van het openbaar ministerie daarin, alsmede de autonomie die de verdediging tot op zekere hoogte toekomt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdediging achteraf in de door haar gemaakte keuzes te beperken door matiging van de verzochte kosten. [1]
Reiskosten
3.2.5.
De officier van justitie heeft in eerdere instantie bezwaar gemaakt tegen de verzochte vergoeding voor reiskosten van de advocaten naar elkaar en naar verzoeker, voor een totaal bedrag van € 15.992,01.
3.2.6.
De raadsman van verzoeker heeft in een overzicht “correctie op correctie reiskosten” onderbouwd dat het om een bedrag van € 14.172,78 gaat. Ter zitting heeft hij de rechtbank meegedeeld het verzoek met dit laatste bedrag te verminderen.
3.2.7.
De rechtbank gaat uit van het goed onderbouwde overzicht en zal bij de beoordeling van het toewijsbare bedrag uitgaan van het met dit bedrag van € 14.172,78 verminderde verzoek.
Kantoorkosten
3.2.8.
De officier van justitie verzette zich tegen de verhoging van het in rekening gebrachte tarief met 6% kantoorkosten. Na overleg met de raadsman is haar gebleken dat verschillende advocaten(kantoren) die verhoging aan hun cliënten in rekening brengen.
3.2.9.
Hoewel de rechtbank niet onmiddellijk inziet waarom er naast een gemiddeld uurtarief van € 334,- ook nog eens 6% kantoorkosten in rekening zou moeten worden gebracht, is het haar ambtshalve bekend dat inderdaad verschillende advocaten wel zo werken. Totdat daar landelijk één lijn in wordt getrokken, kan ook deze verhoging niet als buitensporig worden beschouwd. Dat onderdeel van het verzoek is daarom ook toewijsbaar.
Btw
3.2.10.
Dit onderdeel is door de rechtbank aan de orde gesteld, omdat vooralsnog niet viel in te zien dat een deel van de door de advocaten in rekening gebrachte btw schade voor verzoeker oplevert. De btw op de aan [S] Holding B.V. (hierna: [S]) gerichte facturen zouden immers in beginsel voor vooraftrek in aanmerking komen. En als dat is gebeurd, is die post geen schade voor verzoeker. In dat geval zou toewijzing van het verzoek hem in een betere positie brengen, wat niet de bedoeling van deze procedure is.
3.2.11.
De raadsman heeft over dit onderdeel het volgende verklaard.
De declaraties zijn deels door verzoeker in persoon voldaan en deels door [S]. Tussen verzoeker en [S] bestaat een rechtsverhouding. Verzoeker is enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap.
In de periode maart 2013 tot en met maart 2014 is aan [S] gedeclareerd, omdat deze vennootschap in het begin van het onderzoek ook als verdachte is aangemerkt. Ter zitting is toegelicht dat ook voor deze declaraties het grootste deel van de werkzaamheden betrekking had op verzoeker zelf.
Met het vervallen van de verdenking jegens [S] is vanaf april 2014 tot en met december 2018 aan verzoeker in privé gedeclareerd.
Vanaf 2019 zijn de declaraties op naam van [S] gezet, hoewel deze geen verdachte meer was. [S] heeft de declaraties ‘voorgeschoten’. De rechtbank heeft een verklaring van 6 februari 2024 van de boekhouder ontvangen. Deze verklaart dat
allein rekening gebrachte facturen, inclusief btw, uiteindelijk door verzoeker in privé zijn gedragen. Voor zover de declaraties door [S] zijn betaald, zijn ze in rekening-courant met verzoeker verantwoord.
Ter zitting bevestigde verzoeker dat er nooit btw met de fiscus in vooraftrek is verrekend, ook niet voor de facturen die aan [S] zijn gericht.
3.2.12.
Hoewel de rechtbank dat laatste opmerkelijk vindt, ziet zij toch geen aanleiding om over deze gang van zaken te twijfelen. Ook de op de facturen vermelde btw vormen op deze wijze dus schade, die voor vergoeding in aanmerking komt.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
4.2.
Aan de gewezen verdachte kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman, behalve als de raadsman was toegevoegd. De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
4.3.
De rechtbank acht die gronden aanwezig voor het grootste deel van het verzochte. Onder verwijzing naar wat hiervoor onder 3.2.1 tot en met 3.2.12 is overwogen, komt de rechtbank tot het volgende:
Verzochte vergoeding € 304.308,51
Ten onrechte in rekening gebrachte uren € 346,67
Vermindering i.v.m. reiskosten
€ 14.172,78
€ 14.519,45
€ 289.789,06
Kosten opstellen, indienen en behandeling verzoek
€ 680,00
€ 290.469,06
Dat bedrag zal worden toegewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 290.469,06.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mrs. J.O. Rutten en N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Saelens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking
mede te ondertekenen
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 290.469,06
(zegge: tweehonderdnegentigduizend vierhonderdnegenenzestig euro en zes cent),
ten gunste van verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer NL63 ABNA 0637 7914 01, ten name van [S], onder vermelding van “Everest”.

Voetnoten

1.Zie ook: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1898