ECLI:NL:RBNHO:2024:1900

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
HAA 23/6603
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving tankstation door gemeente

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van TinQ Nederland B.V. afgewezen. De zaak betreft een handhavingstraject door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, dat op 4 oktober 2023 een last onder dwangsom heeft opgelegd aan verzoekster vanwege vermeende overtredingen van milieuregels bij haar tankstation. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de last tot twee maanden na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 november 2023 behandeld en partijen de gelegenheid gegeven om in overleg te treden. Op 2 februari 2024 heeft verweerder het besluit gewijzigd en de begunstigingstermijn verlengd tot twaalf weken na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster geen spoedeisend belang meer heeft bij de gevraagde voorziening, omdat de last onder dwangsom is aangepast en de termijn is verlengd. Hierdoor kan de voorzieningenrechter niet voldoen aan verzoeksters wens om een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te vellen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, maar bepaalt dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6603

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 februari 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TinQ Nederland B.V., uit Harderwijk, mede gevestigd in [plaats], verzoekster
gemachtigde: mr. W.M. Janse, advocaat te Harderwijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
gemachtigden: mr. A.J.P. Beemster en E. Planting, beiden in dienst van de Omgevingsdienst IJmond.
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [naam 1] en [naam 2] uit [plaats] (de buren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster hangende haar bezwaar tegen handhavend optreden door verweerder tegen haar tankstation aan de [straat] in [plaats].
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 oktober 2023 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd. De last hield in dat verzoekster de volgens verweerder door verzoekster gepleegde overtreding door emissies van brandstof naar de lucht bij het vullen van tanks bij haar tankstation binnen zes weken na het besluit moest (laten) beëindigen door de installatie en het dampretoursysteem aan te (laten) passen, zodanig dat tijdens het vullen van de ondergrondse opslagtanks geen dampen worden verdreven en geëmitteerd aan de lucht, maar worden teruggevoerd naar het reservoir van de tankwagen.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht het besluit te schorsen tot twee maanden nadat verweerder op het bezwaar zou hebben beslist.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift van 2 november 2023. Verweerder heeft daarbij de begunstigingstermijn verbonden aan het bestreden besluit verlengd tot zes weken na verzenddatum van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, vergezeld door M. van Diest, werkzaam bij de zustermaatschappij van verzoekster, Fase Facility Services B.V., de gemachtigden van verweerder, vergezeld door E. Planting, toezichthouder bij de Omgevingsdienst IJmond, en van beide buren [naam 2].
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op de zitting geschorst tot 1 februari 2024 om verweerder en verzoekster in de gelegenheid te stellen om met elkaar in overleg te treden om te bezien of het geschil in der minne kon worden beslecht; verzoekster en verweerder zouden samen een inspectie doen om te onderzoeken of en zo ja waardoor het tankstation niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de artikelen 3.33, derde lid, en 3.38a van de Activiteitenregeling milieubeheer en, zo sprake is van niet voldoen, welke oplossing voor een geconstateerd gebrek is aangewezen; zij zouden daarbij een (externe) deskundige aanzoeken om hen daarbij de adviseren. Verder was afgesproken dat verweerder en verzoekster de voorzieningenrechter – en de buren – voor 1 februari 2024 zouden berichten of verzoekster van de voorzieningrechter nog een uitspraak wenst dan wel of het verzoek ingetrokken wordt. De voorzieningenrechter ging er daarbij van uit dat zonder nadere zitting en op de stukken kan worden beslist.
1.5.
Bij brief van 31 januari 2024 heeft verzoekster aan de voorzieningenrechter bericht dat zij nog een uitspraak wenst. Bij besluit van 2 februari 2024 heeft verweerder aan de voorzieningenrechter bericht dat hij de last onder dwangsom wijzigt en dat hij de begunstigingstermijn verlengt tot twaalf weken na de beslissing op bezwaar. Hij gelast verzoekster thans ten aanzien van diesel de installatie en het dampretoursysteem zodanig aan te passen dat dieseldampen niet via het dampretoursysteem van de ondergrondse dieseltank aan de lucht worden geëmitteerd, maar via een dampdichte leiding worden teruggevoerd naar het reservoir van de mobiele tank die de brandstoffen levert, en ten aanzien van de dampretourleiding de uit de opslagtanken verdreven dampen via een dampdichte leiding (retourslang) terug te voeren naar het reservoir van de mobiele tank die de brandstoffen levert. Hij verbindt daaraan een dwangsom van € 5.000,- per overtreding tot een maximum van € 15.000,-- en een submaximum van € 5.000,- per dag voor het geval na twaalf weken na het nog te nemen besluit op bezwaar nog steeds dampen vanuit de dampleiding bij het vullen worden verdreven en geëmitteerd aan de lucht. Bij de berichten hebben partijen resultaten van het verrichte nadere onderzoek gevoegd en ter zake (nadere) standpunten ingenomen. Bij brief van 9 februari 2024 heeft verzoekster gereageerd op de uitlating en het nieuwe besluit. Omdat partijen niet hebben aangegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting en de voorzieningenrechter daar ook geen aanleiding toe ziet, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Verweerder heeft met het besluit van 2 februari 2024 de last onder dwangsom gewijzigd en de begunstigingstermijn verlengd tot twaalf weken na de beslissing op bezwaar. Op grond van artikel 6:19 Awb hebben het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster mede betrekking op dit gewijzigde besluit. Omdat verzoekster geen dwangsom kan verbeuren voor 12 weken zijn verstreken voor op haar bezwaar is beslist en daarmee ook (voldoende) tegemoet is gekomen aan haar verzoek tot schorsing van het (aanvankelijke) bestreden besluit, concludeert de voorzieningenrechter dat verzoekster thans geen spoedeisend belang (meer) heeft bij een voorziening. Aan haar nog geuite wens een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te vellen over het (gewijzigde) bestreden besluit, kan de voorzieningenrechter daarom niet voldoen.

Conclusie en gevolgen

3.1.
Omdat verzoekster geen (spoedeisend) belang (meer) heeft bij de gevraagde voorziening, moet de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
3.2.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster een vergoeding krijgt van haar proceskosten, omdat verweerder met het gewijzigde besluit aan het verzoek van verzoekster is tegemoetgekomen. Verweerder moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend (1 punt), aan de zitting deelgenomen (1 punt) en na de zitting een schriftelijke uiteenzetting gegeven (1/2 punt). Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.187,50.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.