ECLI:NL:RBNHO:2024:1965

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
C/15/348882 / FA RK 24/590 en C/15/341831 / FA RK 23-3251
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in het kader van ouderschap en opvoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader en de moeder van de minderjarige [de minderjarige]. De vader verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige naar hem en om vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool. De moeder, die met de minderjarige in een moeder-kindhuis verblijft, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat zij een positieve ontwikkeling doormaakt. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, omdat het in het belang van de minderjarige is om continuïteit te ervaren in haar huidige situatie. De rechtbank oordeelt dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige ieder weekend bij de vader verblijft, moet worden voortgezet. De rechtbank benadrukt dat de moeder ondersteuning ontvangt en dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in haar huidige omgeving. De rechtbank heeft de zorgregeling gewijzigd, zodat de minderjarige bij de vader verblijft van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur, en de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de ouders te verdelen. De beslissing is genomen met het oog op de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/348882 / FA RK 24/590 en C/15/341831 / FA RK 23-3251
C/15/348882 / FA RK 24/590 - wijziging hoofdverblijfplaats en wijziging zorgregeling
C/15/341831 / FA RK 23-3251 - vervangende toestemming inschrijving basisschool
Beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 12 februari 2024
(bij vervroeging)
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C. Teerenstra, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[de moeder] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 20 juli 2023;
  • het schriftelijke stuk, van de vader, ingekomen op 11 januari 2024;
  • het aanvullende verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 19 januari 2024;
  • het schriftelijke stuk van de GI, ingekomen op 22 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.J.C. Engels;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. C. Teerenstra;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam (hierna: de GI);
- [begeleider] , begeleider van de moeder bij Komunazorg.
1.3.
De behandeling van het verzoek van de vader om vervangende toestemming inschrijving basisschool stond gepland bij de meervoudige kamer van de rechtbank op 26 oktober 2023. Dit verzoek is (gelijktijdig met de verzoeken van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en het wijzigen van de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), bij de rechtbank bekend onder de nummers C/15/341380 / JU RK 23-1079 en C/15/341842 / JU RK 23-1079) aangehouden voor de duur van drie maanden in afwachting van de ontwikkelingen rondom de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] , de voortgang van de hulpverleningstrajecten en de gewenste voortzetting van de procedure. De GI heeft haar verzoeken per e-mail van
17 januari 2024 ingetrokken. De (advocaat van) vader heeft bij schrijven van 18 januari 2024 een aanvullend verzoek gedaan om wijziging hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader en een subsidiair verzoek tot wijziging van de zorgregeling.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] , in de gemeente [gemeente] .
2.3.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 8 april 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien verlengd tot 8 april 2024.
2.5.
De moeder verblijft met [de minderjarige] (en haar halfbroertje van drie jaar en haar halfzusje van één jaar) sinds medio 2022 in het moeder/kind-huis van Komunazorg te [plaats] (hierna: het moeder-kindhuis). De partner van moeder verblijft niet in het moeder-kindhuis.
2.6.
De vader woont samen met zijn partner, zijn stiefdochter van drie jaar en hun baby van een paar maanden oud.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 maart 2023 is een (definitieve) zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld. [de minderjarige] verblijft bij de vader:
- volgens een vijfwekelijks schema: het eerste weekend niet, het tweede en derde weekend wel, het vierde weekend niet en het vijfde weekend wel, waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdag om 16.00 uur bij de moeder ophaalt en haar op zondag om 19.00 uur (na het avondeten) weer bij de moeder terugbrengt;
- de helft van de vakanties, in onderling overleg tussen de ouders te verdelen.

3.Het verzoek

3.1.
De vader heeft de rechtbank, na aanvulling en wijziging van zijn verzoeken, verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen. In het geval de rechtbank de verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats toewijst, dan verzoekt de vader de rechtbank ook:
- om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [de minderjarige] op de
openbare basisschool [openbare basisschool] in [plaats] , en
- een zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] eens per twee weken in de even
weken bij de moeder verblijft van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur, welke regeling zal doorlopen tijdens vakanties en feestdagen (behalve met Kerst en Oud en Nieuw, welke bij helfte gedeeld zullen worden in overleg). Op een studiedag zal [de minderjarige] na de lunch naar de moeder worden gebracht. De vader brengt [de minderjarige] op vrijdag naar moeder en de moeder brengt haar op zondag terug naar vader.
De vader verzoekt de rechtbank subsidiair, in het geval de rechtbank het verzoek van de vader om wijziging van de hoofdverblijfplaats afwijst, een zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] ieder weekend bij de vader verblijft van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur en waarbij vakanties en feestdagen in onderling overleg verdeeld zullen worden. De vader haalt [de minderjarige] op vrijdag bij de moeder en de moeder haalt haar op zondag op bij vader.
3.2.
In de stukken en ter zitting heeft de vader zijn verzoeken als volgt onderbouwd.
De vader maakt zich grote zorgen over het welzijn en de ontwikkeling van [de minderjarige] . Deze zorgen hebben onder meer betrekking op de veiligheid van [de minderjarige] vanwege de partner van de moeder, die tegen de afspraken in contact heeft met [de minderjarige] en haar cadeaus geeft. [de minderjarige] heeft aangegeven dat de partner van de moeder haar bovenbeen heeft betast. Ook zou de partner van de moeder diverse klachten tegen de GI hebben ingediend, voor de auto van de jeugdbeschermer zijn gesprongen, aangifte hebben gedaan en via camera’s meekijken in het moeder-kindhuis. De vader wil niet dat [de minderjarige] in zo’n omgeving opgroeit. De GI heeft de zorgen van de vader niet weggenomen en hij voelt zich hierin niet gehoord.
Verder wordt [de minderjarige] bij de moeder tegengehouden in haar ontwikkeling. Als [de minderjarige] bij de vader is, kan zij haar emoties beter reguleren en uiten. Ook kan de vader [de minderjarige] cognitief beter stimuleren. De vader (en zijn partner) kunnen haar de emotionele steun geven die ze bij de moeder niet krijgt. Niet alleen heeft [de minderjarige] behoefte aan stabiliteit die ze bij de moeder niet krijgt door het constante verhuizen en het gebrek aan regels in de thuissituatie, maar ook vindt de vader dat de moeder te lang wacht met het verstrekken of inzetten van medische hulp voor [de minderjarige] , zoals onlangs bij een oorontsteking. Voorts blijven de wisselmomenten onrustig, omdat de moeder soms last-minute vraagt of [de minderjarige] nog een nachtje bij de vader kan blijven. De vader heeft dan onvoldoende tijd om [de minderjarige] hierop voor te bereiden en dit leidt tot teleurstelling. De vader heeft onvoldoende vertrouwen in de positieve ontwikkeling die de moeder doormaakt, omdat de afgelopen jaren hebben uitgewezen dat een dergelijke ontwikkeling niet bestendig is. Er is een kenmerkend patroon zichtbaar bij de moeder dat zich uit in 'poging tot verbetering – verslechtering - een pittig gesprek - poging tot verbetering - verslechtering'. Dit patroon dient te worden doorbroken.
3.3.
Voorts betoogt de vader dat regievoering vanuit de GI te wensen overlaat en er vanuit de hulpverlening onvoldoende vooruitgang wordt geboekt om te stellen dat [de minderjarige] kan opgroeien bij haar moeder. De vader is het er niet mee eens dat de GI haar verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing (ten behoeve van een plaatsing bij de vader) heeft ingetrokken. De vader meent dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij opgroeit in een stabiele, rustige gezinssituatie waar oog is voor haar veiligheid en haar behoefte aan duidelijkheid. De vader kan dit bieden in zijn gezin. De onrustige situatie in het moeder-kindhuis, waar meerdere gezinnen verblijven, is niet in het belang van [de minderjarige] . De vader begrijpt dat een wijziging van basisschool niet ideaal is, maar vaststaat dat de moeder niet voor altijd in het moeder-kindhuis kan blijven en [de minderjarige] uiteindelijk toch van school zal moeten veranderen. Als de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader wordt bepaald, dan zou de vader graag willen dat [de minderjarige] naar basisschool de [openbare basisschool] in [plaats] gaat. Op deze school wordt er in kleine groepjes gewerkt en vanwege de achterstanden die [de minderjarige] heeft opgelopen, is extra aandacht binnen de klas fijn. Daarbij is deze school dichtbij de woning van de vader. De vader zou er begrip voor kunnen opbrengen als het moment van een mogelijke schoolwijziging wordt gekoppeld aan een schoolvakantie, bijvoorbeeld de voorjaarsvakantie.
Als er rust en stabiliteit is in het leven van de moeder en zij dichterbij de vader is gaan wonen, dan staat hij open voor co-ouderschap met de moeder.

4.Verweer

4.1.
De moeder heeft de rechtbank verzocht alle verzoeken van de vader af te wijzen en voert aan dat de positieve ontwikkeling die moeder doormaakt ervoor heeft gezorgd dat de GI haar verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader heeft ingetrokken. De moeder moest aanvankelijk wennen aan haar moederrol en vond dat de vaders (van [de minderjarige] en de andere kinderen) samen op de achtergrond voor ruis zorgden. De moeder kan hier nu beter mee omgaan en sinds vorig jaar lijkt de knop om te zijn en laat zij zich aansturen. Tijdens de videohome-training ziet de moeder dat zij het goed doet met de kinderen, dat zij ze aankijkt en plezier heeft. Er is hulpverlening betrokken en gezien wordt dat de moeder hiervan profiteert. Met [de minderjarige] gaat het goed. Ze ontwikkelt zich tot een lief en vrolijk meisje, ze doet het goed op school en speelt met alle kinderen. Als door alle betrokken partijen en hulpverlening wordt aangegeven dat het goed gaat met (en in de thuissituatie van) de moeder, dan mag de vader daarvan uitgaan. Volgens de moeder was de vader wel op de hoogte van het feit dat de GI voornemens was om het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in te trekken, omdat dit is besproken bij een gezamenlijk gesprek met de ouders en de GI eind 2023. De moeder is op zoek naar een eigen woning. Zij heeft urgentie aangevraagd bij de gemeente [gemeente] , maar door haar verblijf in een moeder-kindhuis in een andere gemeente is er geen ‘verbondenheid met de gemeente [gemeente] ’ meer waardoor zij haar recht op urgentie lijkt te hebben verspeeld. Gezien de huidige wachtlijsten voor een woning wordt het moeilijk voor de moeder om een eigen woning te vinden, maar zij kan tot die tijd verblijven in het moederkind-huis. De situatie in het moederkind-huis is niet ideaal, maar er zijn “moederoverleggen” waar de moeders elkaar op hun gedrag en dat van de kinderen kunnen aanspreken. Van belang is dat de situatie zoals die nu is, kan worden gecontinueerd. De moeder zou graag dichterbij de vader willen wonen en een co-ouderschap met hem willen.
4.2.
Als de verzoeken van de vader worden toegewezen, dan wil de moeder niet dat [de minderjarige] naar basisschool de [openbare basisschool] gaat. Dit is volgens de moeder geen stabiele school. Er zijn in het verleden ernstige incidenten geweest en er is een grote doorstroom van leerkrachten. De moeder stemt wel in met inschrijving van [de minderjarige] op openbare basisschool [openbare basisschool] . Ook is de moeder het niet eens met de door de vader verzochte zorgregeling tussen [de minderjarige] en de moeder. Deze regeling (om het weekend omgang) is zeer minimaal en niet in het belang van [de minderjarige] . De moeder gunt de vader nu ook ieder weekend contact met [de minderjarige] . Als de moeder is verhuisd, dan kan er vanuit die rustsituatie worden gekeken naar een nieuwe zorgregeling.

5.5. De visie van de GI en Komunazorg

5.1.
Door de GI is ter zitting naar voren gebracht dat er na de indiening van het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] (bij de vader) een knop om is gegaan bij de moeder. De moeder werkt goed mee met de videohome-training, neemt de adviezen aan en past de tips toe. Daarbij houden de ouders zich aan de zorgregeling. De zorgregeling verloopt sinds september 2023 zoals afgesproken. Twee keer heeft er geen omgang plaatsgevonden vanwege ziekte en een ziekenhuisopname. Er zijn meerdere evaluaties geweest en steeds is de positieve ontwikkeling die de moeder doormaakt besproken. De GI ziet nu geen gronden meer om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verzoeken en heeft dit verzoek om die reden ingetrokken. Belangrijk is dat de ouders doorgaan met de reeds ingezette lijn. De kinderen ontwikkelen zich goed, er is positief contact met de ouders, de communicatie tussen de ouders onderling is verbeterd en de overdrachtsmomenten verlopen meer ontspannen. De GI staat achter het idee van co-ouderschap voor de ouders. Er zijn in beide opvoedsituaties geen zorgen. De zorgen liggen volgens de GI in de randzaken, zoals de communicatie. Verder geeft de GI aan dat een mogelijke wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet in haar belang is. Het gaat goed met haar in de huidige situatie. Met het oog op de veranderingen die [de minderjarige] in de toekomst nog mee moet maken, is het van belang dat er nu rust is. Ook zal een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet ten goede komen aan het proces dat de moeder doormaakt.
5.2.
Ter zitting is door de begeleider van de moeder van Komunazorg aangegeven dat er geen zorgen zijn over de moeder. Zij heeft positief gedrag aangeleerd middels spelsituaties. Sinds vorig jaar gaat het veel beter met de moeder en is er voldoende rust ontstaan om zich te kunnen ontwikkelen. Er zit geen eindtermijn aan het verblijf van de moeder in het moederkindhuis. Komunazorg heeft een zorgplicht jegens de moeder en de kinderen en zal haar helpen bij het vinden van een zelfstandige woonruimte. De partner van de moeder mag niet bij de moeder op bezoek in het moeder-kindhuis. Dit heeft te maken met de samenwerking tussen Komunazorg en de partner van moeder, maar staat los van de kinderen. Komunazorg verwacht, anders dan de vader, niet dat de moeder weer een dalende lijn zal gaan inzetten.

6.De beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank overweegt ten aanzien van de verzoeken van de vader op grond van de stukken en vooral de bespreking ter zitting als volgt.
6.2.
Ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] in afwijking van de beschikking van 24 maart 2023, in overleg tussen partijen, ieder weekend bij de vader verblijft. Deze regeling verloopt naar ieders tevredenheid en [de minderjarige] heeft op deze wijze een hechte band opgebouwd met de kinderen in het gezin van de vader. Verder is gebleken dat de vader zijn verzoeken vooral heeft ingediend, omdat hij zich verantwoordelijk voelt voor het welbevinden van [de minderjarige] . De vader ziet dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft ingezet, maar hij twijfelt er vanwege het verleden aan of zij die positieve lijn kan doortrekken en hij wil [de minderjarige] niet blootstellen aan negatieve ervaringen. Als het goed zou blijven gaan met de moeder en ze zou bij hem in de buurt komen wonen, dan zou de vader de zorg voor [de minderjarige] het liefst vormgeven in de vorm van een co-ouderschap met de moeder.
6.3.
Ten aanzien van de moeder is ter zitting zowel door de GI als Komunazorg bevestigd dat er bij de moeder sinds mei/juni 2023 een knop is omgezet, waardoor zij is gaan profiteren van de geboden hulpverlening. De moeder kan zelf hulpvragen formuleren (zo heeft zij recent verzocht om hulp bij het ochtendritueel) en zij slaagt erin om de tips ook in de praktijk toe te passen. Komunazorg en de GI zijn niet (meer) beducht voor een terugval in oud gedrag bij de moeder. Ook de moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij op termijn een co-ouderschap met de vader nastreeft, waarbij zij de wens heeft om in [plaats] (in de nabijheid van vader) te gaan wonen. De vaders van twee van haar drie kinderen wonen immers in [plaats] .
6.4.
De rechtbank stelt dan ook vast dat beide ouders voor de toekomst een co-ouderschap wensen voor [de minderjarige] . Een vereiste hiervoor is dat de ouders dicht(er) bij elkaar in de buurt gaan wonen. De rechtbank zal zich in haar beslissing over de verzoeken van de vader laten leiden door het belang van [de minderjarige] en een inschatting van de kansen om op termijn een coouderschap tot stand te brengen.
De rechtbank schat in dat een voortzetting en vastlegging van de huidige feitelijke situatie in het belang van [de minderjarige] is en de meeste kans biedt op een toekomstig co-ouderschap voor [de minderjarige] . De rechtbank zal de verzoeken van de vader om een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool in [plaats] daarom afwijzen. De rechtbank zal om die reden ook het primaire verzoek van de vader over wijziging van de zorgregeling afwijzen en het subsidiaire verzoek over wijziging van de zorgregeling toewijzen.
6.5.
Bij een continuering van de huidige situatie acht de rechtbank het voor de situatie van de moeder zeer waardevol dat zij doordeweeks kan blijven rekenen op, en profiteren van, (opvoed)ondersteuning vanuit Komunazorg. Daarbij kunnen alle drie de kinderen van de moeder veel tijd samen doorbrengen en kan [de minderjarige] voorlopig op de basisschool blijven, waar zij nog maar net (na de zomervakantie 2023) is gestart en haar draai gevonden lijkt te hebben. De verwachting is dat de moeder op enig moment vanuit Komunazorg zal doorstromen naar een reguliere woning, zodat op termijn een wijziging van woonplaats en school voor [de minderjarige] te verwachten is. Tot het zover is, acht de rechtbank het in haar belang om zoveel mogelijk continuïteit te ervaren. Indien [de minderjarige] alleen in de weekenden bij de moeder zou verblijven, zou zij haar halfbroertje en halfzusje daar niet of nauwelijks treffen en zou er geen (opvoed)ondersteuning beschikbaar zijn.
6.6.
Bij een vastlegging van de huidige feitelijke situatie acht de rechtbank het in de situatie van de vader belangrijk dat [de minderjarige] continuïteit zal ervaren in een voortzetting van het huidige ritme, waarbij zij ieder weekend in het gezin van de vader verblijft. Deze regeling loopt nu pas enkele maanden en de omzetting daarvan naar een hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader zou een grote breuk in dit ritme betekenen. Temeer daar [de minderjarige] dan nu al van school zou moeten wisselen, waar zij onlangs is gestart. Honorering van de verzoeken van de vader zou naar het oordeel van de rechtbank op dit moment een te rigoureuze en onnodige verandering in het leven van [de minderjarige] veroorzaken, terwijl aangenomen mag worden dat [de minderjarige] juist behoefte heeft aan rust en voorspelbaarheid in haar thuissituaties bij zowel de vader als de moeder.
6.7.
Het subsidiaire verzoek van de vader betreffende de wijziging van de zorgregeling wijst de rechtbank toe zoals verzocht, nu ter zitting is gebleken dat partijen feitelijk al enige tijd invulling geven aan deze regeling en deze regeling naar tevredenheid van alle betrokkenen verloopt.
Mochten partijen er de voorkeur aan geven om het halen en brengen andersom te doen dan in het subsidiaire verzoek is gevraagd, dan gaat de rechtbank ervan uit dat zij dat in onderling overleg zo afspreken en vormgeven. De kern van de door de rechtbank vast te leggen regeling is dat [de minderjarige] ieder weekend bij de vader verblijft en dat het halen en brengen tussen de ouders wordt verdeeld.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijzigt de bij beschikking van 24 maart 2023 (met zaaknummer: C/15/314835 / FA RK 21-1637) vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedtaken en bepaalt deze als volgt:
de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , verblijft bij de vader:
  • ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdag van school dan wel bij de moeder ophaalt en de moeder haar op zondag 17:00 uur bij de vader ophaalt;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen de ouders te verdelen;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter, mr. G.A.M. van Dijk, mr. A.S. van Leeuwen, rechters, allen tevens kinderrechters, in aanwezigheid van mr. D. Kramer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.