ECLI:NL:RBNHO:2024:2055

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
C/15/285469 / FA RK 19-1130
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgang en afscheid van een minderjarige met ernstige ziekte

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure tussen de vader en de moeder van een minderjarig kind, dat lijdt aan een ernstige ziekte, osteosarcoom. De vader had verzocht om een regeling voor het afscheid nemen van zijn kind, dat palliatieve zorg ontvangt. De rechtbank heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat het verzoek niet op een gezagsbeslissing betrekking had en conflicten over de uitvaart in het uiterste geval aan de voorzieningenrechter kunnen worden voorgelegd. De moeder had eerder verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan haar toe te kennen, maar dit verzoek werd ook ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen draagkracht is voor contactherstel tussen de vader en het kind, gezien de angst en terughoudendheid van het kind ten opzichte van de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om op dit moment geen contact vast te stellen, om de mentale en fysieke belasting van het kind te minimaliseren. De vader heeft zijn verzoeken met betrekking tot het afscheid gehandhaafd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen juridische grondslag voor deze verzoeken is. De rechtbank heeft partijen aangespoord om afspraken te maken over het afscheid nemen, met behulp van hun advocaten, om een kort geding te voorkomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in de omgang met de wensen van het kind en de ouders in deze emotioneel beladen situatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezag en omgang
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 februari 2024
in de zaak C/15/285469 / FA RK 19-1130:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. 't Hart, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.J.E.J. Coenraad, kantoorhoudende te Zandvoort,
en in de zaak C/15/337949 / FA RK 23-130:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.J.E.J. Coenraad, kantoorhoudende te Zandvoort,
-- tegen --
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. 't Hart, kantoorhoudende te Haarlem,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
In zaak C/15/285469 / FA RK 19-1130:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;
- het rapport van de Raad van 20 november 2023;
- het aanvullend verzoek van de vader van 25 januari 2024, ingekomen op diezelfde datum.
In zaak C/15/337949 / FA RK 23-130:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 14 maart 2023, ingekomen op 17 maart 2023;
- de beschikking van deze rechtbank van 7 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;
- het rapport van de Raad van 20 november 2023.
1.2.
De behandeling van beiden zaken heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 januari 2024 in aanwezigheid van mr. J. 't Hart namens de vader mr. M.J.E.J. Coenraad namens de moeder.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
Na de zitting zijn (op 31 januari 2024) twee e-mails van de advocaat van de moeder binnengekomen. Deze e-mails worden als strijdig met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot eind 2015.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders hebben gezamenlijk gezag.
2.3.
In november 2022 is [de minderjarige] gediagnosticeerd met Osteasarcoom (botkanker). Zij is inmiddels uitbehandeld en krijgt palliatieve zorg.
2.4.
Bij verzoekschrift van 12 februari 2019 heeft de vader een bodemzaak ingediend over het gezag en de omgang met [de minderjarige] . Deze bodemzaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/15/285469 / FA RK 19-1130. In deze zaak is al meermaals beschikking gewezen en is de definitieve beslissing op het verzoek van de vader ten aanzien van de omgang met [de minderjarige] steeds aangehouden.
Voor zover relevant geldt ten aanzien van de bodemzaak, aanhangig gemaakt door de vader, het volgende:
2.5.
Bij tussenbeschikking van 11 juni 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de minderjarige.
2.6.
De moeder is van de hiervoor genoemde beschikking van 11 juni 2020 in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van 16 februari 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam de beschikking, waarvan beroep, bekrachtigd en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
Bij beschikking van 22 september 2020 heeft de rechtbank, bij wijze van provisionele voorziening en voor de duur van de bodemzaak, bepaald dat:
- de moeder haar medewerking dient te verlenen aan de omgang tussen [de minderjarige] en de vader onder begeleiding van Humanitas (BOR), waarbij de moeder haar medewerking dient te verlenen aan het starten en volgen van dit traject en afspraken dienaangaande nakomt;
- de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 50 per keer dat zij niet voldoet aan het hiervoor bepaalde, althans niet verschijnt op data en tijdstippen die door Humanitas worden aangegeven, waarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 5.000 is bepaald.
2.8.
Bij tussenbeschikking van 18 februari 2022 heeft de rechtbank – bij wijze van tijdelijke zorgregeling – partijen verwezen naar ZIJN omgangsbegeleiding en de definitieve beslissing over de zorgregeling aangehouden.
2.9.
Nadien heeft de moeder bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv verzocht te bepalen dat de omgangsregeling en dwangsommen worden geschorst. Daarnaast heeft zij diverse verzoeken gedaan met betrekking tot de (schorsing van) de omgang. Bij proces verbaal van uitspraak van 21 december 2022 heeft de rechtbank:
- de bij beschikking van 18 februari 2022 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] geschorst voor de duur van drie maanden.
2.10.
Bij proces-verbaal van 21 december 2022 is vastgelegd dat de vader heeft verklaard dat hij toestemming geeft voor alle gezagsbeslissingen die ten aanzien van [de minderjarige] moeten worden genomen in het kader van de medische behandelingen die zij moet ondergaan en alle daarmee samenhangende beslissingen die betrekking hebben op haar welzijn in deze periode van medische behandelingen.
2.11.
Vervolgens heeft de moeder bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv verzocht te bepalen dat het gezag van de vader wordt geschorst en de vastgestelde omgangsregeling en de dwangsommen worden geschorst totdat hierover de bodemprocedure is beslist. Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft de rechtbank de bij beschikking van 18 februari 2022 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] voor de duur van zes maanden geschorst.
Voorts heeft de rechtbank de bodemzaken met zaaknummers C/15/337949 / FA RK 23-1305 en C/15/285469 / FA RK 19-1130 gevoegd. De rechtbank heeft de Raad verzocht in deze zaken te onderzoeken of bij [de minderjarige] draagkracht is voor contactherstel met de vader en zo ja, welke (opbouwende) zorgregeling in haar belang is. Iedere verdere beslissing is aangehouden tot 7 januari 2024 PRO FORMA
.

3.De verzoeken

In zaak C/15/337949 / FA RK 23-130:
De moeder heeft verzocht te bepalen het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten alsmede primair de vastgestelde zorgregeling met dwangsommen tot nader te bepalen datum te beëindigen subsidiair voor onbepaalde tijd op te schorten, kosten rechtens.
In zaak C/15/285469 / FA RK 19-1130:
De vader zou, voor de situatie dat [de minderjarige] komt te overlijden, graag op de volgende wijze afscheid willen nemen:
  • de vader zou graag samen met zijn gehele familie een dag bij de kist willen waken en bij de kist willen zijn van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • de vader zou graag een foto van hem met [de minderjarige] mee willen laten gaan in de kist en deze zelf in de kist willen plaatsen;
  • de vader zou graag op de begrafenis of crematie samen met zijn moeder, zijn zus met partner, zijn broers met partner, aanwezig willen zijn waarbij zij zullen plaatsnemen aan de achterzijde van de ruimte en waarbij zij uiteraard niet zullen deelnemen aan de eventuele mogelijkheden tot condoleance of samenzijn achteraf.
De vader heeft bij aanvullend verzoek van 25 januari 2024 verzocht te bepalen zoals hiervoor is opgenomen.

4.De beoordeling van beide zaken in samenhang

4.1.
In het rapport van 20 november 2023 heeft de Raad geadviseerd om op dit moment geen contact tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen.
[de minderjarige] leidt aan uitgezaaide botkanker en heeft last van complicaties en bijwerkingen. Het beeld van de ziekte is momenteel ongeveer stabiel maar het is een wankel evenwicht, waarbij al meermaals het behandelplan is bijgesteld.
De ziekte en behandeling vergen mentaal en fysiek veel van [de minderjarige] . Voor [de minderjarige] is het daarom belangrijk dat zij op een zo weinig mogelijk belastende manier ziek kan zijn. Dit houdt in dat zij zich naast de behandeling zoveel mogelijk kan richten op positieve ervaringen en geluksmomenten.
[de minderjarige] ervaart angst en terughoudendheid ten aanzien van de vader. Tijdens het onderzoek heeft de Raad helaas moeten concluderen dat er bij [de minderjarige] geen draagkracht wordt gezien voor enige vorm van contactherstel met de vader. Contact, in elke vorm, lijkt [de minderjarige] als zo belastend te ervaren dat zij er niet eens aan kan denken. Hierbij speelt angst een grote rol. Het lijkt in de beladen situatie van [de minderjarige] moreel onverantwoord om, met de angst die [de minderjarige] aangeeft te hebben, te adviseren om toe te werken naar contactherstel met de vader.
De Raad hecht er waarde aan op te merken dat rust op dit gebied voor [de minderjarige] ook rust voor de moeder zal betekenen. Gezien wordt dat het welbevinden en de toestand van [de minderjarige] een zware wissel trekken op de draagkracht van moeder. De moeder kan de zorg voor [de minderjarige] al een lange tijd opbrengen en het is voor [de minderjarige] belangrijk dat zij dit vol zal kunnen blijven houden, gezien [de minderjarige] 's kwetsbaarheid en daarmee afhankelijkheid van de zorg door de moeder.
De Raad beseft dat deze conclusie voor vader zeer verdrietig is. De Raad vindt het mooi dat vader hier in het afsluitend gesprek begrip voor had, maar begrijpt ook dat het zijn verwerkingsproces in de toekomst moeilijk(er) zou kunnen maken. De Raad hoopt voor beide ouders dat zij, mogelijk met hulp aan hen persoonlijk, hun problemen in het hier en nu in zoverre los kunnen laten, dat na het overlijden van [de minderjarige] voor hen beiden ruimte zal zijn om afscheid van [de minderjarige] te kunnen nemen op een manier die hun rouwproces ten goede komt.
4.2.
De vader heeft bij monde van zijn raadsvrouw ter zitting laten weten te berusten in het advies zoals door de Raad gegeven en hij trekt zijn verzoek met betrekking tot de zorgregeling in zodat de rechtbank hierop niet meer behoeft te beslissen.
4.3.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek ten aanzien van het gezag ingetrokken. Na de zitting heeft de advocaat van de moeder een e-mail gestuurd waarin staat dat de moeder het verzoek toch handhaaft. Zoals vermeld onder 1.3 wordt deze e-mail buiten beschouwing gelaten. Overigens is aan de rechtbank op geen enkele wijze gebleken dat de vader het tijdig nemen van beslissingen verhindert en is ter zitting in alle openheid besproken dat de moeder met het proces-verbaal van 21 december 2022 in staat is zelfstandig te handelen ten aanzien van de medische toestand van [de minderjarige] .
4.4.
De vader heeft zijn verzoeken ten aanzien van het afscheid gehandhaafd. Hij ziet dit als de enige mogelijkheid om ervoor te zorgen dat hij, als het zo ver is, afscheid van [de minderjarige] kan nemen.
Voor dit verzoek bestaat, zoals besproken ter zitting, geen juridische grondslag. Het verzoek ziet niet op een gezagsbeslissing, nu het betrekking heeft op de situatie, waarin [de minderjarige] zal zijn overleden, zodat de rechtbank niet op het verzoek kan beslissen. Conflicten over de uitvaart kunnen in het uiterste geval in kort geding worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter. Ter zitting is met de advocaten in een poging een dergelijk kort geding te voorkomen wel het volgende besproken. De moeder zal zonder enige twijfel de uitvaart regelen en zij zal daarbij ondersteund worden door een uitvaartverzorger. Het is (ook voor de rouwverwerking) van groot belang dat de vader daarbij ook de mogelijkheid krijgt om afscheid te nemen van [de minderjarige] , hoewel hij niet van de moeder kan verwachten dat dit conform zijn verzoek zal zijn. Partijen zullen proberen om hierover afspraken te maken met behulp van hun advocaten. Met de advocaten is besproken, hoe deze afspraken ongeveer vorm zouden kunnen worden gegeven.

5.De beslissing

De rechtbank:
In zaak C/15/285469 / FA RK 19-1130:
5.1.
verstaat dat het verzoek met betrekking tot de zorgregeling is ingetrokken;
5.2.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van het afscheid van [de minderjarige] .
In zaak C/15/337949 / FA RK 23-130:
5.3.
verstaat dat het verzoek is ingetrokken.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.