ECLI:NL:RBNHO:2024:2091

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/15/348089 / JU RK 24-77
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 13 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, als gecertificeerde instelling, heeft op 10 januari 2024 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder van [de minderjarige] heeft de wens geuit dat [de minderjarige] bij haar komt wonen, maar de GI heeft aangegeven dat er nog veel onduidelijkheid is over de opvoedcapaciteiten van de moeder en de rol van de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de omstandigheden waarin zij zich bevindt. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling met één jaar te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing met zes maanden, in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft ook de GI verzocht om de rechtbank te informeren over de voortgang van de situatie van [de minderjarige] en de uithuisplaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/348089 / JU RK 24-77
Datum uitspraak: 13 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. I.M. Thieme, kantoorhoudende te Zaandam,
en
[de pleegmoeder],
wonende in [plaats] ,
[de pleegvader],
gezamenlijk te noemen: de pleeggrootouders,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het verzoekschrift met bijlagen van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 10 januari 2024, mee in haar beoordeling.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI;
- de pleeggrootouders.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds november 2021 in een netwerkgezin, te weten bij haar grootouders vaderszijde (vz) (de pleeggrootouders).
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 mei 2022 [de minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd en duurt nog tot 18 februari 2024.
2.4.
Bij beschikking van 13 mei 2022 is ook een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke machtiging nadien is verlengd en thans nog voortduurt tot 18 februari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van één jaar. Tot slot heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI het volgende gesteld. [de minderjarige] heeft in het verleden veel stressvolle situaties meegemaakt. Zij is getuige geweest van huiselijk geweld tussen haar ouders en heeft te maken gehad met wisselingen van opvoeders. [de minderjarige] is zelfbepalend en is gebaat bij voorspelbaarheid, structuur en duidelijkheid. De pleeggrootouders kunnen haar dit bieden. De GI merkt dan ook op dat het steeds beter gaat met [de minderjarige] sinds zij bij de pleeggrootouders woont. Ook lijkt [de minderjarige] sinds enige tijd haar ontwikkelingsachterstand wat in te lopen. Bij [de minderjarige] is sprake van een vertraagde ontwikkeling op de gebieden van taal, cognitie en emotie en ze functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. [de minderjarige] was in het contact dwingend, maar dit is inmiddels minder en haar impulscontrole is beter. Wel kan [de minderjarige] nog sterk reageren op veranderingen in de aanwezigheid van veilige personen. [de minderjarige] is verder nog niet volledig zindelijk, al heeft zij ook op dit gebied stappen gezet.
Op momenten laat [de minderjarige] nog zorgelijk en complex gedrag zien, waarbij soms sprake is van driftbuien. Haar emotionele gemoedstoestand kan op verschillende dagen zeer wisselend zijn. [de minderjarige] kan ontroostbaar zijn en moeite hebben haar frustratie te reguleren. De bezoekmomenten met de moeder zijn uitgebreid en gaan [de minderjarige] wisselend goed af. [de minderjarige] raakt soms overprikkeld, waardoor zij onrustig wordt en terugvalt in oude gedragspatronen. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat de omgang an sich wel goed verloopt. De GI is daarom de mogelijkheden voor onbegeleide omgang tussen de moeder en [de minderjarige] aan het onderzoeken. Het blijft echter een punt van aandacht dat [de minderjarige] het complexe gedrag, dat zij bij de pleeggrootouders wel laat zien, (nog) niet tijdens de bezoeken met de moeder heeft laten zien. Het is de vraag hoe de moeder in dergelijke situatie zal reageren en of zij voldoende draagkracht heeft.
3.3.
De moeder heeft nog steeds de wens dat [de minderjarige] bij haar komt wonen. De GI vindt het hierbij belangrijk dat zorgvuldig wordt onderzocht wat mogelijk is, hoe de opvoedrol van de moeder eruit moet komen te zien en of de moeder in staat is met (het complexe gedrag van) [de minderjarige] om te gaan. William Schrikker Gezinsvormen heeft het eerder uitgestelde perspectiefonderzoek nu in gang gezet, maar heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben
.Ter zitting is de verwachting uitgesproken dat het onderzoek binnen nu en twee maanden zal worden afgerond. Ook verwacht de GI dat de omgang met de moeder wordt uitgebreid, ongeacht de uitkomst van het onderzoek. Duidelijk is geworden dat de moeder hulpverlening voor haar eigen problematiek krijgt en daardoor stappen zet. Dat betekent echter niet dat [de minderjarige] zonder meer terug kan naar de moeder. De GI wil daarom de komende periode in ieder geval ook inzetten op opvoedondersteuning. Daarnaast is er nog steeds onduidelijkheid en spanning over de rol van de vader in het leven van [de minderjarige] .
De GI stelt zich op het standpunt dat wanneer er onvoldoende zicht is op de behoeftes van [de minderjarige] en onvoldoende wordt aangesloten bij haar kind-problematiek door haar structuur, regelmaat en duidelijkheid te bieden, de kans bestaat dat zij een achterstand houdt. De GI vindt het dan ook belangrijk dat er zicht blijft op wat [de minderjarige] nodig heeft om veilig op te groeien.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting ingestemd met een verlenging van de ondertoezichtstelling met één jaar. Zij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium om de uithuisplaatsing met één jaar te verlengen. Er zit inmiddels vaart in het perspectiefonderzoek, dat op korte termijn wordt afgerond. Daarna zal veel meer duidelijk zijn. De stappen die daarna nodig zijn, moeten naar de mening van de moeder, binnen zes maanden genomen kunnen worden. De omgang, die in het kader van het onderzoek is uitgebreid, verloopt positief. De moeder werkt overal aan mee, zodat het niet noodzakelijk is de uithuisplaatsing zo lang te verlengen. Gelet op het voorgaande heeft de moeder verzocht de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] slechts toe te wijzen voor een periode van zes maanden.
4.2.
Uit de stukken blijkt dat de pleeggrootouders zich kunnen vinden in de verzoeken van de GI. Ter zitting hebben de pleeggrootouders hieraan toegevoegd dat zij de uitkomst van het perspectiefonderzoek afwachten. [de minderjarige] is ongeacht de uitkomst van het onderzoek altijd welkom. Tot er meer duidelijk is hoort [de minderjarige] bij hen en vindt zij haar thuis bij de pleeggrootouders.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sprake van de volgende concrete ontwikkelingsbedreiging. [de minderjarige] heeft al op jonge leeftijd veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Zij heeft een ontwikkelingsachterstand en laat soms zorgelijk en ingewikkeld gedrag zien. [de minderjarige] gedijt goed bij de structuur, voorspelbaarheid en duidelijkheid die de moeder haar (nog) niet, maar haar pleeggrootouders wel (kunnen) bieden. Hoewel zij zich bij hen positief ontwikkelt, zijn er nog steeds zorgen over haar gedrag, wat verergert na de omgang met de moeder. De omgangsmomenten kosten [de minderjarige] veel energie en de pleeggrootouders zien daarna dat zij in oud, dwars gedrag terugvalt. Ook op school wordt opgemerkt dat [de minderjarige] zich soms moeilijk gedraagt. Daarnaast heeft [de minderjarige] nog steeds last van driftbuien. Ze ervaart nog altijd spanning in het dagelijks leven, wat zich uit in dwingend en controlerend gedrag. [de minderjarige] heeft het lastige gedrag nog niet laten zien tijdens de omgangsmomenten met de moeder. Het is daarom nu nog niet duidelijk in hoeverre de moeder daarmee om weet te gaan en of zij daarvoor voldoende draagkracht heeft. Verder is niet duidelijk of zij voldoende (emotioneel) beschikbaar kan zijn voor haar dochter. Tot slot is nog onduidelijk welke rol de vader in het leven van [de minderjarige] kan en wil spelen. Hij is wel in beeld, maar is niet betrokken bij de opvoeding.
5.2.
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval ook nu niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De moeder heeft, gelet op haar verleden, moeite met het vertrouwen van mensen en de hulpverlening. Zij erkent wel dat extra zorg voor [de minderjarige] nodig is en staat hiervoor open. Ter zitting is gebleken dat de moeder de hulpverlening op dit moment aanvaardt en hieraan meewerkt. Ook doet zij evenals de pleeggrootouders haar best om goed samen te werken. De moeder heeft de afgelopen periode dan ook veel goede stappen gezet in het belang van [de minderjarige] . Toch heeft zij nog stappen te maken om de geboden hulp op de juiste manier toe te passen en goed met (het gedrag van) [de minderjarige] om te gaan. De vraag is bovendien wat daarin haalbaar is. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de lopende hulpverlening wordt voortgezet. Omdat nog niet duidelijk is welk advies uit het perspectiefonderzoek zal komen en hoe iedereen hierop zal reageren, verwacht de kinderrechter dat het voor de pleeggrootouders ook helpend is dat de GI betrokken blijft. De kinderrechter acht het belangrijk dat de GI de regie houdt en voor [de minderjarige] een stabiele factor blijft.
5.3.
Ten slotte lijkt de verwachting vooralsnog gerechtvaardigd dat de moeder die het gezag uitoefent, in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] , aanvaardbaar te achten is.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de gestelde doelen zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met één jaar. De komende periode zal opvoedondersteuning voor de moeder worden ingezet. Ook zal de omgang naar verwachting onbegeleid kunnen plaatsvinden. Daarvoor vindt de GI nog nodig dat de moeder haar verhaal op kindniveau voor [de minderjarige] opschrijft. Verder zullen de betrokkenheid en sturing van de GI nodig zijn om opvolging te geven aan de uitkomsten van het lopende perspectiefonderzoek.
5.5.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Het perspectiefonderzoek is gestart en de verwachting is dat het binnen twee maanden zal worden afgerond. Het is, gelet op de leeftijd en behoeftes van [de minderjarige] , ook belangrijk dat het komende halfjaar duidelijkheid komt over haar perspectief. Vervolgens kan worden bekeken wat zij nodig heeft en wat de uitkomst van het onderzoek betekent voor haar verdere verzorging en opvoeding. [de minderjarige] kan nu in elk geval niet bij de moeder verblijven, zodat het in haar belang is dat zij bij de pleeggrootouders zal blijven. Om de voortgang van het perspectiefonderzoek en het vervolg daarop te bewaken, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing met zes maanden verlengen. Voor het overige zal de beslissing op het verzoek worden aanhouden tot een nader te bepalen zitting.
5.6.
De kinderrechter verzoekt de GI de rechtbank uiterlijk twee weken voor de nieuwe zitting te berichten over de actuele stand van zaken en daarbij of het resterende verzoek wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]met ingang van 18 februari 2024 tot 18 februari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 februari 2024 tot 18 augustus 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing over de uithuisplaatsing verder aan tot een nader te bepalen zitting begin augustus 2024;
6.5.
verzoekt de GI om de rechtbank schriftelijk te berichten over het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd;
6.6.
bepaalt dat het schriftelijke bericht uiterlijk twee weken voor de nieuwe zitting door de rechtbank ontvangen dient te zijn;
6.7.
bepaalt dat de griffier verzoeker en belanghebbenden zal oproepen voor de nieuwe zitting.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 door mr. E.C.M. van Mierlo, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander en mr. I.N. Inge als griffiers. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 22 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.