In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die vrijgesproken was na een langdurig strafrechtelijk onderzoek van 12 jaar, vroeg een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Het onderzoek, met de naam 'Everest', begon in 2011 en betrof onder andere gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in totaal € 304.308,51 aan kosten had gemaakt, maar heeft na beoordeling van de ingediende stukken en de argumenten van de officier van justitie, het bedrag verlaagd naar € 290.469,06. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor rechtsbijstand, inclusief reiskosten en kantoorkosten, niet buitensporig waren, gezien de complexiteit en de omvang van de zaak. De rechtbank heeft de verzoeker en zijn advocaat, mr. L.H.E. Møller, gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2024. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeker een schadevergoeding toegekend, terwijl het meer of anders verzochte werd afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier was niet in staat om de beschikking mede te ondertekenen.