ECLI:NL:RBNHO:2024:207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
C/15/347319/ HA ZA 23-701
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof voor tussentijds hoger beroep in deelgeschilprocedure over aansprakelijkheid na verkeersongeval

In deze zaak heeft ASR Schadeverzekering N.V. een verzoek ingediend om verlof te krijgen voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen een deelbeschikking van de rechtbank, waarin ASR voor 50% aansprakelijk is gesteld voor de schade van de gedaagde na een verkeersongeval op 23 april 2020. De rechtbank heeft op 18 januari 2023 in een deelgeschilprocedure geoordeeld dat ASR aansprakelijk is, wat ASR betwist en waartegen zij nu hoger beroep wil aantekenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om hoger beroep tijdig is ingediend en dat de gedaagde geen bezwaar heeft gemaakt tegen het verlenen van dit verlof. De rechtbank overweegt dat de vraag of ASR aansprakelijk is voor de schade van de gedaagde een cruciale kwestie betreft die bepalend is voor de afloop van de zaak. Daarom is het doelmatig dat deze kwestie eerst in hoger beroep wordt behandeld, voordat de bodemprocedure wordt voortgezet. De rechtbank heeft het verzoek van ASR toegewezen en de zaak naar de parkeerrol verwezen in afwachting van de beslissing in hoger beroep. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/347319 / HA ZA 23-701
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: ASR ,
advocaat: mr. J. Baron van Ittersum te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. O. Emre te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte overlegging producties deel 1 (met producties 6 en 7);
- de akte overlegging producties deel 2 (met producties 8 tot en met 13);
- de brief van 21 december 2023 van mr. Van Ittersum;
- de e-mail van 22 december 2023 van mr. Emre.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[gedaagde] heeft in een deelgeschilprocedure met zaaknummer / rekestnummer C/15/331882 / HA RK 22-148 de rechtbank verzocht te bepalen dat ASR aansprakelijk is voor zijn schade als gevolg van een verkeersongeval op 23 april 2020 en dat ASR verplicht is de schade te vergoeden op basis van de tussen haar en haar verzekerde gesloten verzekeringsovereenkomst.
ASR heeft in deelgeschilprocedure betwist aansprakelijk te zijn en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend. Dit verzoek hield in dat als de rechtbank van oordeel was dat ASR jegens [gedaagde] aansprakelijk is, de rechtbank voor recht verklaarde dat [gedaagde] 100% eigen schuld heeft bij het ontstaan van zijn schade.
2.2.
Bij beschikking van 18 januari 2023 heeft de rechtbank bepaald dat ASR voor 50% aansprakelijk is voor de schade van [gedaagde] .
2.3.
In de dagvaarding in deze zaak vordert ASR dat de rechtbank (samengevat en voor zover voor dit vonnis van belang):
  • aan ASR verlof verleent voor het instellen van (tussentijds) hoger beroep tegen de onder 2.2 genoemde beschikking;
  • voor recht verklaart dat ASR niet aansprakelijk is voor de schade van [gedaagde] , althans voor recht verklaart dat de schadevergoedingsplicht van ASR met 100% wordt verminderd.
2.4.
Ter onderbouwing van haar verzoek om verlof te krijgen voor het instellen van (tussentijds) hoger beroep verwijst ASR naar de juridische opinie van prof. dr. mr. B.M. Paijmans, overgelegd als productie 10 bij dagvaarding. Uit deze opinie volgt naar de mening van ASR dat het eigen gedrag van [gedaagde] voorafgaand aan het verkeersongeval moet leiden tot het oordeel dat ASR niet jegens [gedaagde] aansprakelijk is, dan wel moet leiden tot het oordeel dat de schadevergoedingsplicht van ASR wegens de eigen schuld van [gedaagde] geheel of grotendeels is komen te vervallen.
2.5.
Namens [gedaagde] heeft mr. Emre in de e-mail van 22 december 2023 meegedeeld dat [gedaagde] geen bezwaar heeft tegen het verlenen van het verlof voor het instellen van hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking van 18 januari 2023.
2.6.
In artikel 1019cc lid 1 Rv staat dat voor zover in de deelgeschilbeschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op één of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure. Daarmee is aangeknoopt bij de leer van de bindende eindbeslissing: de rechter in eerste aanleg kan daarvan in beginsel niet terugkomen, tenzij er inmiddels nadere gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat de beslissing niet juist is geweest.
2.7.
In dit geval is in de beschikking in de deelgeschilprocedure geoordeeld dat ASR voor 50% aansprakelijk is voor de schade van [gedaagde] . Dit betekent dat op een geschilpunt tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding is beslist, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv.
2.8.
In artikel 1019cc lid 3 sub a Rv is bepaald dat voor zover de beschikking een dergelijke beslissing bevat zoals genoemd in 2.6, daarvan in de procedure ten principale hoger beroep kan worden ingesteld als van een tussenvonnis. Daarvoor geldt een termijn van ofwel drie maanden te rekenen vanaf de eerste roldatum, ofwel - indien de uitspraak om tussentijds appel open te stellen nadien is gedaan - binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Daarbij is van belang dat de appellant - binnen de grenzen van artikel 332 Rv - in het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn, indien de rechter in eerste aanleg deze mogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door één van partijen gedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat ASR het verzoek om hoger beroep in te mogen stellen tijdig in voormelde zin heeft gedaan en dat [gedaagde] over het verzoek is gehoord als bedoeld in artikel 1019cc lid 3 Rv, in die zin dat hij zich over het verzoek heeft kunnen uitlaten.
2.10.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet Deelgeschilprocedure is vermeld dat aan de mogelijkheid van hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking, voordat eindvonnis in de bodemprocedure is gewezen, behoefte kan bestaan als de beschikking een cruciale kwestie betreft die in feite bepalend is voor de afloop van de zaak. Net als wanneer een dergelijke kwestie in de bodemprocedure in een tussenvonnis zou zijn behandeld, kan het doelmatig zijn wanneer partijen over deze kwestie bij het gerechtshof (en eventueel bij de Hoge Raad) kunnen procederen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden (met alle kosten en vertraging door bijvoorbeeld nadere bewijslevering door getuigenverhoren of deskundigenberichten).
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze situatie aan het hiervoor in overweging 2.10 weergegeven criterium voldaan. De vraag of ASR aansprakelijk is voor de schade van [gedaagde] is bepalend voor de afloop van de zaak. Omdat de rechtbank in de bodemprocedure in beginsel gebonden is aan de in het deelgeschil gegeven beslissing (zoals blijkt uit wat hiervoor in overwegingen 2.6 en 2.7 is overwogen), is het doelmatig dat over die beslissing - waarmee ASR zich niet kan verenigen - eerst in hoger beroep een oordeel wordt gegeven, waartegen [gedaagde] zich ook niet heeft verzet.
2.12.
De conclusie is dat het verzoek van ASR wordt toegewezen.
2.13.
In verband met het te verlenen verlof voor het instellen van tussentijds hoger beroep zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwijzen in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
2.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
staat hoger beroep toe van de op 18 januari 2023 onder zaaknummer / rekestnummer C/15/331882 / HA RK 22-148 gegeven beschikking in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure,
3.2.
verwijst de zaak in afwachting van de procedure in hoger beroep naar de parkeerrol van 2 oktober 2024,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.